RECHTBANK LEEUWARDEN
Sector bestuursrecht
Uitspraak ex artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht
[A], wonende te [B], eiser,
gemachtigde: mr. H. Martens, werkzaam bij CNV Vakcentrale Rechtshulp,
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Achtkarspelen, verweerder,
gemachtigde: B.J.H. Zuur, werkzaam bij verweerders gemeente.
Op 24 augustus 2004 heeft verweerder eisers bezwaar, gericht tegen de weigering om handhavend op te treden met betrekking tot activiteiten op het perceel [adres 1] te [B], in eigendom van H. [C], ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft eiser beroep ingesteld.
[C] is als derdebelanghebbende door de rechtbank op grond van artikel 8:26 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in de gelegenheid gesteld aan het geding deel te nemen. [C] heeft hierop niet gereageerd zodat de rechtbank hem buiten het geding heeft gelaten.
De zaak is behandeld ter zitting van de rechtbank, enkelvoudige kamer, gehouden op 11 juli 2005. Eiser is daarbij in persoon verschenen. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door voornoemde gemachtigde.
De rechtbank gaat bij de beoordeling van het beroep uit van de volgende feiten en omstandigheden.
[C] heeft verweerder bij brief van 31 augustus 2003 verzocht om het bestemmingsplan aan te passen om het fokken en verhandelen van honden, het houden van paarden en schapen en het houden van een honden-, katten- en paardenpension mogelijk te maken op zijn perceel aan de [adres 1] te [B].
Nadat van gemeentewege was geconstateerd dat reeds een groot aantal honden werd gehouden op het betrokken perceel nog vóórdat de gevraagde planologische wijziging had plaatsgevonden, heeft verweerder [C] bij brief van 31 oktober 2003 meegedeeld voornemens te zijn hem onder oplegging van een last onder dwangsom aan te schrijven de met het bestemmingsplan strijdige situatie ongedaan te maken, hetgeen volgens verweerder alleen mogelijk is door alle honden van het perceel te verwijderen die daar bedrijfsmatig worden gehouden.
Bij brief van 3 november 2003 heeft verweerder [C] geïnformeerd omtrent de aanvullende gegevens die hij nodig heeft voor het opstarten van een procedure als bedoeld in artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO).
Op 6 november 2003 heeft een hoorzitting plaatsgevonden ten einde [C] in de gelegenheid te stellen zijn zienswijze te geven ten aanzien van het voornemen van de gemeente om handhavend op te treden tegen zijn zonder vergunning in werking zijnde bedrijf aan de [adres 1] te [B]. Blijkens het verslag van deze hoorzitting houdt [C] op het betrokken perceel een honderdtal volwassen of halfvolwassen honden en pups. Daarvan zijn er dertig honden waarvan [C] geen afstand zou willen doen.
Bij besluit van 13 januari 2004 heeft verweerder [C] een last onder dwangsom opgelegd om voor 1 maart 2004 de met het bestemmingsplan strijdige bedrijfsmatige activiteiten op het perceel [adres 1] te [B] te beëindigen. Daarbij heeft verweerder aangegeven dat het houden van maximaal 30 honden niet als bedrijfsmatige activiteit of een daarmee vergelijkbare opzet wordt beschouwd, mits [C] daarmee niet gaat fokken of handel gaat drijven. De dwangsom is vastgesteld op € 350,- voor iedere week na 1 maart 2004 waarin hij niet aan de aanschrijving voldoet tot een maximum van € 3500,-.
Eiser, woonachtig aan het perceel [adres 2] te [B], heeft als buurman van [C] tegen dat besluit bezwaar gemaakt. Daarbij heeft eiser zich op het standpunt gesteld dat ook het houden van 30 honden zonder dat daarmee commerciële activiteiten worden verricht, strijdig is met het bestemmingsplan.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder, onder verwijzing naar het advies van de algemene kamer van de vaste commissie van advies voor de bezwaar- en beroepschriften (hierna: de commissie) van 6 juli 2004, het bezwaar ongegrond verklaard. In navolging van de commissie blijft verweerder bij zijn standpunt dat het houden van maximaal 30 honden als hobbymatig kan worden aangemerkt, zodat in dat geval geen sprake is van strijd met het bestemmingsplan.
In het beroepschrift heeft eiser zich op het standpunt gesteld dat het voor de beantwoording van de vraag of het houden van honden strijdig is met het bestemmingsplan, niet relevant is of het gaat om bedrijfsmatige activiteiten. Het gaat er volgens eiser om of de activiteiten dermate omvangrijk zijn dat zij gelijk zijn te stellen aan bedrijfsmatige activiteiten en dat daardoor sprake is van een planologische uitstraling inhoudende dat het lijkt alsof er een kennel is gevestigd. Het aantal van 30 honden overstijgt volgens eiser een normaal particulier bezit. Eiser wijst in dat verband op de "Richtlijn voor het hobbymatig houden van dieren" van het ministerie van VROM waarin wordt aangegeven dat er geen sprake is van bedrijfsmatige activiteiten indien maximaal 5 honden worden gehouden.
In dit geding dient de rechtbank te beoordelen of het bestreden besluit terecht en op goede gronden is genomen. De rechtbank overweegt als volgt.
Ingevolge artikel 125, eerste lid, van de Gemeentewet is het gemeentebestuur bevoegd tot het toepassen van bestuursdwang.
Ingevolge het tweede lid van dit artikel wordt de bevoegdheid tot toepassing van bestuursdwang uitgeoefend door het college, indien de toepassing van bestuursdwang dient tot handhaving van regels welke het gemeentebestuur uitvoert.
Ingevolge artikel 5:21 van de Awb wordt onder bestuursdwang verstaan: het door feitelijk handelen door of vanwege een bestuursorgaan optreden tegen hetgeen in strijd met bij of krachtens enig wettelijk voorschrift gestelde verplichtingen is of wordt gedaan, gehouden of nagelaten.
Ingevolge artikel 5:32, eerste lid, van de Awb kan een bestuursorgaan dat bevoegd is bestuursdwang toe te passen, in plaats daarvan aan de overtreder een last onder dwangsom opleggen.
Ingevolge het tweede lid van dit artikel strekt een last onder dwangsom ertoe de overtreding ongedaan te maken of verdere overtreding dan wel een herhaling van de overtreding te voorkomen.
Op grond van het ter plaatse geldende bestemmingsplan “Buitengebied” van de gemeente Achtkarspelen, vastgesteld door de raad van die gemeente op 26 maart 1992 en goedgekeurd door Gedeputeerde Staten van Friesland op 20 november 1992, rust op het betrokken perceel de bestemming "Agrarische doeleinden, categorie AG-O (open agrarisch gebied)”.
Ingevolge artikel 4, eerste lid, van de bij dit bestemmingsplan behorende voorschriften, voor zover hier van belang, zijn de op de plankaart als zodanig aangewezen gronden bestemd voor bedrijfsmatige bewerking en/of beweiding van kultuurgrond, alsmede de uitoefening van een (niet) grondgebonden agrarisch bedrijf of een glastuinbouwbedrijf.
Ingevolge artikel 39, eerste lid, van de planvoorschriften, voor zover hier van belang, is het verboden de gronden en bouwwerken te gebruiken op een wijze of tot een doel, strijdig met de bij het bestemmingsplan aan de gronden en bouwwerken gegeven bestemming.
Vast staat dat de door [C] op het betrokken perceel ontplooide bedrijfsmatige activiteiten in strijd zijn met de ter plaatse geldende bestemming. Verweerder was derhalve bevoegd [C] onder oplegging van een dwangsom aan te schrijven deze activiteiten te beëindigen.
Partijen verschillen voorts niet van mening dat, nu er geen concreet zicht bestaat op legalisering daarvan, verweerder in redelijkheid van zijn bevoegdheid tot het opleggen van een last onder dwangsom ter zake van vorenbedoelde activiteiten gebruik heeft kunnen maken.
Het geschil spitst zich toe op de vraag of de opgelegde last er wel toe strekt de overtreding ongedaan te maken, en meer in het bijzonder op de vraag of verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het houden van maximaal 30 honden als hobbymatig kan worden aangemerkt en niet in strijd is met het bestemmingsplan.
Met eiser beantwoordt de rechtbank deze vragen ontkennend. Daartoe acht zij het navolgende van belang.
Gebleken is dat verweerder [C] bij afzonderlijk besluit van 13 januari 2004 in verband met overtreding van artikel 8.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet milieubeheer ook een last onder dwangsom heeft opgelegd voor het op het onderhavige perceel zonder vergunning handelen en fokken met honden of meer dan dertig honden houden. Bij uitspraak van 16 maart 2005 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) het beroep van eiser tegen het besluit van verweerder van 22 juli 2005, waarbij eisers bezwaar tegen voormelde last ongegrond is verklaard, gegrond verklaard en verweerders besluit van 22 juli 2005 vernietigd. Volgens de AbRS diende het houden van de dertig honden in de gegeven omstandigheden te worden aangemerkt als een bedrijvigheid in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was.
Anders dan verweerder ook ter zitting heeft betoogd, ziet de rechtbank geen aanleiding om [C]’s activiteiten ter plaatse in het kader van de WRO, in afwijking van voormelde kwalificatie van de AbRS in het kader van de Wet milieubeheer, als normaal particulier of hobbymatige bezit aan te merken. Nu in feite sprake is van een met een dierenpension vergelijkbare activiteit, waarvoor het ter plaatse geldende bestemmingsplan, naar verweerder ter zitting desgevraagd heeft bevestigd, een aparte bestemming kent, moet ook het houden van maximaal dertig honden in strijd met de ter plaatse vigerende agrarische bestemming worden geacht.
Hieruit volgt dat de opgelegde last onder dwangsom onvoldoende is om de overtreding ongedaan te maken.
Het beroep zal derhalve gegrond worden verklaard. Het bestreden besluit zal worden vernietigd wegens strijd met de artikelen 5:32, tweede lid, en 7:12, eerste lid, van de Awb.
Nu het beroep gegrond wordt verklaard zal de rechtbank, gelet op het bepaalde in artikel 8:74 van de Awb de gemeente Achtkarspelen aanwijzen als rechtspersoon die het door eiser betaalde griffierecht ad € 136,- aan hem dient te vergoeden.
Tevens bestaat aanleiding verweerder te veroordelen in de proceskosten van eiser, die op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht in dit geval worden begroot op € 322,- (1 punt voor het beroepschrift, wegingsfactor 1 en waarde per punt € 322,-). De rechtbank wijst de gemeente Achtkarspelen aan als rechtspersoon die deze kosten aan eiser dient te vergoeden.
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit van 24 augustus 2004;
- bepaalt dat de gemeente Achtkarspelen het griffierecht van € 136,- aan eiser vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser ad € 322,-, aan eiser te vergoeden door de gemeente Achtkarspelen.
Aldus gegeven door mr. E.C.R. Schut, rechter, en door haar in het openbaar uitgesproken op 16 augustus 2005, in tegenwoordigheid van mr. A.J.T. Harkema als griffier.
w.g. A.J.T. Harkema
w.g. E.C.R. Schut
Tegen deze uitspraak staat voor partijen het rechtsmiddel hoger beroep open. Gelijke bevoegdheid komt toe aan andere belanghebbenden, zulks behoudens het bepaalde in art. 6:13 juncto 6:24 Awb.
Indien u daarvan gebruik wenst te maken dient u binnen zes weken na de dag van verzending van de uitspraak een brief (beroepschrift) alsmede een afschrift van deze uitspraak te zenden aan:
de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Postbus 20019
2500 EA Den Haag
In het beroepschrift vermeldt u waarom u de uitspraak niet juist vindt.
Afschrift verzonden op: 16 augustus 2005