Beoordeling van het geschil
4.1 Ingevolge artikel 3.76, eerste lid, van de Wet geldt de zelfstandigenaftrek voor de ondernemer die aan het urencriterium voldoet en bij het begin van het kalenderjaar de leeftijd van 65 jaar nog niet heeft bereikt.
4.2 Ingevolge artikel 3.6, eerste lid, van de Wet wordt onder urencriterium verstaan: het gedurende het kalenderjaar besteden van ten minste 1.225 uren aan werkzaamheden voor een of meer ondernemingen waaruit de belastingplichtige als ondernemer winst geniet, indien:
a. de tijd die in totaal wordt besteed aan die ondernemingen en het verrichten van werkzaamheden in de zin van de afdelingen 3.3 en 3.4, grotendeels wordt besteed aan die ondernemingen of
b. de ondernemer in een of meer van de vijf voorafgaande kalenderjaren geen ondernemer was.
Ingevolge het tweede lid, onderdeel a, van genoemd artikel komen voor de toepassing van het eerste lid, aanhef, niet in aanmerking werkzaamheden ten behoeve van een onderneming waaruit de belastingplichtige als ondernemer winst geniet en die deel uitmaakt van een samenwerkingsverband met een of meer met hem verbonden personen, indien de door de belastingplichtige verrichte werkzaamheden ten behoeve van het samenwerkingsverband hoofdzakelijk van ondersteunende aard zijn en het ongebruikelijk is dat een dergelijk samenwerkingsverband tussen niet-verbonden personen wordt aangegaan.
4.3 De rechtbank overweegt dat naar volgt uit de gedingstukken en het verhandelde ter zitting op zichzelf niet in geschil is dat eiseres in totaal ten minste 1.225 uren heeft besteed aan werkzaamheden voor de firma en de beheer-firma. Tevens is tussen partijen niet in geschil dat de werkzaamheden van eiseres voor de beheer-firma minder dan 1.225 uren in beslag namen.
4.4 Eiseres en haar medevennoten in de firma zijn, naar – terecht – niet in geschil is, verbonden personen in de zin van artikel 3.6 van de Wet. Naar het oordeel van de rechtbank rust op eiseres – naar uit de parlementaire geschiedenis van artikel 3.6 van de Wet blijkt – de last te bewijzen dat de door haar ten behoeve van de onderneming verrichte werkzaamheden voor de toepassing van het eerste lid, aanhef, van artikel 3.6 van de Wet in aanmerking kunnen worden genomen.
4.5 Uit de onder punt 2.1 vermelde vaststaande feiten volgt naar het oordeel van de rechtbank dat de hoofdactiviteiten van de firma in het jaar 2002 voornamelijk de sloopwerkzaamheden (en de daaraan verbonden werkzaamheden van milieutechnische aard) behelsden. Gelet op de onder punt 2.2 vermelde vaststaande feiten is naar het oordeel van de rechtbank aannemelijk geworden dat een deel van de door eiseres voor de firma verrichte werkzaamheden verband houden met deze hoofdwerkzaamheden en dat eiseres kennis heeft van de gang van zaken met betrekking tot deze hoofdwerkzaamheden. Niettemin overweegt de rechtbank dat de door eiseres uitgevoerde werkzaamheden - hoe waardevol ook voor de firma - steeds ondersteunend van aard zijn geweest. Bij bijvoorbeeld het opstellen van sloopplannen verleent zij namelijk slechts assistentie aan haar schoondochter. Weliswaar is eiseres is staat om haar schoondochter bij afwezigheid te vervangen, doch de schoondochter behoudt daarbij de verantwoordelijkheid voor de door haar overgedragen taken. Verder neemt eiseres tezamen met haar schoondochter bij het nemen van investeringsbeslissingen het voortouw. Echter, de schoondochter heeft daarbij de leidende rol. Namens eiseres zijn geen feiten en omstandigheden gesteld die, indien aannemelijk gemaakt, tot de conclusie zouden kunnen leiden dat zij zich meer dan in belangrijke mate (zelfstandig) heeft beziggehouden met de hoofdwerkzaamheden van de firma. De rechtbank gaat voorbij aan het ter zitting gedane aanbod van de gemachtigde van eiseres om alsnog een urenoverzicht op te maken, nu de rechtbank de door hem genoemde werkzaamheden van eiseres reeds ondersteunend van aard acht en hij niet heeft gesteld dat eiseres andere werkzaamheden dan genoemd - die wel als hoofdwerkzaamheden zouden kunnen worden aangemerkt - heeft verricht. Een urenoverzicht kan dan naar het oordeel van de rechtbank geen ander licht werpen op de zaak. Bovendien is het aantal gewerkte uren van eiseres op zichzelf niet in geschil (zie punt 4.3).
4.6 Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres – tegenover de gemotiveerde betwisting door verweerder – niet aannemelijk gemaakt dat een samenwerkingsverband als de onderhavige firma, waarin een vennoot (eiseres) werkzaamheden van (hoofdzakelijk) ondersteunende aard verricht, tussen niet-verbonden personen niet ongebruikelijk is. Hierbij overweegt de rechtbank dat niet van betekenis is de vraag of de werkzaamheden van eiseres door een willekeurige derde zouden kunnen worden overgenomen. Van belang is of in plaats van eiseres een willekeurige derde, die dezelfde werkzaamheden als eiseres zou verrichten, als vennoot in de firma zou worden opgenomen.
4.7 Gelet op het onder de punten 4.5 en 4.6 overwogene, is eiseres naar het oordeel van de rechtbank niet in de op haar rustende bewijslast, zoals bedoeld onder punt 4.4, geslaagd. De werkzaamheden van eiseres kunnen derhalve niet in aanmerking komen voor de toepassing van artikel 3.6, eerste lid, aanhef, van de Wet.
4.8 Eiseres heeft nog aangevoerd dat de gebruikelijkheidstoets discriminerend is voor vrouwen. Deze stelling kan de rechtbank niet volgen, nu in artikel 3.6 van de Wet geen onderscheid tussen mannen en vrouwen wordt gemaakt. Verder heeft eiseres nog betoogd dat partners beter samenwerken dan derden. Hieromtrent overweegt de rechtbank dat de wetgever er welbewust voor heeft gekozen de gebruikelijkheidstoets in de Wet op te nemen juist voor de situatie waarin sprake is van een samenwerkingsverband tussen verbonden personen. Deze keuze dient door verweerder en de rechtbank te worden gerespecteerd.
4.9 Het onder de punten 4.3 en 4.7 overwogene leidt tot de conclusie dat eiseres voor het jaar 2002 niet voldoet aan het urencriterium. Aan haar kan derhalve, gelet op het onder punt 4.1 overwogene, geen zelfstandigenaftrek worden toegekend.
4.10 Het beroep van eiseres treft dus geen doel.