ECLI:NL:RBLEE:2005:AU6729

Rechtbank Leeuwarden

Datum uitspraak
20 september 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
05/409
Instantie
Rechtbank Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Prematuur beroep inzake AWBZ indicatie-advies door Centrum Indicatiestelling Zorg

In deze zaak heeft eiseres, woonachtig te [B], beroep ingesteld tegen een brief van het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) waarin werd medegedeeld dat het bezwaarschrift van eiseres ongegrond zou worden verklaard. De rechtbank Leeuwarden heeft de zaak behandeld op 12 september 2005, waarbij eiseres werd bijgestaan door haar partner [C]. De rechtbank overweegt dat ingevolge artikel 58 lid 1 van de Algemene wet bijzondere ziektekosten (AWBZ) een beslissing op bezwaar pas kan worden genomen nadat het College zorgverzekeringen (CvZ) advies heeft uitgebracht. In dit geval heeft het CvZ echter geen advies uitgebracht binnen de gestelde termijn, waardoor verweerder bevoegd was om op het bezwaarschrift van eiseres te beslissen. De rechtbank concludeert dat het beroep prematuur is ingediend, omdat er op dat moment nog geen definitieve beslissing op bezwaar was genomen. Eiseres kon redelijkerwijs niet menen dat er al een beslissing was genomen, ondanks de mededeling in de concept-beslissing. De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk en ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. J. van Bruggen en griffier mr. J.R. Leegsma op 20 september 2005.

Uitspraak

RECHTBANK LEEUWARDEN
Sector bestuursrecht
Uitspraak ex artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht
Reg.nr.: 05/409
Inzake het geding tussen
[A], wonende te [B], eiseres,
en
het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ), verweerder,
gemachtigde: W. Peters, werkzaam bij verweerder.
Procesverloop
Bij brief van 15 maart 2005 heeft eiseres beroep ingesteld tegen de brief van 8 februari 2005. In deze brief heeft verweerder eiseres medegedeeld voornemens te zijn het door eiseres op 4 november 2004 ingediende bezwaarschrift, gericht tegen de beslissing van 1 oktober 2004, betreffende de toepassing van de Algemene wet bijzondere ziektekosten (AWBZ), ongegrond te verklaren.
De zaak is behandeld ter zitting van de rechtbank, enkelvoudige kamer, gehouden op 12 september 2005. Eiseres is verschenen, vergezeld van haar partner [C]. Verweerder is verschenen bij voornoemde gemachtigde.
Motivering
De rechtbank overweegt ambtshalve als volgt.
Ingevolge art. 58 lid 1 AWBZ wordt een beslissing van een uitvoeringsorgaan of een indicatieorgaan als bedoeld in artikel 9a, eerste lid, op bezwaar inzake een aanspraak op zorg of op een vergoeding ingevolge deze wet niet genomen dan nadat daaromtrent door het College zorgverzekeringen (CvZ) op verzoek van het bestuursorgaan advies is uitgebracht.
Ingevolge art. 58 lid 3 AWBZ, voor zover hier van belang, is het bepaalde in lid 1 niet van toepassing indien het CvZ geen advies heeft uitgebracht binnen de in lid 4 genoemde termijn of heeft medegedeeld geen advies te zullen uitbrengen.
Ingevolge art. 58 lid 4 brengt het CvZ binnen tien weken na ontvangst van alle gegevens en bescheiden die voor de beoordeling van het verzoek noodzakelijk zijn, advies uit en zendt gelijktijdig afschrift daarvan aan de belanghebbende.
Ingevolge art. 6:10 lid 1 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), voor zover hier van belang, blijft een niet-ontvankelijkheidverklaring van een voor het begin van de termijn ingediend beroepschrift achterwege indien het besluit ten tijde van de indiening van het beroep wel reeds tot stand was gekomen of nog niet tot stand was gekomen, maar de indiener redelijkerwijs kon menen dat dit wel reeds het geval was.
Uit de gedingstukken blijkt dat verweerder het CvZ op 8 februari 2005 heeft verzocht een advies uit te brengen. Bij brief van 18 februari 2005 heeft het CvZ de ontvangst van dit verzoek bevestigd. Ter zitting is komen vast te staan dat het CvZ verweerder niet heeft meegedeeld geen advies te zullen uitbrengen. Bovendien heeft het CvZ tot op heden geen advies uitgebracht aan verweerder. Dit brengt met zich dat verweerder op grond van art. 58 lid 3 AWBZ bevoegd is te beslissen op het bezwaarschrift van eiseres. Ter zitting is namens verweerder bevestigd dat verweerder tot op heden (nog) niet definitief heeft beslist op dit bezwaarschrift en dat van een voor beroep vatbare beslissing op bezwaar (nog) geen sprake is. Dit brengt met zich dat eiseres het beroep prematuur heeft ingediend. Van omstandigheden op grond waarvan een niet-ontvankelijkverklaring van dit beroep achterwege moet blijven, is naar het oordeel van de rechtbank niet gebleken. Dat in de concept-beslissing op bezwaar, welke beslissing eiseres is toegezonden bij brief van 8 februari 2005, is gewezen op de mogelijkheid beroep in te stellen, rechtvaardigt niet de conclusie dat eiseres redelijkerwijs kon menen dat reeds een beslissing op bezwaar was genomen. In voornoemde brief is eiseres immers tevens meegedeeld dat het voornemen bestaat het bezwaarschrift ongegrond te verklaren en dat een definitieve beslissing op bezwaar wordt genomen na ontvangst van het advies door het CvZ.
Ter zitting heeft verweerders gemachtigde toegegeven dat verweerder heeft verzuimd het CvZ door middel van een zogenoemde 'negen weken-brief' te vragen of al dan niet een advies wordt uitgebracht. Tevens heeft hij aangegeven dat de omstandigheid dat de partner van eiseres thans van 05.00 uur tot 17.00 uur buitenshuis werkzaam is, consequenties kan hebben voor de beoordeling of nog langer sprake is van 'gebruikelijke zorg', zoals omschreven in de primaire beslissing van 1 oktober 2004, en derhalve zal worden betrokken bij de beslissing op bezwaar. Op grond van deze omstandigheden heeft hij de rechtbank verzocht het door eiseres ingestelde, premature beroep op te vatten als een door haar gedaan verzoek om een voorlopige voorziening en te bepalen dat de gevolgen van de primaire beslissing worden opgeschort totdat is beslist op bezwaar.
De rechtbank kan aan dit verzoek van verweerders gemachtigde evenwel geen gehoor geven. Ingevolge art. 8:72 lid 5 Awb bestaat de bevoegdheid voor de rechtbank tot het treffen van een voorlopige voorziening slechts indien het beroep gegrond wordt verklaard. Nu hiervan geen sprake is, heeft de rechtbank niet de bevoegdheid een voorlopige voorziening te treffen. Het ligt evenwel in de rede dat verweerder, gelet op de door zijn gemachtigde ter zitting gemaakte opmerkingen, zich bezint op de gevolgen van de primaire beslissing voor eiseres, haar partner en hun kinderen.
De rechtbank komt tot de slotsom dat het beroep niet-ontvankelijk moet worden verklaard. De rechtbank acht geen termen aanwezig voor het uitspreken van een proceskostenveroordeling.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep niet-ontvankelijk
Aldus gegeven door mr. J. van Bruggen, rechter, en door hem in het openbaar uitgesproken op 20 september 2005, in tegenwoordigheid van mr. J.R. Leegsma als griffier.
w.g. J.R. Leegsma
w.g. J. van Bruggen
Tegen deze uitspraak staat voor partijen het rechtsmiddel hoger beroep open. Gelijke bevoegdheid komt toe aan andere belanghebbenden, zulks behoudens het bepaalde in art. 6:13 juncto 6:24 Awb.
Indien u daarvan gebruik wenst te maken dient u binnen zes weken na de dag van verzending van de uitspraak een brief (beroepschrift) alsmede een afschrift van deze uitspraak te zenden aan:
de Centrale Raad van Beroep
Postbus 16002
3500 DA Utrecht
In het beroepschrift vermeldt u waarom u de uitspraak niet juist vindt.
Afschrift verzonden op: 22 september 2005