ECLI:NL:RBLEE:2005:AU5017

Rechtbank Leeuwarden

Datum uitspraak
26 oktober 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
05/262
Instantie
Rechtbank Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • H.H.A. Fransen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening WOZ-waarde door ambtelijk verzuim en onjuiste objectafbakening

In deze zaak heeft de Rechtbank Leeuwarden op 26 oktober 2005 uitspraak gedaan in een geschil over de herziening van de WOZ-waarde van een onroerende zaak. Eiser, eigenaar van de onroerende zaak aan [a-straat 1] te [R], had bezwaar gemaakt tegen de herzieningsbeschikking van de heffingsambtenaar van de gemeente Littenseradiel, die de waarde per 1 januari 1999 had vastgesteld op € 285.820. Eiser stelde dat deze waarde te laag was vastgesteld door een onjuiste objectafbakening en dat er sprake was van ambtelijk verzuim. De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar verwijtbaar onjuiste feiten had vastgesteld, waardoor de oorspronkelijke WOZ-waarde van € 81.680 niet correct was herzien. De rechtbank concludeerde dat de gemaakte fout niet kon worden hersteld en dat de herzieningsbeschikking van 10 maart 2004 vernietigd moest worden. De rechtbank stelde de waarde van de onroerende zaak vast op € 81.680 en veroordeelde de gemeente Littenseradiel in de proceskosten van eiser. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheid van de heffingsambtenaar om zorgvuldige en correcte gegevens te hanteren bij de vaststelling van WOZ-waarden, en dat ambtelijk verzuim niet kan worden hersteld door een herzieningsbeschikking.

Uitspraak

RECHTBANK LEEUWARDEN
Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer
Registratienummer: AWB 05/262
Uitspraakdatum: 26 oktober 2005
Uitspraak als bedoeld in artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) juncto artikel 26 Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen
[X],
wonende te [Z], eiser,
gemachtigde [gemachtigde] te [Q],
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Littenseradiel,
verweerder,
gemachtigde [gemachtigde].
Ontstaan en loop van het geding
1.1 Verweerder heeft bij herzieningsbeschikking krachtens de Wet waardering onroerende zaken (WOZ) de waarde van de onroerende zaak [a-straat 1] te [R] (hierna: de onroerende zaak) per waardepeildatum 1 januari 1999 en naar de toestand van 1 januari 2001 vastgesteld op een bedrag van € 285.820.
1.2 Na daartegen gemaakt bezwaar heeft verweerder bij de uitspraak op bezwaar de beschikking gehandhaafd. Eiser heeft daartegen beroep ingesteld.
1.3 Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 oktober 2005 te Leeuwarden.
Eiser en zijn gemachtigde zijn daar -met kennisgeving hiervan aan de rechtbank- niet verschenen. Namens verweerder is zijn gemachtigde verschenen.
De feiten
Op grond van de stukken van het geding stelt de rechtbank als tussen partijen niet in geschil, de volgende feiten vast:
2.1 Eiser is eigenaar en/of gebruiker van de onroerende zaak [a-straat 1] te [R]. Bij beschikking van 16 maart 2001 heeft verweerder de waarde van die zaak naar de waardepeildatum 1 januari 1999 en naar de toestand van 1 januari 2001 vastgesteld op € 81.680.
2.2 Bij de afhandeling van bezwaarschriften bleek verweerder dat wegens een verkeerde objectafbakening de onroerende zaak te laag was gewaardeerd, omdat in de vastgestelde WOZ-waarde niet was begrepen de waarde van de woning, de grond bij de woning, de ligboxenstal, de mestkelder en een garage. Deze fout was reeds eerder gemaakt door het door de gemeente ingeschakelde taxatiebureau ([A]), dat de vaststelling van de waarde bij de vorige WOZ-ronde had voorbereid. Uit het taxatierapport dat op verzoek van verweerder op 29 november 1999 is uitgebracht door taxatiebureau [A] blijkt dat de onroerende zaak op de waardepeildatum 1 januari 1995 is getaxeerd op € 354.856. Naar aanleiding van de uitspraak in beroep tegen de uitspraak op bezwaar tegen de toen afgegeven WOZ-beschikking - waarin is beslist dat genoemde onderdelen in de waarde van de onderhavige onroerende zaak moeten worden meegenomen- zijn de gegevens in het gemeentelijk systeem aangepast. Het in het kader van de huidige taxatie ingeschakelde taxatiebureau heeft de oorspronkelijke
-onjuiste- objectgegevens opnieuw ingevoerd in de computersystemen van de gemeente en de daarin aanvankelijk opgenomen juiste gegevens overschreven. Hierdoor heeft dit taxatiebureau, dat de vaststelling van WOZ-waarde van de onroerende zaak voor het tijdvak 1 januari 2001 tot en met 31 december 2004 heeft voorbereid, de onderhavige WOZ-waarde op basis van de oude gegevens terzake van de objectafbakening vastgesteld.
2.3 Bij beschikking van 10 maart 2004 heeft verweerder de hiervoor vermelde beschikking herzien en de bedoelde waarde -op basis van de volgens verweerder juiste objectafbakening- vastgesteld op € 285.820. Bij de uitspraak op bezwaar heeft verweerder deze waarde gehandhaafd.
Het geschil
3 Eiser stelt dat verweerder niet bevoegd was de beschikking van 10 maart 2004 te nemen, aangezien geen sprake was van een nieuw feit, zoals bedoeld in artikel 27, lid 1, WOZ. Verweerder stelt daartegenover dat de waarde aanvankelijk door een administratieve fout te laag was vastgesteld en dat dit eiser redelijkerwijs duidelijk kon zijn, zodat de WOZ-waarde in de herzieningswaarde op € 285.820 mocht worden vastgesteld.
Beoordeling van het geschil
4.1 Artikel 27 lid 1 WOZ bepaalt dat indien enig feit grond oplevert voor het vermoeden dat de waarde te laag is vastgesteld, de heffingsambtenaar -voor zover hier van belang- de in artikel 22, lid 1, WOZ bedoelde beschikking kan herzien bij een voor bezwaar vatbare beschikking. De tweede volzin van voormeld artikellid bepaalt vervolgens dat een feit dat de heffingsambtenaar bekend was of redelijkerwijs bekend had kunnen zijn, geen grond voor herziening kan opleveren
4.2 De rechtbank overweegt dat onderzocht moet worden of de gemaakte fout, waardoor de waarde in de beschikking aanvankelijk te laag is vastgesteld, het gevolg is van een verwijtbaar onjuist inzicht van verweerder in de feiten die bepalend zijn voor de objectafbakening van de onderhavige onroerende zaak, in welk geval de bevoegdheid tot herziening ontbreekt, of van een vergissing die heeft geleid tot een discrepantie tussen wat verweerder wilde en wat in de primaire beschikking van 16 maart 2001 is vastgelegd, zoals bijvoorbeeld een schrijf-, reken- of overname- of intoetsfout, en het voor de belastingplichtige redelijkerwijs kenbaar was dat bij de totstandkoming van de beschikking een fout was gemaakt (Hoge Raad 9 juli 2004, nr. 38 980, VN 2004/39.3), in welk geval een herziening van de WOZ-waarde mogelijk is. Hierbij is van belang dat handelingen waarbij WOZ-gegevens in het geautomatiseerde systeem van verweerder worden ingevoerd, deel uitmaken van het proces dat tot vaststelling van de WOZ-beschikking leidt. Ook bij deze handelingen gemaakte fouten zijn van belang bij de beoordeling of de WOZ-beschikking onjuist is vastgesteld als gevolg van een verwijtbaar onjuist inzicht van verweerder in de feiten (naar analogie van de uitspraak van de Hoge Raad 25 februari 2005, nr. 40 546, VN 2005/13.4).
4.3 Bij het vaststellen van de WOZ-beschikking beoordeelt verweerder de door hem ter beschikking staande informatie. Op basis van die informatie bepaalt verweerder de waarde van de onroerende zaak. Verweerder heeft een eigen onderzoeksplicht die mede voortvloeit uit artikel 3:2 Awb. Indien verweerder daarbij gebruik maakt van een derde/deskundige in de vorm van een taxatiebureau alsmede van een geautomatiseerd systeem komt het onzorgvuldig of onjuist aanleveren van gegevens door de taxateur in dat geautomatiseerde systeem en het ontbreken of nalaten van (een tijdige) controle op de ingevoerde gegevens, naar het oordeel van de rechtbank voor rekening van verweerder. Immers, de wijze waarop en door wie de waardering van de onroerende zaken plaatsvindt, alsmede de inrichting van het proces voor de waardevaststelling van de onroerende zaken, is het gevolg van door verweerder gemaakte keuzes.
4.4 De rechtbank is derhalve van oordeel dat verweerder ten tijde van het vaststellen van de primaire beschikking van 16 maart 2001, gezien de door het taxatiebureau [A] bepaalde waarde van de onroerende zaak per 1 januari 1995 op € 354.856 en de gerechtelijke procedure in de eerdere WOZ-ronde over deze onroerende zaak, redelijkerwijs bekend kon zijn met de juiste feiten die ten grondslag liggen aan de objectafbakening en daarmee de vaststelling van de waarde. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de gemaakte fout als omschreven onder punt 2.2 een gevolg is van een verwijtbaar onjuiste vaststelling van de feiten door verweerder en daarom niet kan gelden als een schrijf-, reken- of overname- of intoetsfout. Er is sprake derhalve sprake van een ambtelijk verzuim en dientengevolge staat artikel 27, lid 1, tweede volzin, van de WOZ aan het vaststellen van een herzieningsbeschikking in de weg. De kenbaarheid voor eiser van die fout is in dat geval niet van belang voor de beoordeling van de rechtmatigheid van de herzieningsbeschikking.
4.5 Uit het vorenstaande vloeit na te melden beslissing voort.
Proceskosten
5. In de omstandigheden van het geval vindt de rechtbank aanleiding op grond van artikel 8:75 van de Awb verweerder te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het bezwaar en het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 483 (1 punt voor het indienen van een bezwaarschrift met een waarde per punt van € 161; 1 punt voor het beroepschrift met een waarde per punt van € 322; een wegingsfactor van 1). De rechtbank wijst de gemeente Littenseradiel aan als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vernietigt de herzieningsbeschikking van 10 maart 2004;
- stelt de waarde van de onderhavige onroerende zaak vast op € 81.680;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten ten bedrage van € 483, onder aanwijzing van de gemeente Littenseradiel die deze kosten aan eiser dient te vergoeden;
- gelast dat de gemeente Littenseradiel het door eiser betaalde griffierecht van € 37 vergoedt.
Deze uitspraak is vastgesteld door mr. H.H.A. Fransen. De beslissing is op 26 oktober 2005 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. J. de Jong, griffier.
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum:
- hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 1704, 8901 CA Leeuwarden; dan wel
- beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag, mits de wederpartij daarmee schriftelijk instemt.
N.B. Bij het bestuursorgaan berust de bevoegdheid tot het instellen van beroep in cassatie niet bij de ambtenaar die de procedure voor de rechtbank heeft gevoerd.
Bij het instellen van hoger beroep dan wel beroep in cassatie dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie.
Bij het instellen van beroep in cassatie dient daarnaast in acht te worden genomen dat bij het beroepschrift een schriftelijke verklaring van de wederpartij wordt gevoegd, inhoudende dat wordt ingestemd met het instellen van beroep in cassatie tegen de uitspraak van de rechtbank.