ECLI:NL:RBLEE:2005:AU2810

Rechtbank Leeuwarden

Datum uitspraak
18 juli 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
05/518
Instantie
Rechtbank Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aftrekbaarheid van verzorgingskosten bij adoptie in de inkomstenbelasting

In deze zaak heeft de Rechtbank Leeuwarden op 18 juli 2005 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, [A], en de inspecteur van de Belastingdienst/Noord. Eiser had een aanslag ontvangen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2003, waarbij het belastbaar inkomen uit werk en woning was vastgesteld op € 5.254. Eiser had bezwaar gemaakt tegen deze aanslag, maar de inspecteur handhaafde de aanslag bij uitspraak op bezwaar. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.

Tijdens de zitting op 1 juli 2005 is eiser niet verschenen, ondanks een behoorlijke uitnodiging. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten en op basis van de ingediende stukken de feiten vastgesteld. Eiser en zijn partner hebben in 2003 een kind geadopteerd, [D], en eiser had kosten van € 4.386 geclaimd voor verzorgingskosten die door de Vereniging Wereldkinderen in rekening waren gebracht. De vraag in geschil was of deze kosten als uitgaven wegens adoptie in aanmerking moesten worden genomen.

De rechtbank overwoog dat op grond van de Wet op de inkomstenbelasting 2001 alleen de werkelijk gemaakte uitgaven voor de indiening en behandeling van het adoptieverzoek in aanmerking komen voor aftrek. De door Wereldkinderen vastgestelde solidariteitsbijdrage werd niet als aftrekbare uitgave erkend, omdat er geen rechtstreekse samenhang was met de werkelijke adoptiekosten. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, wat betekent dat de aanslag in stand bleef. Eiser werd in de gelegenheid gesteld om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof te Leeuwarden of beroep in cassatie bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Uitspraak

RECHTBANK LEEUWARDEN
Sector bestuursrecht, belastingkamer
Registratienummer: AWB 05/518
Uitspraakdatum: 18 juli 2005
Uitspraak als bedoeld in artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) juncto artikel 26 Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen
[A],
wonende te [B], eiser,
en
de inspecteur, de voorzitter van het managementteam van de Belastingdienst/Noord,
verweerder,
gemachtigde J. Kok.
Ontstaan en loop van het geding
1.1 Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2003 een aanslag opgelegd in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 5.254.
1.2 Na daartegen gemaakt bezwaar heeft verweerder bij de uitspraak op bezwaar de aanslag gehandhaafd.
1.3 Eiser heeft daartegen beroep ingesteld.
1.4 Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 juli 2005 te Leeuwarden. Hoewel op behoorlijke wijze uitgenodigd is eiser, zonder kennisgeving aan de rechtbank, niet verschenen.
1.5 De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek ter zitting gesloten.
De feiten
Op grond van de stukken van het geding stelt de rechtbank als tussen partijen niet in geschil, de volgende feiten vast:
2.1 Eiser is geboren op [geboortedatum]. Hij is gehuwd met mevrouw [C].
2.2 Eiser heeft een aangifte ingediend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 868. Bij aanslagregeling heeft verweerder de geclaimde aftrek wegens adoptie verminderd met € 4.386 en het belastbaar inkomen uit werk en woning vastgesteld op € 5.254.
2.3 In het jaar 2003 hebben eiser en zijn partner een kind geadopteerd, [D], geboren op [geboortedatum] te [adres] in Columbia.
2.4 De door verweerder gecorrigeerde kostenpost van € 4.386 heeft betrekking op de door de Vereniging Wereldkinderen te Den Haag (hierna: Wereldkinderen) aan eiser en zijn partner in rekening gebrachte verzorgingskosten/overige kosten buitenland voor een (1) kind. Wereldkinderen is vergunninghouder voor het bemiddelen bij de plaatsing van buitenlandse kinderen in gezinnen in Nederland. Het betreft een verplichte bijdrage waarvan de hoogte is vastgesteld door Wereldkinderen. Daarbij heeft eiser in zijn brief van 3 maart 2005 aangegeven dat sprake is van een solidariteitstarief dat wordt vastgesteld op de uitkomst van alle door Wereldkinderen in het buitenland belopen adoptiekosten gedeeld door het aantal te bemiddelen kinderen.
Het geschil
3.1 In geschil is het antwoord op de vraag of het aan Wereldkinderen betaalde bedrag van € 4.386 aan verzorgingskosten/overige kosten als uitgaven wegens adoptie in aanmerking moet worden genomen.
3.2 Eiser concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vermindering van de aanslag.
3.3 Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
3.4 Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt.
Beoordeling van het geschil
4.1 Op grond van artikel 6.16, aanhef en letter f van de Wet op de inkomstenbelasting 2001 (hierna: de Wet) zijn de uitgaven wegens adoptie door eiser en zijn partner buitengewone uitgaven.
4.2 Op grond van artikel 6.23, eerste lid, van de Wet worden als uitgaven wegens adoptie aangemerkt de uitgaven voor de indiening en de behandeling van een verzoek tot het uitspreken van adoptie door de rechter. Op grond van het tweede lid van dit artikel zijn bij ministeriële regeling regels gesteld met betrekking tot in aanmerking te nemen uitgaven wegens adoptie van een kind dat in een ander land woonde dan de adoptanten voordat het kind door adoptanten feitelijk werd verzorgd en opgevoed.
4.3 Op grond van artikel 39, eerste lid, van de Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 2001 (hierna: URIB) worden als uitgaven wegens adoptie van een kind dat in een ander land woonde dan de adoptanten voordat het kind door de adoptanten feitelijk werd verzorgd en opgevoed, in aanvulling op de uitgaven bedoeld in artikel 6.23, eerste lid, van de Wet uitsluitend aangemerkt de uitgaven:
a. voor de algemene voorlichting, bedoeld in artikel 5, tweede lid, van de Wet opneming buitenlandse kinderen ter adoptie dan wel daarmee overeenkomende uitgaven indien laatstgenoemde wet op deze adoptie van toepassing is;
b. voor bemiddeling als bedoeld in artikel 1 van de Wet opneming buitenlandse kinderen ter adoptie tot een bedrag van ten hoogste € 681,-- dan wel daarmee overeenkomende uitgaven tot ten hoogste het eerder genoemde bedrag indien laatstgenoemde wet op deze adoptie niet van toepassing is;
c. verband houdende met de indiening en de behandeling van een verzoek tot het uitspreken van adoptie volgens het recht van het land van herkomst van het kind;
d. voor vervoer en begeleiding van het kind naar de woning of verblijfplaats van de adoptanten, met dien verstande dat als reis- en verblijfkosten van de adoptanten in totaal niet meer dan de reis- en verblijfkosten met betrekking tot een heen- en terugreis per persoon in aanmerking worden genomen.
4.4 De rechtbank overweegt dat het geschil betrekking heeft op de uitleg van het hierboven aangehaalde artikel 39, eerste lid, aanhef en onder c, URIB. Toegespitst op dit geding volgt naar het oordeel van de rechtbank uit deze bepaling dat uitsluitend de werkelijk opgekomen uitgaven voor de indiening en de behandeling van het verzoek tot het uitspreken van adoptie in Colombia van het betrokken kind -[D]- voor aftrek in aanmerking komen. Het door Wereldkinderen vastgestelde solidariteitstarief is niet aan te merken als een dergelijke uitgave, omdat het vereiste rechtstreekse verband ontbreekt met de voor [D] in Colombia gemaakte adoptiekosten, aangezien de door Wereldkinderen vastgestelde bijdrage onafhankelijk is van de in het land van herkomst belopen kosten; het betreft een gemiddelde. Dit betekent dat verweerder de aftrek van de solidariteitsbijdrage als zodanig terecht heeft gecorrigeerd.
4.5 Nu uit de nota van Wereldkinderen noch uit enig ander gedingstuk valt af te leiden wat de werkelijke uitgaven als bedoeld in artikel 39, eerste lid, aanhef en onder c, URIB voor de adoptie van het betrokken kind zijn geweest, heeft verweerder evenmin op die grond (een gedeelte van de) kosten in aftrek hoeven toe te laten.
4.6 De verwijzing door eiser naar de uitspraak van het gerechtshof te 's Hertogenbosch van 21 april 2004, 02/03497, LJN: AQ4606, leidt niet tot een ander oordeel, omdat het gerechtshof heeft geoordeeld over de aftrekbaarheid van werkelijk in China belopen en door de autoriteiten van dat land vastgestelde kosten en niet over de aftrekbaarheid van het solidariteitstarief dat Wereldkinderen hanteert.
4.7 Het verplichte karakter -geen bijdrage, geen bemiddeling, geen adoptie- van de door Wereldkinderen vastgestelde bijdrage leidt evenmin tot een ander oordeel, omdat uit die verplichting niet de vereiste rechtstreekse samenhang met de in het land van herkomst opgekomen werkelijke uitgaven voortvloeit.
4.8 De rechtbank zal het beroep ongegrond verklaren.
Proceskosten
De rechtbank ziet geen aanleiding voor het uitspreken van een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is vastgesteld door mr. J.W. Keuning, rechter. De beslissing is op 18 juli 2005 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. J. de Jong, griffier.
Afschrift aangetekend
verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum:
- hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 1704, 8901 CA Leeuwarden; dan wel
- beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag, mits de wederpartij daarmee schriftelijk instemt.
N.B. Bij het bestuursorgaan berust de bevoegdheid tot het instellen van beroep in cassatie niet bij de ambtenaar die de procedure voor de rechtbank heeft gevoerd.
Bij het instellen van hoger beroep dan wel beroep in cassatie dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie.
Bij het instellen van beroep in cassatie dient daarnaast in acht te worden genomen dat bij het beroepschrift een schriftelijke verklaring van de wederpartij wordt gevoegd, inhoudende dat wordt ingestemd met het instellen van beroep in cassatie tegen de uitspraak van de rechtbank.