ECLI:NL:RBLEE:2005:AU3689

Rechtbank Leeuwarden

Datum uitspraak
26 september 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
05/1450 & 05/1451
Instantie
Rechtbank Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Handhaving bestemmingsplan en gebruiksbepaling in Menaldumadeel

In deze zaak hebben verzoekers, wonende te [C], beroep ingesteld tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Menaldumadeel. Dit besluit betrof de weigering om handhavend op te treden tegen het gebruik van een perceel door de vennootschap onder firma [D]. De verzoekers stelden dat de activiteiten van [D], waaronder mest- en afvalverwerking, in strijd waren met de geldende bestemming van het perceel, dat was aangewezen voor 'Landelijke bebouwing klasse H'. De voorzieningenrechter heeft op 26 september 2005 uitspraak gedaan in deze zaak, waarbij het beroep van verzoekers gegrond werd verklaard. De rechtbank oordeelde dat verweerder onvoldoende had gemotiveerd dat de activiteiten van [D] in overeenstemming waren met de bestemming van het perceel. De voorzieningenrechter droeg verweerder op om binnen vier weken na de uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaarschrift van verzoekers. Tevens werd het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, omdat nader onderzoek naar de feitelijke activiteiten van [D] noodzakelijk was. De rechtbank oordeelde dat er geen concreet zicht op legalisatie van de activiteiten van [D] was, aangezien de bestemmingsplanherziening zich nog in de ontwerpfase bevond. De gemeente Menaldumadeel werd veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van verzoekers en het griffierecht.

Uitspraak

RECHTBANK LEEUWARDEN
Sector bestuursrecht
Uitspraak ex artikel 8:84 en 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht
Reg.nr.: 05/1450 GEMWT en 05/1451 GEMWT
Inzake het geding tussen
1. [A],
2. [B],
beiden wonende te [C], verzoekers,
gemachtigde: mr. I. van der Meer, werkzaam bij Boonstra Rademakers Advocaten & Notarissen te Leeuwarden,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Menaldumadeel, verweerder,
gemachtigden: J.G. Kramer en H. Mulder, beiden werkzaam bij verweerders gemeente.
Procesverloop
Bij brief van 2 augustus 2005, verzonden op 3 augustus 2005, heeft verweerder verzoekers mededeling gedaan van zijn besluit op bezwaar inzake het verzoek van verzoekers om handhavend op te treden tegen het gebruik van perceel [adres] te [C] door de vennootschap onder firma [D] (hierna: [D]).
Verzoekers hebben tegen dit besluit beroep ingesteld bij de rechtbank. Het beroep is bekend onder registratienummer 05/1451 GEMWT. Tevens hebben verzoekers zich bij brief van 23 augustus 2005 tot de voorzieningenrechter gewend met het verzoek om op grond van art. 8:81 lid 1 Algemene wet bestuursrecht (Awb) een voorlopige voorziening te treffen, in die zin dat verweerder zal worden verplicht tot het, binnen een afzienbare tijd, nemen van een handhavingsbesluit. Het verzoek is geregistreerd onder nummer 05/1450 GEMWT.
Het verzoek is ter zitting behandeld op 19 september 2005. Verzoekers zijn in persoon verschenen, bijgestaan door mr. I. van der Meer voornoemd. Verweerder is bij voornoemde gemachtigden verschenen.
Motivering
Op grond van art. 8:81 lid 1 Awb kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Ten aanzien van de ontvankelijkheid van het verzoek overweegt de voorzieningenrechter dat niet is gebleken van beletselen om verzoekers te kunnen ontvangen. Voorts is genoegzaam aangetoond dat verzoekers een spoedeisend belang hebben bij de gevraagde voorlopige voorziening.
Indien, zoals in het onderhavige geval, het verzoek om een voorlopige voorziening wordt gedaan terwijl beroep bij de rechtbank is ingesteld, kan de voorzieningenrechter op grond van art. 8:86 lid 1 Awb onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak, indien hij van oordeel is dat na de zitting nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is dit het geval. De voorzieningenrechter zal daarom onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak.
De voorzieningenrechter baseert zich bij zijn oordeelsvorming op onderstaande feiten en omstandigheden.
[D] exploiteert een loon- en transportbedrijf met als hoofdactiviteiten het verrichten van agrarische loonactiviteiten, het transporteren van bulk- en stukgoederen, het opslaan en verhandelen van akkerbouwproducten en het stallen, onderhouden, repareren en reinigen van de motor- en landbouwvoertuigen welke zijn aangewend voor de agrarische loon- en transportwerkzaamheden. Daarnaast is het bedrijf actief op het gebied van mest- en afvalverwerking. Al deze activiteiten worden onder meer uitgevoerd op perceel [adres] te [C].
Op grond van artikel 2, sub H, van de ter plaatse geldende verordening "Bebouwingsvoorschriften voor Menaldumadeel", ook wel "Plan 1940" genoemd, rust op een deel van het perceel [adres] te [C] de bestemming "Landelijke bebouwing klasse H". Hieronder wordt verstaan: bebouwing met boerenhofsteden en andere vrijstaande woningen ten dienste van de uitoefening van den land- of tuinbouw of de veehouderij, met bijgebouwen. In artikel 5, lid 6, wordt bepaald dat de terreinen met voormelde bestemming uitsluitend dienovereenkomstig mogen worden bebouwd en gebruikt. Op grond van artikel 16, lid 2, is het verboden de terreinen en gebouwen te doen verkeren in een toestand die in strijd is met een of meer bepalingen uit de verordening.
Bij brief van 18 januari 2005 hebben verzoekers - die respectievelijk de aangrenzende percelen [adres 2] en [adres 3] te [C] bewonen - verweerder verzocht om handhavend op te treden tegen het huidige gebruik door [D] van dat gedeelte van voornoemd perceel waarop de bestemming "Landelijke bebouwing klasse H" rust, aangezien dit gebruik volgens verzoekers strijdig is met deze bestemming. Het gaat daarbij om de activiteiten op het gebied van transport, mest- en afvalverwerking en de activiteiten van het loonbedrijf.
Verweerder heeft afwijzend op het verzoek om handhaving beslist. Verzoekers hebben tegen dit besluit een bezwaarschrift ingediend.
Verweerder heeft bij het bestreden besluit het bezwaarschrift ongegrond verklaard, overeenkomstig het advies van de Commissie voor de Bezwaar- en Beroepschriften van de gemeente Menaldumadeel.
De rechtbank stelt bij de beoordeling van het beroep voorop dat in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, volgens vaste jurisprudentie in de regel van deze bevoegdheid gebruik zal moeten maken. Deze in de rechtspraak ontwikkelde regel houdt verband met het algemeen belang, dat is gediend met handhaving. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet uitzicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
Allereerst moet beoordeeld worden of in het onderhavige geval sprake is van een overtreding van een wettelijk voorschrift.
Volgens verweerder moet artikel 2, sub H, van het Plan 1940 ruim worden uitgelegd. De activiteiten van een loon- en mestverwerkingsbedrijf kunnen worden gerekend tot activiteiten die ten dienste staan van de uitoefening van land- of tuinbouw of veehouderij. Een agrariër zou deze activiteiten immers zelf moeten verrichten als hij deze werkzaamheden niet zou uitbesteden. Er is in zoverre dan ook geen sprake van overtreding van de bepalingen van het Plan 1940.
Verzoekers voeren aan dat uit artikel 2, sub H, volgt dat de bebouwing op het perceel direct ten dienste moet staan aan de uitoefening van land- of tuinbouw of veehouderij. Het gebruik van de bebouwing voor een bedrijfstak die vervolgens weer ten dienste staat aan de uitoefening van land- of tuinbouw of veehouderij, zoals het loonbedrijf van [D], valt dus niet onder de bepaling, aldus verzoekers.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter dwingt de tekst van de bepaling niet tot een zo beperkte uitleg als door verzoekers wordt voorgestaan. Uit het samenstel van bepalingen volgt dat niet het gebruik van de bebouwing voorop staat, maar het gebruik van de grond waarop de bestemming rust. De activiteiten van een loonbedrijf staan ten dienste van de uitoefening van landbouw. Niet nodig is dat [D] deze activiteiten ten behoeve van zijn eigen akkerbouwbedrijf verricht.
Verweerder heeft zich dan ook, in ieder geval voor wat betreft de activiteiten van het loonbedrijf van [D], terecht op het standpunt gesteld dat er geen sprake is van een met de bestemming strijdig gebruik van het perceel. In zoverre heeft verweerder dan ook terecht geweigerd om handhavend op te treden.
Voor zover verweerder ook het mestverwerkingsbedrijf van [D] in overeenstemming met de bestemming heeft geacht, overweegt de voorzieningenrechter dat dit oordeel onvoldoende gemotiveerd is. Uit de stukken kan enerzijds worden afgeleid dat er geen sprake is van mestverwerking op het betreffende perceel, terwijl anderzijds blijkt dat er op het perceel wel materieel ten behoeve van de opslag of verwerking van mest gebruikt wordt. Niet duidelijk is welke activiteiten [D] nu feitelijk uitoefent in dit kader, zodat er op dit punt nader onderzoek naar de feiten nodig is om te kunnen vaststellen of er sprake is van met de bestemming strijdig gebruik.
In de beslissing op bezwaar heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat de overige activiteiten van [D] in strijd met de bestemming worden verricht, doch dat hiertegen niet handhavend hoeft te worden opgetreden omdat het overgangsrecht uit het Plan 1940 op deze activiteiten van toepassing is. Ter zitting heeft verweerder evenwel het standpunt ingenomen dat het geheel van activiteiten niet in strijd is met de geldende bestemming. Verweerder beschouwt de activiteiten van [D] als een drie-eenheid, bestaande uit een akkerbouwbedrijf, een transportbedrijf en een loonbedrijf. De activiteiten van deze drie bedrijfstakken liggen in elkaars verlengde en kunnen niet afzonderlijk van elkaar worden bezien. Het transportbedrijf is daarbij ondergeschikt aan het loon- en akkerbouwbedrijf, aangezien er voornamelijk akkerbouwproducten worden vervoerd.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat een transportbedrijf als zodanig niet ten dienste staat van de land- of tuinbouw of akkerbouw. Daaraan doet niet af dat de vervoerde goederen vooral akkerbouwproducten betreffen. In zoverre is dus sprake van overtreding van artikel 16, lid 2, van Plan 1940, zodat verweerder op de voet van artikel 125 Gemeentewet bevoegd is handhavend op te treden tegen het gebruik van het perceel voor transportactiviteiten.
Verweerder stelt zich evenwel op het standpunt dat hij niet gehouden is handhavend op te treden, aangezien hij voornemens is het huidige gebruik van het perceel te legaliseren. Er wordt gewerkt aan een ontwerp voor een integrale herziening van het bestemmingsplan, waarin ook de uitoefening van een transportbedrijf op het betreffende perceel wordt mogelijk gemaakt. Tegelijkertijd stelt verweerder dat het maatschappelijk gezien de voorkeur verdient dat [D] haar bedrijf verplaatst naar een andere locatie, verder verwijderd van de bebouwde kom. Momenteel wordt met [D] onderhandeld over verplaatsing van het bedrijf, aldus verweerder.
Verzoekers voeren aan dat legalisatie uit planologisch en milieuoogpunt waarschijnlijk niet haalbaar is. Verzoekers zullen zich bovendien verzetten tegen elke poging om tot legalisatie over te gaan.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat er geen sprake is van concreet zicht op legalisatie van het gebruik van het betreffende perceel voor transportactiviteiten. De bestemmingsplanherziening bevindt zich nog in de ontwerpfase. Bovendien wordt er thans met [D] onderhandeld over verplaatsing van het bedrijf naar een andere locatie. Onder deze omstandigheden bestaat geen concreet zicht op legalisatie.
Ook overigens is niet gebleken van bijzondere omstandigheden, op grond waarvan verweerder had kunnen afzien van handhavend optreden. Het beroep van verzoekers is derhalve gegrond. Het bestreden besluit komt gedeeltelijk voor vernietiging in aanmerking en wel voor zover daarbij het bezwaar van verzoekers tegen de weigering handhavend op te treden tegen de transport-, mest- en afvalverwerkingsactiviteiten van [D] ongegrond is verklaard.
De voorzieningenrechter zal niet zelf in de zaak voorzien, nu enerzijds nader onderzoek nodig is naar de mest- en afvalverwerkingsactiviteiten van [D] en de vraag of deze activiteiten in strijd met de geldende bestemming zijn, en anderzijds verweerder beleidsvrijheid toekomt bij het bepalen of en op welke wijze hij tot handhaving wenst over te gaan. De voorzieningenrechter draagt verweerder daarom op om, met inachtneming van deze uitspraak, binnen vier weken na verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaarschrift van verzoekers. Onder deze omstandigheden is er geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening.
Nu het beroep gegrond wordt verklaard zal de rechtbank, gelet op het bepaalde in artikel 8:74 juncto 8:84 lid 4 Awb, de gemeente Menaldumadeel aanwijzen als de rechtspersoon die het door verzoekers betaalde griffierecht in het verzoek om een voorlopige voorziening en in de hoofdzaak ad € 276,- aan hen dient te vergoeden. Tevens bestaat aanleiding verweerder te veroordelen in de proceskosten van verzoekers, die op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht in dit geval worden begroot op € 644,- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting; wegingsfactor 1 en waarde per punt € 322,-). De voorzieningenrechter zal geen punt toekennen aan het verzoekschrift, nu voor de gronden van het verzoek om een voorlopige voorziening wordt verwezen naar de inhoud van het beroepschrift.
Beslissing
De voorzieningenrechter:
-verklaart het beroep gegrond;
-vernietigt het bestreden besluit voor zover daarbij de beslissing tot weigering van handhavend optreden tegen de transport-, mest- en afvalverwerkingsactiviteiten gehandhaafd is;
-draagt verweerder op om met inachtneming van deze uitspraak binnen vier weken na verzending van deze uitspraak een nieuwe beslissing te nemen op het bezwaarschrift van verzoekers;
-wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af;
-bepaalt dat de gemeente Menaldumadeel de door verzoekers betaalde griffierechten in de gedingen 05/1450 en 05/1451 ad € 276,- aan hen dient te vergoeden;
-veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoekers ad € 644,--; aan hen te vergoeden door de gemeente Menaldumadeel.
Aldus gegeven door mr. E. de Witt, voorzieningenrechter, en in het openbaar uitgesproken op 26 september 2005 in tegenwoordigheid van mr. M.B.W. Venema als griffier.
w.g. M.B.W. Venema
w.g. E. de Witt
Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open. Tegen de uitspraak in de hoofdzaak staat voor partijen het rechtsmiddel hoger beroep open. Gelijke bevoegdheid komt toe aan andere belanghebbenden, zulks behoudens het bepaalde in art. 6:13 juncto 6:24 Awb.
Indien u daarvan gebruik wenst te maken dient u binnen zes weken na de dag van verzending van de uitspraak een brief (beroepschrift) alsmede een afschrift van deze uitspraak te zenden aan:
de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Postbus 20019
2500 EA Den Haag
In het beroepschrift vermeldt u waarom u de uitspraak niet juist vindt.
Schriftelijke uitspraak verzonden op: 30 september 2005