Beoordeling van het geschil
4.1 Ingevolge artikel 3.67 van de Wet kan - voor zover hier van belang - de ondernemer die aan het urencriterium voldoet, bij het bepalen van de in een kalenderjaar genoten winst over dat jaar toevoegen aan de oudedagsreserve. Ingevolge artikel 3.76, eerste lid, van de Wet geldt de zelfstandigen- en startersaftrek voor de ondernemer die aan het urencriterium voldoet en bij het begin van het kalenderjaar de leeftijd van 65 jaar nog niet heeft bereikt.
4.2 Ingevolge artikel 3.6, eerste lid, van de Wet wordt onder urencriterium verstaan: het gedurende het kalenderjaar besteden van ten minste 1.225 uren aan werkzaamheden voor een of meer ondernemingen waaruit de belastingplichtige als ondernemer winst geniet, indien:
a. de tijd die in totaal wordt besteed aan die ondernemingen en het verrichten van werkzaamheden in de zin van de afdelingen 3.3 en 3.4, grotendeels wordt besteed aan die ondernemingen of
b. de ondernemer in een of meer van de vijf voorafgaande kalenderjaren geen ondernemer was.
Ingevolge het tweede lid, onderdeel a, van genoemd artikel komen voor de toepassing van het eerste lid, aanhef, niet in aanmerking werkzaamheden ten behoeve van een onderneming waaruit de belastingplichtige als ondernemer winst geniet en die deel uitmaakt van een samenwerkingsverband met een of meer met hem verbonden personen, indien de door de belastingplichtige verrichte werkzaamheden ten behoeve van het samenwerkingsverband hoofdzakelijk van ondersteunende aard zijn en het ongebruikelijk is dat een dergelijk samenwerkingsverband tussen niet-verbonden personen wordt aangegaan.
4.3 In de parlementaire geschiedenis van artikel 3.6, tweede lid, onderdeel a, van de Wet is onder meer het volgende aan de orde gekomen:
"(…) Met het criterium van de ondersteunende activiteiten in artikel 3.6 is beoogd de wettekst in overeenstemming te brengen met de oorspronkelijke bedoelingen. Op grond van de huidige wettekst zou onduidelijkheid kunnen bestaan over de vraag of ook de werkzaamheden van de 'hoofd-ondernemer' worden uitgesloten voor het urencriterium. De wijziging heeft slechts tot doel te verduidelijken dat de uitsluiting alleen betrekking heeft op de werkzaamheden van participanten die bij eenzelfde werkverdeling normaliter niet in een samenwerkingsverband met niet-gezinsleden zouden worden opgenomen. In de praktijk gaat het daarbij om participanten die hoofdzakelijk ondersteunende werkzaamheden verrichten. De voorgestelde uitsluitingsbepaling is dan ook op die situatie gericht. Overigens wordt de term 'hoofdzakelijk' bij nota van wijziging in de wettekst opgenomen, omdat op grond van de oorspronkelijke tekst de indruk zou kunnen bestaan dat de uitsluitingsbepaling niet van toepassing is indien een gering deel van de tijd wordt besteed aan enkele niet-ondersteunende werkzaamheden. Bij ondersteunende werkzaamheden moet worden gedacht aan werkzaamheden die niet als hoofdactiviteit van de onderneming kunnen worden aangemerkt. (…)
De leden van de CDA-fractie en van de fractie van D66 vragen of de door belastingplichtigen in een samenwerkingsverband met gezinsleden gewerkte uren moeten worden gesplitst in uren die zijn besteed aan ondersteunende respectievelijk aan niet-ondersteunende werkzaamheden. Dit naar aanleiding van het commentaar van de Federatie.
Zo'n splitsing hoeft niet plaats te vinden. Op grond van het gebruikelijkheidscriterium moet worden beoordeeld of het geheel van de werkzaamheden van de belastingplichtige hoofdzakelijk als ondersteunend is aan te merken en het samenwerkingsverband met de belastingplichtige ongebruikelijk is. Indien sprake is van zo'n situatie telt geen van de door de belastingplichtige binnen het samenwerkingsverband gewerkte uren mee. In andere situaties tellen alle in de onderneming gewerkte uren mee en is geen wijziging beoogd ten opzichte van de Wet inkomstenbelasting 1964. De tijd die een tandarts kwijt is met het schrijven van rekeningen, telt dus gewoon mee voor het urencriterium." (NV, Kamerstukken II 2000/01, 27 466, nr. 6, blz. 48-49).
"De oorspronkelijk voorgestelde formulering zou verwarrend kunnen zijn ingeval een gezinslid niet alleen ondersteunende activiteiten verricht, maar gedurende een gering deel van de tijd ook enkele hoofdactiviteiten verricht. De onderhavige bepaling strekt ertoe deze onduidelijkheid weg te nemen. Op grond daarvan tellen voor het urencriterium de uren van de belastingplichtige die hoofdzakelijk ondersteunende activiteiten verricht niet mee." ((Eerste) NvW, Kamerstukken II 2000/01, 27 466, nr. 7, blz. 10).
4.4 In het besluit van de Staatssecretaris van Financiën van 9 november 2001 nr. CPP 2001/1419M, BNB 2002/48, is bepaald:
"De door belastingplichtigen in een samenwerkingsverband met verbonden personen gewerkte uren hoeven niet te worden gesplitst in uren die worden besteed aan ondersteunende respectievelijk aan niet-ondersteunende werkzaamheden. Beoordeeld wordt of het geheel van werkzaamheden van de belastingplichtige binnen het gebruikelijke samenwerkingsverband hoofdzakelijk als ondersteunend is aan te merken. Indien dit het geval is, telt geen van de uren besteed aan die werkzaamheden, mee. In andere situaties tellen alle in de onderneming gewerkte uren mee (…)."
4.5 Eiseres en haar medevennoten in de firma zijn, naar – terecht – niet in geschil is, verbonden personen in de zin van artikel 3.6 van de Wet. Alsdan dient te worden beoordeeld of de door eiseres ten behoeve van de onderneming verrichte werkzaamheden voor de toepassing van het eerste lid, aanhef, van artikel 3.6 van de Wet in aanmerking kunnen worden genomen. De rechtbank overweegt dat onderdeel a van het tweede lid van laatstgenoemd artikel uit twee cumulatieve uitsluitingsgronden bestaat. De eerste uitsluitingsgrond is dat de werkzaamheden van de belastingplichtige ten behoeve van het samenwerkingsverband 'hoofdzakelijk van ondersteunende aard zijn'. De tweede uitsluitingsgrond is dat 'het ongebruikelijk' is dat een dergelijk samenwerkingsverband tussen niet-verbonden personen wordt aangegaan.
4.6 Uit de vaststaande feiten (zie punt 2.3) volgt naar het oordeel van de rechtbank dat de hoofdactiviteit van de V.O.F. is het exploiteren van een installatiebedrijf. De rechtbank overweegt dat - naar uit de onder de punten 2.7, 2.8 en 2.9 weergegeven vaststaande feiten volgt - met name de werkzaamheden betreffende het verzorgen van de logistieke planning en projectbeheer, het aansturen en het indelen van de werkzaamheden van alle personeelsleden plus daaruit voortvloeiend het opstellen van werkopdrachten, het voeren van besprekingen met vertegenwoordigers en beslissingen nemen naar aanleiding van het gesprek met vertegenwoordigers, het telefonisch oplossen van technische storingen, het in gemeen overleg met de andere vennoten uitbrengen van offertes, de (na)calculatie in overleg met de andere vennoten en het nemen van de onder punt 2.9 bedoelde beslissingen zijn te beschouwen als het uitvoeren van deze hoofdactiviteit, omdat eiseres blijkt te beschikken over de voor die werkzaamheden benodigde mate van technische kennis enerzijds en anderzijds eiseres in staat is deze werkzaamheden zelfstandig dan wel op voet van gelijkwaardigheid samen met haar medevennoten uit te voeren.
4.7 Eiseres heeft ten aan zien van de door haar ten behoeve van de V.O.F. verrichte werkzaamheden geen urenregistratie bijgehouden. Niet duidelijk is derhalve geworden welk deel van de door eiseres aan de voor de V.O.F. verrichte werkzaamheden bestede tijd betrekking heeft gehad op het uitvoeren van de hoofdactiviteit van de onderneming. Gelet op de tekst van artikel 3.6, tweede lid, aanhef en onderdeel a, van de Wet alsmede de onder punt 4.3 weergegeven parlementaire geschiedenis en het onder 4.4 geciteerde besluit, waarop eiseres zich beroept, is de rechtbank van oordeel dat een strikt kwantitatieve benadering van de aan de verschillende verrichte werkzaamheden bestede tijd voor de beantwoording van de vraag of die werkzaamheden ten behoeve van de V.O.F. hoofdzakelijk van ondersteunende aard zijn, niet plaats hoeft te vinden. De rechtbank is van oordeel dat op grond van doel en strekking van deze wettelijke bepaling doorslaggevend is dat uit het geheel van de door eiseres voor de vennootschap verrichte werkzaamheden, in hun onderling verband en samenhang beschouwd en waarvan de aard blijkens hetgeen onder 4.6 is overwogen niet is beperkt tot een enkele hoofdwerkzaamheid, volgt dat eiseres zich meer dan in belangrijke mate zelfstandig bezig heeft gehouden met de hoofdwerkzaamheden van de vennootschap. Nu de eerste van de onder 4.5 benoemde uitsluitingsgronden niet van toepassing is, kan de beoordeling van de tweede achterwege blijven op grond van het vastgestelde cumulatieve karakter.
4.8 Uit het onder punt 4.7 overwogene volgt dat alle door eiseres ten behoeve van de onderneming verrichte werkzaamheden voor de toepassing van het eerste lid, aanhef, van artikel 3.6 van de Wet in aanmerking kunnen worden genomen. Vaststaat (zie punt 2.6) dat eiseres in het jaar 2002 meer dan 1.225 uren aan deze werkzaamheden heeft besteed. Derhalve voldoet zij naar het oordeel van de rechtbank, gelet op het bepaalde in artikel 3.6, eerste lid, van de Wet, aan het urencriterium.
4.9 Hetgeen onder punt 4.8 is overwogen, leidt tot het oordeel van de rechtbank dat eiseres - nu niet in geschil is dat is voldaan aan de overige desbetreffende voorwaarden - recht heeft op zelfstandigen- en startersaftrek ad € 6.320,-- alsmede de dotatie aan de oudedagsreserve ad € 6.603,--. De rechtbank zal derhalve de belastbare winst uit onderneming verminderen met een bedrag van in totaal € 12.923,--. Dit houdt in dat het belastbare inkomen uit werk en woning dient te worden verminderd tot een bedrag van € 40.878,--.
4.10 Het voorgaande leidt tot de slotsom dat het beroep van eiseres doel treft.