Rechtbank Leeuwarden
Sector strafrecht
Uitspraak: 20 oktober 2005
Parketnummer: 17/880043-05
VONNIS van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende te [adres],
thans gedetineerd in Opvangcentrum Het Poortje te Groningen
De rechtbank heeft gelet op het ter terechtzitting gehouden onderzoek van 6 oktober 2005.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. W. Boonstra, advocaat te Leeuwarden.
Aan dit vonnis is een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van de dagvaarding gehecht, waaruit de inhoud van de telastelegging geacht moet worden hier te zijn overgenomen.
In de telastelegging voorkomende schrijffouten of kennelijke misslagen worden verbeterd gelezen. De verdachte is hierdoor niet in zijn belangen geschaad.
De rechtbank acht het onder 1. primair en 2. primair telastegelegde bewezen, met dien verstande dat:
1. primair
hij op 18 januari 2005 te Leeuwarden, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een kassalade met daarin ongeveer E 516, toebehorende aan [slachtoffer], welke diefstal werd voorafgegaan van geweld en bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer], gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, welk geweld en welke bedreiging met geweld hierin bestonden dat verdachte en/of verdachtes mededader(s)
- bivakmutsen over het hoofd hebben getrokken en
- het aldaar aan het [straat] gevestigde café genaamd Café Petit
Restaurant [naam] zijn binnengegaan en
- zichtbaar voor de aanwezigen een hamer en een hockeystick en een mes
met zich hebben meegedragen en
-hebben geschreeuwd: "overval, overval en/of dit is een overval, geld"
althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking en
-op en over de bar van voornoemd café is gesprongen
-en een stroomstootwapen tegen het lichaam van die [slachtoffer] heeft gedrukt
en vervolgens
-die [slachtoffer] met een mes in de hals heeft gestoken tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
2. primair
hij op 18 januari 2005 te Leeuwarden, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk [slachtoffer 2] van het leven te beroven, met dat opzet met een hockeystick, meermalen een klap op/tegen het hoofd en elders tegen het lichaam van die [slachtoffer 2] heeft gegeven, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De verdachte zal van het meer of anders telastegelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Het bewezene levert op de misdrijven:
1. primair
Diefstal voorafgegaan van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen en terwijl het feit de dood ten gevolge heeft.
2. primair
Medeplegen van poging tot doodslag.
De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.
De rechtbank neemt bij de bepaling van de hierna te vermelden strafsoort en strafmaat in aanmerking:
- de aard en de ernst van de gepleegde feiten;
- de omstandigheden waaronder deze zijn begaan;
- de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken en deze naar voren komt uit het uittreksel uit het algemeen documentatieregister, het maatregelrapport van Reclassering Nederland, d.d. 15 juli 2005, het psychologisch rapport, d.d. 15 juli 2005, het psychiatrisch rapport, d.d. 15 juli 2005, en het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming, d.d. 29 september 2005;
- de vordering van de officier van justitie tot veroordeling van verdachte terzake het onder 1. primair en 2. primair telastegelegde tot een gevangenisstraf voor de duur van acht jaren;
- het pleidooi van de raadsman.
De rechtbank heeft bewezen verklaard dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het samen met twee anderen plegen van een diefstal met geweld waarbij verdachte en zijn mededaders het slachtoffer [slachtoffer] in hulpeloze toestand hebben achtergelaten met als gevolg dat deze [slachtoffer] aan zijn verwondingen is overleden. Daarnaast is bewezen verklaard dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van een poging tot doodslag op een bij de voornoemde overval aanwezige derde. Hoewel verdachte bij de feiten aanwezig was en in het eerste feit een initiërende rol heeft gespeeld, heeft verdachte niet zelf geweld toegepast. Toch acht de rechtbank hem in volle omvang mede verantwoordelijk voor de gevolgen die deze feiten hebben gehad. De rechtbank acht het bijzonder ernstig dat verdachte op jeugdige leeftijd al in staat is tot het plegen van deze ernstige feiten. Hij heeft zich zonder rekening te houden met de gevolgen voor de slachtoffers ingelaten met de beroving en daaraan actief deelgenomen met als enig doel het bemachtigen van geld.
De deskundigen beschrijven het gedrag van verdachte als antisociaal, doch de conclusie tot een persoonlijkheidstoornis wordt niet getrokken. Verdachte wordt volledig toerekeningsvatbaar geacht voor de feiten. De deskundigen adviseren het minderjarigenstrafrecht toe te passen, gelet op de leeftijd en de mogelijkheid tot behandeling van verdachte. In behandeling zien de deskundigen - daarin gesteund door de Raad voor de Kinderbescherming - het meeste heil. In de afweging tussen toepassing van het meerderjarigenstrafrecht en het minderjarigenstrafrecht overweegt de rechtbank als volgt. De officier van justitie is van oordeel dat op grond van gelijke behandeling en de slechte behandelprognose meerderjarigenstrafrecht dient te worden toegepast. De deskundigen zijn unaniem van oordeel dat minderjarigenstrafrecht dient te worden toegepast daar detentie een nog slechtere prognose geeft. De rechtbank is van oordeel dat in de door de officier van justitie geschetste argumenten onvoldoende reden is gelegen tot het afwijken van de hoofdregel dat het minderjarigenstrafrecht van toepassing is. Ook overigens is de rechtbank van oordeel dat er geen doorslaggevende redenen zijn van die regel af te wijken. Bij verdachte lijkt nog enigszins sprake te zijn van schuldbesef ten aanzien van de feiten. Wel is de rechtbank van mening dat de ernst van de feiten en de noodzakelijkheid tot behandeling het opleggen van de maximale jeugddetentie en de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor jeugdigen vereisen. De rechtbank onderschrijft de mening van de deskundigen dat de uitvoering van die maatregel in een instelling waarin een groepsgerichte aanpak, bijvoorbeeld de jeugdinrichting 'Den Engh' gevestigd te Den Dolder, tot de mogelijkheden behoort.
[benadeelde partij] heeft zich voor de aanvang van de terechtzitting als benadeelde partij in het strafproces gevoegd door middel van indiening van het voorgeschreven formulier bevattende de opgave van een vordering tot vergoeding van door hem geleden schade ten gevolge van het aan verdachte onder 1. primair telastegelegde en bewezenverklaarde feit alsmede de gronden waarop deze berust.
De rechtbank is van oordeel dat de gestelde schade voldoende aannemelijk is geworden en in zodanig verband staat met het door verdachte gepleegde strafbare feit, dat deze aan hem als een gevolg van zijn handelen kan worden toegerekend. De rechtbank acht de vordering, die niet danwel onvoldoende door verdachte en diens raadsman is weersproken, gelet op het bepaalde in artikel 51a lid 2 van het Wetboek van Strafvordering juncto artikel 6: 108 van het Burgerlijk Wetboek, derhalve gegrond en voor hoofdelijke toewijzing vatbaar.
De rechtbank acht daarnaast oplegging van de schadevergoedingsmaatregel aangewezen.
TOEPASSING VAN WETSARTIKELEN
De rechtbank heeft gelet op de artikelen 36f, 45, 47, 57, 77a, 77g, 77i, 77l, 77s, 77v, 77gg, 287 en 312 van het Wetboek van Strafrecht.
DE UITSPRAAK VAN DE RECHTBANK LUIDT
Verklaart het onder 1. primair en 2. primair telastegelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar in voege als voormeld en verdachte deswege strafbaar.
Veroordeelt verdachte te dier zake tot:
Een jeugddetentie voor de duur van twee jaren.
Beveelt, dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en/of in voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde jeugddetentie geheel in mindering zal worden gebracht.
Plaatsing in een inrichting voor jeugdigen.
Adviseert dat de plaatsing in een inrichting zal worden tenuitvoergelegd in de justitiële jeugdinrichting 'Den Engh' te Den Dolder, dan wel een soortgelijke inrichting.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is telastegelegd dan het bewezenverklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij], wonende te [adres], toe en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van € 6308,42 (zegge: drieënzestighonderd acht euro en tweeënveertig eurocent), in dier voege, dat indien dit bedrag door de mededaders van verdachte geheel of gedeeltelijk is of wordt betaald, verdachte in zoverre is of zal zijn bevrijd.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij], te betalen een som geld ten bedrage van € 6308,42 (zegge: drieënzestighonderd acht euro en tweeënveertig eurocent euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door jeugddetentie voor de duur van 126 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende jeugddetentie de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft en in dier voege, dat indien dit bedrag door de mededaders van verdachte geheel of gedeeltelijk is of wordt betaald, verdachte in zoverre is of zal zijn bevrijd.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat van een bedrag van ? 6308,42 ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij], daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en vice versa, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.H.M. Dölle, voorzitter en tevens kinderrechter, mr. M.H. Severein en mr. J.J. Beswerda, rechters, bijgestaan door mr. B.E. Martini, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 20 oktober 2005.