4.1 Artikel 27 lid 1 WOZ bepaalt dat indien enig feit grond oplevert voor het vermoeden dat de waarde te laag is vastgesteld, de heffingsambtenaar -voor zover hier van belang- de in artikel 22, lid 1, WOZ bedoelde beschikking kan herzien bij een voor bezwaar vatbare beschikking. De tweede volzin van voormeld artikellid bepaalt vervolgens dat een feit dat de heffingsambtenaar bekend was of redelijkerwijs bekend had kunnen zijn, geen grond voor herziening kan opleveren
4.2 De rechtbank overweegt dat onderzocht moet worden of de gemaakte fout, waardoor de waarde in de beschikking aanvankelijk te laag is vastgesteld, het gevolg is van een verwijtbaar onjuist inzicht van verweerder in de feiten die bepalend zijn voor de objectafbakening van de onderhavige onroerende zaak, in welk geval de bevoegdheid tot herziening ontbreekt, of van een vergissing die heeft geleid tot een discrepantie tussen wat verweerder wilde en wat in de primaire beschikking van 16 maart 2001 is vastgelegd, zoals bijvoorbeeld een schrijf-, reken- of overname- of intoetsfout, en het voor de belastingplichtige redelijkerwijs kenbaar was dat bij de totstandkoming van de beschikking een fout was gemaakt (Hoge Raad 9 juli 2004, nr. 38 980, VN 2004/39.3), in welk geval een herziening van de WOZ-waarde mogelijk is. Hierbij is van belang dat handelingen waarbij WOZ-gegevens in het geautomatiseerde systeem van verweerder worden ingevoerd, deel uitmaken van het proces dat tot vaststelling van de WOZ-beschikking leidt. Ook bij deze handelingen gemaakte fouten zijn van belang bij de beoordeling of de WOZ-beschikking onjuist is vastgesteld als gevolg van een verwijtbaar onjuist inzicht van verweerder in de feiten (naar analogie van de uitspraak van de Hoge Raad 25 februari 2005, nr. 40 546, VN 2005/13.4).
4.3 Bij het vaststellen van de WOZ-beschikking beoordeelt verweerder de door hem ter beschikking staande informatie. Op basis van die informatie bepaalt verweerder de waarde van de onroerende zaak. Verweerder heeft een eigen onderzoeksplicht die mede voortvloeit uit artikel 3:2 Awb. Indien verweerder daarbij gebruik maakt van een derde/deskundige in de vorm van een taxatiebureau alsmede van een geautomatiseerd systeem komt het onzorgvuldig of onjuist aanleveren van gegevens door de taxateur in dat geautomatiseerde systeem en het ontbreken of nalaten van (een tijdige) controle op de ingevoerde gegevens, naar het oordeel van de rechtbank voor rekening van verweerder. Immers, de wijze waarop en door wie de waardering van de onroerende zaken plaatsvindt, alsmede de inrichting van het proces voor de waardevaststelling van de onroerende zaken, is het gevolg van door verweerder gemaakte keuzes.
4.4 De rechtbank is derhalve van oordeel dat verweerder ten tijde van het vaststellen van de primaire beschikking van 16 maart 2001, gezien de door het taxatiebureau [A] bepaalde waarde van de onroerende zaak per 1 januari 1995 op € 354.856 en de gerechtelijke procedure in de eerdere WOZ-ronde over deze onroerende zaak, redelijkerwijs bekend kon zijn met de juiste feiten die ten grondslag liggen aan de objectafbakening en daarmee de vaststelling van de waarde. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de gemaakte fout als omschreven onder punt 2.2 een gevolg is van een verwijtbaar onjuiste vaststelling van de feiten door verweerder en daarom niet kan gelden als een schrijf-, reken- of overname- of intoetsfout. Er is sprake derhalve sprake van een ambtelijk verzuim en dientengevolge staat artikel 27, lid 1, tweede volzin, van de WOZ aan het vaststellen van een herzieningsbeschikking in de weg. De kenbaarheid voor eiser van die fout is in dat geval niet van belang voor de beoordeling van de rechtmatigheid van de herzieningsbeschikking.
4.5 Uit het vorenstaande vloeit na te melden beslissing voort.