ECLI:NL:RBLEE:2005:AU4231

Rechtbank Leeuwarden

Datum uitspraak
11 oktober 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
05/740 & 05/1465
Instantie
Rechtbank Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bouwvergunning en vrijstelling op grond van art. 19 WRO ten behoeve van schapenschuur

In deze zaak heeft de Rechtbank Leeuwarden op 11 oktober 2005 uitspraak gedaan in een geschil over een bouwvergunning voor het oprichten van een schapenschuur aan het Tjettepad te Hollum, Ameland. De Landelijke Vereniging tot Behoud van de Waddenzee, hierna 'Waddenvereniging', heeft beroep ingesteld tegen de beslissing van het college van burgemeester en wethouders van Ameland, die op 30 maart 2004 een bouwvergunning had verleend aan [vergunninghouder]. De Waddenvereniging betwistte de rechtmatigheid van deze vergunning, omdat deze was afgegeven voor een andere locatie dan oorspronkelijk aangevraagd en omdat er geen milieuvergunning was aangevraagd voor de nieuwe locatie.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de bouwvergunning niet in overeenstemming is met het bestemmingsplan, aangezien het bouwplan niet binnen het aangewezen bouwperceel valt. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de gemeente Ameland de aanvraag om bouwvergunning had moeten aanhouden, omdat er geen milieuvergunning was aangevraagd voor de locatie waarvoor de vergunning was verleend. De rechtbank heeft het beroep van de Waddenvereniging gegrond verklaard, de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd en de bouwvergunning geschorst. De gemeente Ameland is tevens veroordeeld tot het vergoeden van het griffierecht aan de Waddenvereniging.

De uitspraak benadrukt de noodzaak voor bestuursorganen om zorgvuldig om te gaan met vergunningaanvragen en de bijbehorende milieuaspecten. De rechtbank heeft de belangen van de Waddenvereniging en de noodzaak van een zorgvuldige procedure in het kader van de Wet op de Ruimtelijke Ordening en de Wet milieubeheer zwaar laten wegen. De uitspraak is van belang voor de rechtspraktijk, omdat deze de grenzen van de bevoegdheid van het college van burgemeester en wethouders bij het verlenen van bouwvergunningen verduidelijkt.

Uitspraak

RECHTBANK LEEUWARDEN
Sector bestuursrecht
Uitspraak ex artikel 8:84 en 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht
Reg.nr.: 05/740 & 05/1465
Inzake het geding tussen
de Landelijke Vereniging tot Behoud van de Waddenzee, gevestigd te Harlingen, hierna te noemen 'verzoekster' of 'Waddenvereniging',
gemachtigde: mr. A.A.M. Strik, werkzaam in dienst van de Waddenvereniging,
en
het college van burgemeester en wethouders van Ameland, verweerder,
gemachtigde: P.A. Kiewiet, werkzaam in gemeentelijke dienst.
Procesverloop
Met toepassing van art. 19 lid 1 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) heeft verweerder op 30 maart 2004 aan [A] te [B] (hierna: [vergunninghouder]) een bouwvergunning verleend voor het oprichten van een schapenschuur op een perceel aan het Tjettepad te Hollum, nabij de Waddenzeedijk, kadastraal gemeente Ballum, sectie H, nr. 45.
Bij brief van 30 maart 2005 heeft verweerder verzoekster mededeling gedaan van het besluit van 15 maart 2005 waarbij het tegen voormeld besluit ingediende bezwaarschrift deels gegrond en deels ongegrond is verklaard, onder handhaving van voormelde vrijstelling en bouwvergunning.
Verzoekster heeft tegen dit besluit beroep ingesteld bij de rechtbank. Het beroep is bekend onder registratienummer 05/740.
Op 25 augustus 2005 heeft verzoekster zich tot de voorzieningenrechter gewend met het verzoek om de vrijstelling en de bouwvergunning bij wege van voorlopige voorziening op grond van art. 8:81 lid 1 Algemene wet bestuursrecht (Awb) te schorsen, omdat [vergunninghouder] op korte termijn met de bouwwerkzaamheden gaat beginnen. Het verzoek is geregistreerd onder nummer 05/1465.
Het verzoek is ter zitting behandeld op 13 september 2005. Namens verzoekster zijn verschenen drs. A. Woudstra en mr. Strik voornoemd. Namens verweerder is verschenen de heer Kiewiet voornoemd. Namens gedeputeerde staten van Fryslân (GS) is verschenen A. Hoekstra, gemachtigde. [vergunninghouder] is niet verschenen.
Motivering
Op grond van art. 8:81 lid 1 Awb kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Ten aanzien van de ontvankelijkheid van het verzoek overweegt de voorzieningenrechter dat niet is gebleken van beletselen om verzoekster te kunnen ontvangen. Voorts is genoegzaam aangetoond dat verzoekster een spoedeisend belang heeft bij de gevraagde voorlopige voorziening.
Indien, zoals in het onderhavige geval, het verzoek om een voorlopige voorziening wordt gedaan terwijl beroep bij de rechtbank is ingesteld, kan de voorzieningenrechter op grond van art. 8:86 lid 1 Awb onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak, indien hij van oordeel is dat na de zitting nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is dit het geval. De voorzieningenrechter zal daarom onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak.
De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
Het bouwplan voorziet in de oprichting van een stenen schapenschuur met een oppervlakte van circa 243 m². Op grond van het bestemmingsplan "Buitengebied 1997" rust op de gronden waarop [vergunninghouder] de schapenschuur wenst op te richten de bestemming "Agrarisch gebied". Het oprichten van gebouwen is op grond van de planvoorschriften enkel toegestaan binnen een op de plankaart aangegeven bouwperceel. Tussen partijen is niet in geschil dat het bouwplan niet in overeenstemming is met het bestemmingsplan omdat het bouwplan niet is geprojecteerd binnen een dergelijk bouwperceel.
Partijen verschillen voorts evenmin van mening over het antwoord op de vraag of het onderhavige bouwplan betrekking heeft op een vergunningplichtige inrichting in de zin van de Wet milieubeheer (Wm). Voor de schapenschuur heeft [vergunninghouder] een milieuvergunning gevraagd voor het houden van 110 schapen en 1 paard in één stal. Deze vergunning is door verweerder op 25 november 2003 verleend.
Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting heeft de voorzieningenrechter vastgesteld dat de zuidwestelijke gevel van de schapenschuur in de bouwaanvraag is geprojecteerd op een afstand van circa 42 meter uit het hart van de ten zuiden van de bouwlocatie gelegen weg, genaamd De Klonjes, en de zuidoostelijke gevel op circa 15 meter uit het hart van het Tjettepad. Niet bestreden is dat de locatie waarvoor bouwvergunning is aangevraagd, dezelfde locatie is als waarvoor [vergunninghouder] een vergunning op grond van de Wet milieubeheer heeft aangevraagd.
Op de bij de bouwvergunning behorende gewaarmerkte tekening is de zuidwestelijke gevel van de schapenschuur geprojecteerd op een afstand van circa 63 meter uit het hart van De Klonjes en de zuidoostelijke gevel op circa 12 meter uit het hart van het Tjettepad. In afwijking van de aanvraag heeft verweerder derhalve bouwvergunning verleend voor het oprichten van een schapenschuur op een locatie circa 20 meter ten noordoosten van de aangevraagde locatie.
De Waddenvereniging stelt zich onder meer op het standpunt dat de locatiewijziging van de schapenschuur een substantiële afwijking van de bouwaanvraag betekent. Ook is de Waddenvereniging van mening dat de bouwvergunning had moeten worden aangehouden omdat [vergunninghouder] hiervoor niet over een milieuvergunning beschikt.
Dit betoog slaagt.
Naar vaste rechtspraak geldt dat binnen het stelsel van de Woningwet geen plaats is voor een beslissing omtrent de verlening van een bouwaanvraag anders dan op grond van een daartoe strekkende aanvraag. Het stond verweerder derhalve niet vrij de bouwaanvraag ambtshalve te wijzigen met betrekking tot de locatie van het bouwwerk. Het argument van verweerder dat het bij de wijziging van de locatie slechts om een planologisch ondergeschikte wijziging gaat, doet hieraan niet af.
De gedingstukken geven geen grond voor het oordeel dat [vergunninghouder] zijn bouwaanvraag heeft gewijzigd conform de bij de bouwvergunning behorende tekening. Zelfs indien ervan zou moeten worden uitgegaan dat [vergunninghouder] zijn aanvraag wel dienovereenkomstig heeft gewijzigd, kan de beslissing op bezwaar niet in stand blijven. Hiertoe overweegt de voorzieningenrechter het volgende.
In zijn uitspraak van 16 juni 2004 (nr. 200400240/1) heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) overwogen dat het aan de milieuvergunning van 25 november 2003 verbonden voorschrift dat de stal, in afwijking van de aanvraag, op een door het bevoegd gezag aangegeven locatie, vermeld in een bijlage bij de vergunning, gebouwd moet worden, in strijd is met het stelsel van de Wet milieubeheer. Uit dat stelsel volgt dat het bevoegd gezag dient te beslissen op de aanvraag zoals die is ingediend. Het bevoegd gezag is gehouden te beoordelen of voor de in de aanvraag genoemde locatie vergunning kan worden verleend. Omdat verweerder de grondslag van de aanvraag heeft verlaten, heeft de AbRS de milieuvergunning van 25 november 2003 vernietigd.
Ter zitting is gebleken dat [vergunninghouder] voor het oprichten van een schapenschuur op de locatie zoals afgebeeld op de bij de bouwvergunning van 30 maart 2004 behorende gewaarmerkte tekening, waarbij de zuidwestelijke gevel van de schapenschuur is geprojecteerd op een afstand van circa 63 meter uit het hart van De Klonjes, geen milieuvergunning heeft aangevraagd. Gelet op art. 52 lid 1 Woningwet had verweerder daarom de beslissing omtrent de aanvraag om bouwvergunning, ervan uitgaande dat die aanvraag betrekking had op laatstgenoemde locatie, dienen aan te houden.
Het argument van verweerder dat de aanhoudingsplicht op grond van art. 52 lid 2 Woningwet is geëindigd zes weken na de terinzagelegging van de milieuvergunning van 25 november 2003, miskent het stelsel van de Wet milieubeheer zoals hiervoor uiteengezet. Omdat [vergunninghouder] voor de meest noordelijke locatie geen milieuvergunning heeft aangevraagd, doet zich de situatie als bedoeld in art. 52 lid 2 Woningwet niet voor.
Op grond van het voorgaande komt de voorzieningenrechter tot het oordeel dat het beroep (reg.nr. 05/740) gegrond is. Het bestreden besluit zal worden vernietigd. Het verzoek zal worden toegewezen op de hierna in het dictum aangegeven wijze. Gelet hierop kunnen de overige argumenten van partijen onbesproken blijven.
Gelet op het vorenstaande en op het bepaalde in 8:74 lid 1 Awb dient de gemeente Ameland het betaalde griffierecht van twee maal € 276,00 aan verzoekster te vergoeden.
Er is geen aanleiding voor het uitspreken van een proceskostenveroordeling ter zake van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, aangezien van dergelijke kosten aan de zijde van verzoekster niet is gebleken.
Beslissing
De voorzieningenrechter:
- verklaart het beroep (05/740) gegrond;
- vernietigt de bestreden beslissing op bezwaar van 15 maart 2005;
- wijst het verzoek (05/1465) toe en schorst de bij besluit van 30 maart 2004 aan [vergunninghouder] verleende bouwvergunning voor het oprichten van een schapenschuur aan het Tjettepad te Hollum, Ameland;
- bepaalt dat deze voorlopige voorziening van kracht blijft tot twee weken nadat de beslissing op bezwaar op de voorgeschreven wijze bekend is gemaakt, met dien verstande dat wanneer binnen die termijn van twee weken opnieuw een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening is ingediend, de schorsing van kracht blijft totdat de voorzieningenrechter op dat nieuwe verzoek heeft beslist;
- bepaalt dat de gemeente Ameland het griffierecht van totaal € 552,00 aan verzoekster vergoedt;
- wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd.
Aldus gegeven door mr. D.J. Keur, voorzieningenrechter, en in het openbaar uitgesproken op 11 oktober 2005, in tegenwoordigheid van mr. F.P. Dillingh als griffier.
w.g. F.P. Dillingh
w.g. D.J. Keur
Tegen de uitspraak in het verzoek om een voorlopige voorziening met registratienummer 05/1465 kan geen rechtsmiddel worden aangewend.
Tegen de uitspraak in de hoofdzaak met registratienummer 05/740 staat voor partijen hoger beroep open. Gelijke bevoegdheid komt toe aan andere belanghebbenden, zulks behoudens het bepaalde in art. 6:13 juncto 6:24 Awb.
Indien u daarvan gebruik wenst te maken dient u binnen zes weken na de dag van verzending van de uitspraak een brief (beroepschrift) alsmede een afschrift van deze uitspraak te zenden aan:
de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Postbus 20019
2500 EA Den Haag
In het beroepschrift vermeldt u dan waarom u de uitspraak niet juist vindt.
Afschrift verzonden op: 11 oktober 2005