1. Eiser, geboren op [geboortedatum], is gehuwd en tot zijn huishouden behoren zijn
echtgenote en twee kinderen, geboren in 1984 en 1987.
2. Eiser geniet in 2002 een arbeidsongeschiktheidsuitkering van € 16.682. Zijn vrouw heeft geen inkomen. Het besteedbare gezinsinkomen bedraagt – na aftrek van de loonheffing en bijtelling van een tweetal ontvangen voorlopige teruggaven – in 2002 € 16.882.
3. Eiser is astmatisch en moet ‘s nachts kunstmatig worden beademd. Zijn zoon lijdt aan een ernstige spierziekte en is sinds 1994 afhankelijk van een rolstoel.
4. Eiser en zijn gezin maken voor vervoer gebruik van een in 1999 aangeschafte bus, die geschikt is gemaakt voor het vervoer van de rolstoel van de gehandicapte zoon. De aanschaf- en aanpassingskosten heeft eiser niet zelf bekostigd, maar zijn door de gemeente Skarsterlân en andere instellingen betaald.
5. De door eiser in 2002 betaalde autokosten (motorrijtuigenbelasting, verzekering, brandstof, garagekosten en diverse kosten) bedragen in totaal € 2.648. Van deze kosten heeft een bedrag van € 404 betrekking op vervoerskosten in verband met het bezoeken van artsen. Eiser heeft in 2002 in het kader van de Wet voorziening gehandicapten een vergoeding vervoerskosten ontvangen van € 1.681.
6. Naast de onder 5. genoemde kosten voor de auto ad € 2.648, heeft eiser in zijn aangifte over 2002 afschrijvingsbedragen van in totaal € 3.227 als vervoerskosten opgevoerd. Verweerder heeft – na bezwaar - slechts de vervoerskosten in verband met artsenbezoek ad € 404 als ziektekosten in het kader van de buitengewone uitgaven geaccepteerd.
7. In geschil zijn de antwoorden op de vragen of eiser, naast de geaccepteerde kosten in verband met het bezoeken van artsen, recht heeft op aftrek van vervoerskosten in verband met ziekte in kader van buitengewone uitgaven en of verweerder het vertrouwensbeginsel door het niet accepteren van de geclaimde kosten heeft geschonden, nu hij de opgevoerde vervoerskosten in voorgaande jaren niet heeft gecorrigeerd. Verweerder beantwoordt deze vragen ontkennend en eiser bevestigend.
8. Ingevolge artikel 6.17, lid 1, aanhef en onder a. van de Wet op de Inkomstenbelasting 2001 komen, naast de vervoerskosten in verband met artsenbezoek, autokosten als ziektekosten voor aftrek in aanmerking indien in een kalenderjaar door de zieke gemaakte autokosten overtreffen hetgeen behoort tot het normale bestedingspatroon van personen die niet ziek of invalide zijn, doch overigens wat inkomen, vermogen en gezinsomstandigheden betreft, in een gelijke positie verkeren als de betrokkene.
9. Eiser heeft gesteld dat een gezin als dat van hem met het voor hen besteedbare inkomen, maar waar toe geen zieken en gehandicapten behoren, normaliter geen auto bezit en dus geen autokosten maakt. Ter onderbouwing van zijn stelling heeft hij een (tot de gedingstukken behorend) overzicht van het Nationaal instituut voor budgetvoorlichting (NIBUD) overgelegd, waaruit blijkt dat bij een huishouden van vier personen en een besteedbaar inkomen tussen € 1250 en 1500 per maand, er in 2002 geen bestedingen voor vervoer worden gedaan.
10. Verweerder is de mening toegedaan dat bij een gezinsinkomen als dat van eiser het bezit van een auto heel normaal is. Hij heeft ter onderbouwing een (eveneens tot de gedingstukken behorend ) overzicht van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) overgelegd, waaruit naar voren komt dat bij een jaarinkomen tussen de € 7.500 en 15.000 26,2 % van de huishoudens een auto bezit en bij een jaarinkomen tussen de € 15.000 en 22.000 38%.
11. De rechtbank neemt, bij de beantwoording van de vraag of autobezit voor een gezin als dat van belanghebbende maar dan zonder ziekte en handicap normaal is, het overzicht van het NIBUD als referentiekader, omdat in dit overzicht van de kosten rekening wordt gehouden met de gezinsgrootte in relatie tot het inkomen, terwijl de door het CBS vastgestelde en door de inspecteur opgevoerde percentages slechts zicht geven op het autobezit bij een bepaald inkomen, zonder daarbij te reflecteren aan de gezinsomvang. Op grond van het overzicht van het NIBUD acht de rechtbank aannemelijk dat een met het gezin van belanghebbende te vergelijken gezin, maar dan zonder ziekte en handicap, in 2002 normaliter geen autokosten heeft gemaakt.
12. Nu eiser de aanschaf- en aanpassingskosten niet zelf heeft betaald en aannemelijk is dat een gezin als dat van belanghebbende normaliter geen autokosten maakt, is de rechtbank met verweerder van oordeel dat eiser ten onrechte bedragen aan afschrijving op de auto als vervoerskosten in aftrek brengt.
13. Derhalve is de rechtbank van oordeel dat van de totale door belanghebbende in 2002 betaalde autokosten een bedrag van € 563 (de totale kosten ad € 2.648 minus de reeds geaccepteerde autokosten in verband met artsenbezoek ad € 404 minus de ontvangen vergoeding ad € 1.681) als door hem gedragen extra vervoerskosten in bovenvermelde zin in aftrek kunnen worden gebracht.
14. Het belastbare inkomen uit woning en werk dient daarom nader te worden vastgesteld op € 13.313 (belastbare inkomen na bezwaar ad € 14.158 minus de extra vervoerskosten ad € 563 x factor 1,5).
15. Er is naar het oordeel van de rechtbank geen aanleiding meer vervoerskosten in aftrek toe te staan. De enkele omstandigheid dat verweerder in voorgaande jaren helemaal geen correctie heeft aangebracht ten aanzien van de door eiser opgevoerde vervoerskosten, leidt er naar het oordeel van de rechtbank niet toe dat verweerder het vertrouwensbeginsel heeft geschonden door in het onderhavige jaar deze kosten niet toe te staan. Verweerder heeft onweersproken gesteld dat hij deze kosten in voorgaande jaren niet heeft gecontroleerd en er zijn naar het oordeel van de rechtbank overigens geen feiten gesteld en aannemelijk geworden die tot gevolg hebben dat eiser er redelijkerwijs van uit kon gaan dat er sprake was van een standpuntbepaling van verweerder dat alle opgevoerde vervoerskosten ook in 2002 worden geaccepteerd.
16. Gelet op het vorenoverwogene is het beroep gegrond.
17. De rechtbank acht geen termen aanwezig voor het uitspreken van een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb, omdat de rechtbank niet gebleken is dat eiser kosten heeft gemaakt die op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen.