RECHTBANK LEEUWARDEN
Sector bestuursrecht
Uitspraak ex artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht
[A], [B] en [[C]], allen wonende te [D], eisers,
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Franekeradeel, verweerder,
gemachtigde: M.A. Swart, werkzaam bij verweerders gemeente.
Bij brief van 14 oktober 2004 heeft verweerder eiser mededeling gedaan van zijn besluit op bezwaar betreffende de toepassing van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO).
Tegen dit besluit hebben eisers beroep ingesteld.
Parthenon B.V. is in de gelegenheid gesteld als partij aan het geding deel te nemen. Van deze gelegenheid is gebruik gemaakt.
De zaak is (gevoegd met de zaak met nr. 04/1381) behandeld ter zitting van de rechtbank, enkelvoudige kamer, gehouden op 19 september 2005. Eisers zijn verschenen. Verweerder is verschenen bij gemachtigde. Parthenon B.V. is niet verschenen.
De rechtbank gaat bij de beoordeling uit van de navolgende feiten en omstandigheden.
Bij formulier van 5 april 2002 heeft Parthenon B.V. een aanvraag ingediend voor een reguliere bouwvergunning ten behoeve van de realisering van 5 geschakelde villa's met garage op de percelen plaatselijk bekend als [adres], kadastraal bekend als gemeente [D], sectie [X].
Bij besluit van 30 maart 2004 heeft verweerder de bouwvergunning verleend onder gelijktijdige verlening van (binnenplanse) vrijstellingen van de voorschriften in het bestemmingsplan "Uitbreiding 't War vierde fase" betreffende de minimale dakhelling en de minimale afstand tot de zijdelingse perceelsgrens.
Tegen dat besluit hebben eisers bij brief van 29 april 2004 bezwaar gemaakt.
Naar aanleiding van een op 16 juni 2004 gehouden hoorzitting heeft de Commissie voor behandeling van bezwaarschriften (hierna: de commissie) verweerder geadviseerd het bezwaar gedeeltelijk gegrond te verklaren. Daarbij is aangegeven dat het positieve advies van de welstandscommissie niet zonder meer had mogen worden overgenomen nu dit afwijkt van het beeldkwaliteitplan. De commissie constateert voorts dat verweerder niet is ingegaan op de gevolgen van de vrijstelling van het voorschrift voor de minimale dakhelling voor het straat- en bebouwingsbeeld. Voorts heeft de commissie opgemerkt dat de bouw van vijf geschakelde woningen in strijd is met artikel 4 lid B sub 1 van het bestemmingsplan dat bepaalt dat het aantal aaneen te bouwen hoofdgebouwen maximaal vier zal bedragen. Volgens de commissie had daarom in zoverre vrijstelling moeten worden verleend op grond van artikel 4 lid D sub 5 van het bestemmingsplan en had verweerder daarbij dienen in te gaan op het uitzicht- en privacybelang van bezwaarden.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit van 30 maart 2004 onder aanvulling van de gronden, gehandhaafd. Verweerder heeft daarbij onder meer overwogen dat de welstandscommissie een aanvullend advies heeft uitgebracht op 11 oktober 2004 en dat op grond daarvan wordt geconcludeerd dat het bouwplan niet in strijd is met de redelijke eisen van welstand. Ten aanzien van de dakhelling overweegt verweerder onder meer dat er, gelet op de ruime afstand tot de tegenover gelegen woningen, geen sprake zal zijn van een onevenredige lichtinval van derden. De reeds gerealiseerde woningen aan de overzijde van de straat zijn qua afmetingen en bouwvorm vrijwel identiek waardoor sprake is van een harmonisch straat- en bebouwingsbeeld. Verweerder heeft voorts overwogen dat de commissie niet wordt gevolgd op het punt inzake het maximaal aantal aaneengesloten hoofdgebouwen. Verweerder is van mening dat ter zake geen vrijstelling hoeft te worden verleend omdat geen sprake is van aaneengesloten hoofdgebouwen nu de woningen worden gerealiseerd met tussenliggende garages.
In beroep is onder meer aangevoerd dat ten onrechte niet wordt ingegaan op het uitzicht- en privacybelang van eisers. Voorts is gesteld dat het bouwplan voorziet in realisering van 5 aaneengesloten woningen, hetgeen in strijd is met het geldende bestemmingsplan. In dat kader is aangevoerd dat zich achter de garage een slaapkamer bevindt, zodat de garages niet kunnen worden aangemerkt als bijgebouwen, maar één geheel vormen met de hoofdgebouwen. Nu er sprake is van vijf aaneengesloten hoofdgebouwen had daarvoor volgens eisers vrijstelling behoren te worden verleend. Eisers hebben voorts gesteld dat het advies van de welstandscommissie onvolledig is en onzorgvuldig tot stand is gekomen. Daarbij is aangegeven dat in het welstandsadvies Bacchus 2 ten onrechte is gekoppeld aan het reeds bestaande Bacchus 1 nu laatstbedoeld plan in het beeldkwaliteitsplan als autonoom gebied (losstaand van de vierde fase) met een geheel eigen karakter is aangemerkt. Volgens eisers heeft de welstandscommissie niet kunnen concluderen dat het bouwplan voldoet aan de redelijke eisen van welstand. Daarnaast stellen eisers dat het bouwplan in de praktijk zal leiden tot parkeerproblemen. Ten slotte stellen eisers dat het bouwplan een ernstige aantasting oplevert van de privacy van met name de woningen aan de Neptunusbaan 20 en 22.
Verweerder heeft bij verweerschrift van 17 januari 2005 zijn standpunt gehandhaafd. Daarbij is opgemerkt dat hoewel door de welstandscommissie is afgeweken van het beeldkwaliteitplan, het advies zorgvuldig tot stand is gekomen. In het bestemmingsplan is voorts opgenomen dat van het beeldkwaliteitplan mag worden afgeweken indien de situatie op de woningmarkt daartoe aanleiding mocht geven. Voor het eerdere bouwplan was niet voldoende animo, hetgeen aanleiding is geweest om af te wijken van het beeldkwaliteitplan.
In dit geding dient de rechtbank de vraag te beantwoorden of verweerder terecht en op goede gronden de bouwvergunning heeft verleend. De rechtbank overweegt hiertoe het volgende.
Op grond van art. VII van de wet van 18 oktober 2001 (Stb. 2001, 518) is op een aanvraag om bouwvergunning als bedoeld in art. 40 lid 1 (oud) Woningwet of een melding als bedoeld in art. 42 lid 1 (oud) Woningwet die is ingediend vóór 1 januari 2003, het recht van toepassing zoals dat gold op de dag waarop die aanvraag of melding is ingediend, tenzij art. I onderdeel N van voormelde wet ertoe leidt dat voor het bouwen geen bouwvergunning is vereist. Dit betekent dat in de onderhavige zaak moet worden getoetst aan de bepalingen van de Woningwet zoals die hebben geluid tot 1 januari 2003.
In art. 44 Woningwet is bepaald dat de bouwvergunning alleen mag en moet worden geweigerd wegens strijd met het bestemmingsplan, de bouwverordening of het Bouwbesluit, of indien het bouwplan naar het oordeel van burgemeester en wethouders niet voldoet aan redelijke eisen van welstand, dan wel indien voor het bouwwerk een vergunning ingevolge de Monumentenwet 1988 of een provinciale of gemeentelijke monumentenverordening is vereist en deze is geweigerd.
Partijen houdt allereerst verdeeld de vraag of het onderhavige bouwplan strijdig is met het bestemmingsplan, in die zin dat in strijd gehandeld is met de bebouwingsbepalingen van het Uitwerkingsplan [D] - ’t War (vierde fase). In dat kader dient beoordeeld te worden of sprake is van aaneen te bouwen hoofdgebouwen zoals bedoeld in art. 4 onder B sub 1b van het Uitwerkingsplan.
Ingevolge art. 4 onder B sub 1b van het Uitwerkingsplan geldt voor aaneen te bouwen hoofdgebouwen een maximum van vier.
In art. 1 onder 11 van het Uitwerkingsplan is aangegeven dat onder hoofdgebouw wordt verstaan een gebouw dat, gelet op de bestemming, als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel kan worden aangemerkt.
In art. 1 onder 12 is aangegeven dat als bijgebouw wordt aangemerkt, een gebouw, behorende bij een op hetzelfde bouwperceel gelegen (hoofd)gebouw en qua afmetingen ondergeschikt aan dat (hoofd)gebouw.
Gelet op de overgelegde bouwtekeningen, alsmede op een ter zitting overgelegde afbeelding van de woningen van het in geding zijnde bouwplan in de [D] Courant van 14 januari 2004, is de rechtbank van oordeel dat sprake is van aaneen te bouwen hoofdgebouwen. Daartoe wordt overwogen dat gelet op deze tekening en afbeelding niet gezegd kan worden dat de garage -zoals door verweerder betoogd- als ondergeschikt dient te worden aangemerkt aan het hoofdgebouw, nu er sprake is van een aaneengesloten eerste bouwlaag. Door deze aaneengesloten bouwlaag zijn de hoofdgebouwen volledig met elkaar verbonden. Derhalve dient geoordeeld te worden dat in het onderhavige bouwplan sprake is van aaneen te bouwen hoofdgebouwen. Overigens is de rechtbank, anders dan namens eisers is betoogd, uit de tekeningen bij het bouwplan niet gebleken dat zich (met het hoofdgebouw verbonden) slaapkamers bevinden achter de garage. Dit laat evenwel onderlet, zoals hiervoor werd overwogen, dat sprake is van aaneen te bouwen hoofdgebouwen.
Dit betekent, nu het bouwplan voorziet in vijf hoofdgebouwen, verweerder -alvorens de bouwvergunning te verlenen- (binnenplanse)vrijstelling had behoren te verlenen van art. 4 onder B sub 1b van het Uitwerkingsplan.
Nu dit niet is geschied, is het beroep gegrond en komt het bestreden besluit voor vernietiging in aanmerking wegens strijd met art. 44 WRO. De rechtbank zal, gelet hierop, de overige grieven van eisers onbesproken laten nu verweerder bij zijn nieuw te nemen besluit en de daarbij te maken belangenafweging hierop (opnieuw) gemotiveerd dient in te gaan.
Gelet op het vorenstaande en op het bepaalde in art. 8:74 lid 1 Awb dient de gemeente [D]adeel het door eisers gestorte griffierecht van € 136,00 te vergoeden.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor het uitspreken van een proceskostenveroordeling nu van dergelijke kosten aan de zijde van eisers niet is gebleken.
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat de gemeente Franekeradeel het betaalde griffierecht van € 136,00 aan eisers vergoedt.
Aldus gegeven door mr. E.M. Visser, rechter, en door haar in het openbaar uitgesproken op 26 september 2005, in tegenwoordigheid van mr. A.J.T. Harkema als griffier.
w.g. A.J.T. Harkema
w.g. E.M. Visser
Tegen deze uitspraak staat voor partijen het rechtsmiddel hoger beroep open. Gelijke bevoegdheid komt toe aan andere belanghebbenden, zulks behoudens het bepaalde in art. 6:13 juncto 6:24 Awb.
Indien u daarvan gebruik wenst te maken dient u binnen zes weken na de dag van verzending van de uitspraak een brief (beroepschrift) alsmede een afschrift van deze uitspraak te zenden aan:
de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Postbus 20019
2500 EA Den Haag
In het beroepschrift vermeldt u waarom u de uitspraak niet juist vindt.
Afschrift verzonden op: 26 september 2005