ECLI:NL:RBLEE:2005:AU6453

Rechtbank Leeuwarden

Datum uitspraak
10 november 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
180566 /CV EXPL 05-2028
Instantie
Rechtbank Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kort geding over rechtsvermoeden van arbeidsduur en tijdelijke urenuitbreiding

In deze zaak heeft eiseres, werkzaam bij Douwe Egberts Nederland B.V., een kort geding aangespannen om te worden toegelaten tot haar gebruikelijke werkzaamheden en om betaling van loon en kosten. Eiseres stelt dat zij op basis van artikel 7:610b van het Burgerlijk Wetboek recht heeft op een voltijds dienstverband, omdat zij in de afgelopen jaren meer uren heeft gewerkt dan de overeengekomen 27 uur per week. Douwe Egberts betwist dit en stelt dat de uitbreiding van uren tijdelijk was en dat eiseres geen rechten kan ontlenen aan deze tijdelijke uitbreiding. De mondelinge behandeling vond plaats op 26 oktober 2005, waarbij beide partijen hun standpunten hebben toegelicht. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de omvang van de arbeidsovereenkomst tussen partijen niet in geschil is en dat de feitelijke arbeidsomvang niet structureel hoger is dan de overeengekomen arbeidsduur. De kantonrechter oordeelt dat er geen sprake is van een voltijds dienstverband en wijst de vorderingen van eiseres af. Eiseres wordt veroordeeld in de kosten van de procedure.

Uitspraak

Rechtbank Leeuwarden
Sector Kanton
Locatie Heerenveen
VONNIS ex artikel 254 lid 4 Rechtsvordering
180566 /CV EXPL 05-2028
Uitspraak: 10 november 2005
in de zaak van
[eiseres],
hierna te noemen: [eiseres],
wonende te [woonplaats],
eiseres in kort geding,
gemachtigde: H.N. Kok-Hiemstra,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Douwe Egberts Nederland B.V.,
hierna te noemen: Douwe Egberts,
gevestigd te Utrecht,
gedaagde in kort geding,
gemachtigde: mr. M.J.G.M. Lamers.
OVERWEGINGEN
Procesverloop
1.1. Op de bij dagvaarding (met producties) vermelde gronden heeft [eiseres] gevorderd om Douwe Egberts te veroordelen:
(a) [eiseres] voltijds toe te laten tot haar gebruikelijke werkzaamheden als all-round
medewerker op de afdeling CCA, binnen twee dagen nadat het vonnis aan Douwe
Egberts zal zijn betekend en op straffe van verbeurte van een dwangsom van
€ 250,00 per dag of gedeelte van een dag waarop Douwe Egberts na betekening in
gebreke blijft aan de veroordeling te voldoen;
(b) tot betaling van het loon ad € 882,59 bruto per maand, zijnde over de periode april
tot en met december 2005 een bedrag van € 7.060,75 bruto;
(c) tot betaling van de wettelijke verhoging;
(d) tot betaling van de buitengerechtelijke incassokosten;
(e) tot betaling van de wettelijke rente alsmede tot betaling in de kosten van de
procedure.
1.2. Douwe Egberts heeft bij faxberichten van 25 oktober 2005 een tweetal producties in het geding gebracht.
1.3. De mondelinge behandeling van het kort geding heeft plaatsgevonden ter openbare terechtzitting van 26 oktober 2005. Beide gemachtigden hebben gepleit aan de hand van pleitnotities die zijn overgelegd. Van hetgeen verder ter zitting is behandeld zijn aantekeningen gemaakt door de griffier die bij de stukken zijn gevoegd.
1.4. Het vonnis is bepaald op heden.
De feiten
2.1. Als gesteld en erkend, dan wel als niet of onvoldoende weersproken, alsmede op grond van de in zoverre onbetwiste inhoud der overgelegde producties staat het volgende vast.
2.2. [eiseres] is sedert 1977 op basis van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd bij Douwe Egberts in dienst in de functie van allroundmedewerkster op de afdeling Centrale Crediteuren Administratie (CCA). Op de arbeidsovereenkomst is de CAO Douwe Egberts van toepassing. Het uurloon van [eiseres] bedroeg laatstelijk € 13,34 bruto, exclusief vakantietoeslag en eindejaarsuitkering. In 1977 is het dienstverband aangegaan op basis van 40 uur per week, terwijl dit in 1987 is teruggebracht tot 27 uur per week. [eiseres] werkt voornamelijk voor Duyvis, een zusterbedrijf van Douwe Egberts. Duyvis zal op korte termijn worden verkocht. [eiseres] heeft meermalen meer uren gewerkt dan 27 uur per week. Met ingang van april 2005 werkt [eiseres] weer 27 uur per week. [eiseres] heeft een WW-uitkering aangevraagd voor het gedeelte dat zij minder is gaan werken. Deze uitkering is haar door het UWV geweigerd.
Het standpunt van [eiseres]
3. [eiseres] stelt, onder verwijzing naar het in artikel 7:610b van het Burgerlijk Wetboek (BW) neergelegde rechtsvermoeden, dat er sprake is van een voltijds dienstverband (40 uur per week). [eiseres] heeft vanaf januari 2003 meer dan 27 uur per week gewerkt. Vanaf januari 2003 werkt [eiseres] nagenoeg voltijds. [eiseres] heeft over 2004 en 2005 gemiddeld 39,4 uur per week gewerkt. In maart 2005 is [eiseres] namens Douwe Egberts meegedeeld dat zij weer 27 uur per week zou gaan werken. [eiseres] heeft vanaf periode 4-2005 slechts uitbetaald gekregen op basis van 27 uur. [eiseres] vordert dan ook het verschil tussen het salaris op basis van een voltijds dienstverband en het uitbetaalde loon op basis van 27 uur.
Het standpunt van Douwe Egberts
4. Douwe Egberts heeft als haar verweer het navolgende aangevoerd. [eiseres] is op verzoek van Douwe Egberts met ingang van oktober 2003 meer uren gaan werken. Met [eiseres] is uitdrukkelijk overeengekomen dat het om een tijdelijke situatie ging en dat [eiseres] geen rechten kon ontlenen aan deze uitbreiding van haar uren. Het rechtsvermoeden van artikel 7:610b BW kan slechts worden toegepast indien de tijden waarop feitelijk wordt gewerkt en de omvang van het dienstverband niet schriftelijk vastliggen. Omdat de omvang van het dienstverband in casu vaststaat (27 uur per week) en de urenuitbreiding tijdelijk is geweest gaat het beroep op het rechtsvermoeden niet op. Van onduidelijkheid omtrent de omvang van de arbeidsduur is geen sprake. Bovendien wordt er niet structureel meer gewerkt. De uren die extra gewerkt zijn moeten worden beschouwd als overuren en zijn ook als zodanig aan [eiseres] uitbetaald. Partijen hebben nimmer de bedoeling gehad om te komen tot een definitieve uitbreiding van het aantal uren. Douwe Egberts heeft voorts de verschuldigdheid van de wettelijke verhoging, incassokosten en rente betwist.
De beoordeling van het geschil
5.1. Door Douwe Egberts is het spoedeisend belang van [eiseres] niet betwist, zodat de kantonrechter er van uit gaat dat dit spoedeisend belang aanwezig is.
5.2. De kantonrechter stelt voorop dat het rechtsvermoeden van artikel 7:610b BW niet slechts kan worden toegepast in gevallen waarin de precieze omvang van de arbeidsovereenkomst niet vaststaat, doch ook in gevallen waarin de feitelijke omvang van de arbeid zich structureel op een hoger niveau bevindt dan de overeengekomen arbeidsduur. Het eerstgenoemde geval doet zich in casu niet voor, nu de omvang van de overeengekomen arbeidsduur (27 uur per week) tussen partijen niet in geschil is en derhalve in dit geding vast staat. Dan rijst de vraag of de feitelijke omvang van de arbeid zich structureel op een hoger niveau bevindt dan de overeengekomen arbeidsduur. De kantonrechter overweegt ten aanzien van die vraag als volgt. Uit het door [eiseres] bij dagvaarding overgelegde overzicht van de door haar gewerkte uren in 2003, 2004 en 2005 (tot en met maart) blijkt dat zij gedurende die periode meer uren gewerkt heeft dan het overeengekomen aantal uren. De juistheid van het overzicht is door Douwe Egberts niet, dan wel niet voldoende, weersproken zodat de kantonrechter uit gaat van de juistheid van dat stuk. De kantonrechter is evenwel van oordeel dat, niettegenstaande vorenbedoeld feit, van een structurele uitbreiding van de arbeidsomvang geen sprake is. Aannemelijk is dat [eiseres] telkens meer uren heeft gewerkt als gevolg van tijdelijke omstandigheden op het werk, zoals het overbruggen van een vakantieperiode, de ziekte van een collega of als gevolg van het invoeren van een nieuw computersysteem. De door [eiseres] in het geding gebrachte loonspecificaties wijzen ook in die richting. Op die loonstroken wordt immers vermeld dat de door [eiseres] meer gewerkte uren worden aangemerkt (en vergoed) als meer- en overwerkuren. Douwe Egberts heeft voorts gesteld dat de direct leidinggevende van [eiseres] haar telkens uitdrukkelijk heeft meegedeeld dat het ging om tijdelijke situaties en dat [eiseres] geen aanspraak kon maken op een voltijds dienstverband van 40 uren per week. [eiseres] heeft ter zitting desgevraagd verklaard zich niet meer te kunnen herinneren wat destijds met haar leidinggevende is besproken. De kantonrechter acht voormelde stelling van Douwe Egberts daarom onvoldoende gemotiveerd weersproken. Dat er sprake was van een tijdelijke situatie, en dat dit met [eiseres] is besproken, blijkt voorts uit de door Douwe Egberts overgelegde verklaringen van haar medewerkers [x] en [y].
5.3. Het voorlopig oordeel van de kantonrechter is dat aannemelijk is dat de rechter in een bodemprocedure zal oordelen dat er niet op grond van het rechtsvermoeden van artikel 7:610b BW een voltijds dienstverband is ontstaan zodat de vorderingen van [eiseres] dienen te worden afgewezen.
5.4. [eiseres] zal als de in het ongelijk te stellen partij in de kosten van de procedure worden veroordeeld.
BESLISSING
De kantonrechter, rechtdoende in kort geding:
wijst de vorderingen van [eiseres] af;
veroordeelt [eiseres] in de kosten van de procedure, tot op heden aan de zijde van Douwe Egberts begroot op € 500,00 wegens salaris van de gemachtigde.
Aldus gewezen door mr. R. Giltay, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 10 november 2005 door mr. J.C.G. Leijten, kantonrechter, in tegenwoordigheid van de griffier.