RECHTBANK LEEUWARDEN
Sector bestuursrecht
Uitspraak ex artikel 8:84 van de Algemene wet bestuursrecht
[A], wonende te [B], verzoeker,
gemachtigde: mr. M.D. Kalmijn, advocaat te Leeuwarden,
het college van burgemeester en wethouders van Leeuwarden, verweerder,
gemachtigde: mr. J.V. van Ophem, advocaat te Leeuwarden.
Verweerder heeft bij besluit van 27 juli 2005 een vergunning onder voorschriften aan [C] verleend voor het innemen van een ligplaats aan [adres] te [B] met de woonark "Feniks".
Verzoeker heeft tegen dit besluit een bezwaarschrift ingediend. Tevens heeft verzoeker zich bij brief van 10 augustus 2005 tot de voorzieningenrechter gewend met het verzoek om op grond van art. 8:81 lid 1 Algemene wet bestuursrecht (Awb) een voorlopige voorziening te treffen, in die zin dat het besluit wordt geschorst totdat op het bezwaarschrift is beslist.
Het verzoek is ter zitting behandeld op 18 augustus 2005. Verzoeker is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. Kalmijn voornoemd. Namens verweerder is verschenen mr. Van Ophem voornoemd, alsmede B. Nijholt, werkzaam bij verweerders gemeente. [C], die op de voet van art. 8:26 lid 1 Awb aan het geding deelneemt, is in persoon verschenen, tezamen met haar echtgenoot [E].
Op grond van art. 8:81 lid 1 Awb kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Ten aanzien van de ontvankelijkheid van het verzoek overweegt de voorzieningenrechter dat niet is gebleken van beletselen om verzoeker te kunnen ontvangen. Voorts is genoegzaam aangetoond dat verzoeker een spoedeisend belang heeft bij de gevraagde voorlopige voorziening.
Voor zover de beoordeling van het verzoek met zich brengt dat het geschil in de hoofdzaak wordt beoordeeld, heeft het oordeel van de voorzieningenrechter daaromtrent een voorlopig karakter.
Aan een verzoek als het onderhavige kan in beginsel worden voldaan, indien het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter in de hoofdzaak luidt dat het bezwaar tegen het aangevallen besluit gegrond verklaard zal moeten worden.
De voorzieningenrechter baseert zich bij haar oordeelsvorming op onderstaande feiten en omstandigheden.
Bij brief van 12 juli 2004 heeft mr. W. Sleijfer namens [C] bij verweerder een vergunning aangevraagd om met de woonark "Feniks" aan [adres] te [B] een ligplaats in te nemen. Het gaat hierbij om een witte woonark, waarmee thans een ligplaats wordt ingenomen aan de [straatnaam] te [D]. De woonark heeft een lengte van 20 meter. [C] heeft het voornemen om de boot aan meerdere huurders te verhuren.
Verweerder heeft de aanvraag voor advies in handen gesteld van de welstandscommissie Hûs en Hiem. Deze commissie heeft bij brief van 2 november 2004 aan verweerder meegedeeld dat het plan niet geheel voldoet aan redelijke eisen van welstand, omdat volgens haar de lichte tint van de gevels de woonark, mede gelet op zijn relatief grote omvang, te zeer doet opvallen in het omgevingsbeeld. Voorgesteld is om de kritiek te ondervangen en een gewijzigd plan ter beoordeling voor te leggen.
Bij besluit van 17 december 2004 heeft verweerder de tenaamstelling van een aan verzoeker verleende ligplaatsvergunning voor [adres] gewijzigd, in die zin dat deze op naam van [C] is gesteld. Deze vergunning heeft betrekking op een woonark die bekend staat als de B8962. Verzoeker heeft tegen dit besluit een bezwaarschrift ingediend en in dat verband aangevoerd dat verweerder er ten onrechte vanuit gaat dat [C] de eigenaar van deze boot is. Volgens verzoeker is hij inmiddels (weer) de eigenaar. Hij heeft de boot in het verleden weliswaar verkocht, maar deze koopovereenkomst is nadien ontbonden. De voorzieningenrechter van deze rechtbank heeft bij uitspraak van 18 januari 2005 een verzoek om voorlopige voorziening van verzoeker afgewezen (registratienummer 04/1525). Verweerder heeft het bezwaarschrift ongegrond verklaard. Verzoeker heeft tegen dit besluit beroep ingesteld bij deze rechtbank. Deze zaak is bij de rechtbank bekend onder registratienummer 05/1009. De rechtbank heeft nog niet op dit beroep beslist.
Bij het thans bestreden besluit heeft verweerder in positieve zin op de aanvraag van [C] van 12 juli 2004 beslist. Verweerder heeft hiertoe overwogen dat [adres] is aangewezen in het Aanwijzingsbesluit ligplaatsen, kaden en wallen 2005, zodat, gelet op het bepaalde in art. 5.3.3.2 lid 3 van de Algemene Plaatselijke Verordening (APV), op deze plek ligplaats mag worden ingenomen. Nu geen van de in art. 5.3.3.2 lid 7 APV bedoelde weigeringsgronden zich voordoet, is er geen grond om de vergunning te weigeren, aldus verweerder. Wat betreft de welstandsaspecten van de woonark is overwogen dat de welstandscommissie op 2 november 2004 positief heeft geadviseerd, met dien verstande dat de lichte tint van de gevels moet worden bijgesteld naar een grijzere tint. Aan de vergunning is daarom het voorschrift verbonden dat de woonark in een grijzere tint moet worden overgeschilderd.
De voorzieningenrechter overweegt het volgende.
In art. 5.3.3.2 lid 7 APV is bepaald dat -voor zover hier van belang- een ligplaatsvergunning kan worden geweigerd in het belang van:
- de openbare orde;
- de volksgezondheid;
- indien voor de betreffende ligplaats reeds een vergunning is verleend;
- het vaartuig niet voldoet aan redelijke eisen van welstand.
Wanneer het gaat om een discretionaire bevoegdheid dient de bestuursrechter zich te beperken tot de vraag of kan worden gezegd dat het bestuursorgaan bij afweging van de betrokken belangen niet in redelijkheid tot zijn besluit heeft kunnen komen.
Verzoeker, die een ligplaats heeft aan [adres], heeft in bezwaar met name verwezen naar de inhoud van zijn beroepschrift dat is ingediend in het kader van de procedure met het registratienummer 05/1009. De voorzieningenrechter is evenwel van oordeel dat het antwoord op de in dat geding centraal staande vraag -namelijk: wie was ten tijde van de vergunningverlening eigenaar van de woonark B8962-, geen rol kan spelen bij de beoordeling van het thans voorliggende geschil. De enkele omstandigheid dat verzoeker -althans naar zijn zeggen- eigenaar is van de woonark B8962 brengt immers niet mee dat de vergunning voor de "Feniks" om die reden geweigerd zou moeten worden. Verzoeker heeft weliswaar betoogd dat het om dezelfde ligplaats gaat en dat de rechthebbende op de ligplaats -ofwel de eigenaar van de boot- ook kan bepalen welke boot ligplaats mag innemen, maar dit betoog ziet eraan voorbij dat weigering van de vergunning voor de "Feniks" niet tot het door verzoeker gewenste effect kan leiden nu weigering van deze vergunning bepaald niet tot de conclusie noopt dat verzoeker eigenaar is van de B8962.
Verzoeker heeft in bezwaar voorts aangevoerd dat verweerder in strijd met gewekte verwachtingen geen mogelijkheden heeft geboden om in te spreken met betrekking tot het voornemen om aan [C] een ligplaatsvergunning ten behoeve van de "Feniks" te verstrekken. Verzoeker heeft in dit verband verwezen naar het verslag van de hoorzitting, die op 22 februari 2005 heeft plaatsgevonden in het kader van de behandeling van het bezwaarschrift van verzoeker tegen de wijziging tenaamstelling van de vergunning voor de B8962 op [adres]. In dit verslag wordt vermeld dat de heer E. Kuik, die verweerder bij deze hoorzitting vertegenwoordigde, -voor zover hier van belang- heeft gezegd dat:
Om op een woonboot te kunnen wonen in de gemeente Leeuwarden dient men een bestaande boot te kopen. De boot verwisselen met een andere boot mag, maar dan moet er wel een nieuwe vergunning worden aangevraagd. De communicatie hierover verloopt volgens de Algemene wet bestuursrecht en er is derhalve inspraak mogelijk.
De voorzieningenrechter kan verzoeker niet volgen in zijn stelling dat met het doen van de hiervoor bedoelde mededeling verwachtingen zijn gewekt, die in rechte gehonoreerd zouden moeten worden. Van de zijde van verweerder zijn immers geen concrete toezeggingen gedaan, op grond waarvan bijvoorbeeld aangenomen zou moeten worden dat naar aanleiding van de vergunningaanvraag van [C] toepassing gegeven zou worden aan afdeling 3.4 Awb (ofwel de openbare voorbereidingsprocedure). Weliswaar is meegedeeld dat "inspraak mogelijk is", maar mede gelet op de context waarin deze mededeling is gedaan kan niet staande worden gehouden dat toegezegd is dat inspraak per definitie zal plaatsvinden. Evengoed zou uit deze mededeling -die niet in alle opzichten even duidelijk is- afgeleid kunnen worden dat bedoeld is te zeggen dat belanghebbenden door het indienen van een bezwaarschrift hun visie over de vergunningverlening kunnen geven. De Awb kent immers geen algemene inspraakverplichting voor een bestuursorgaan. Overigens wordt overwogen dat niet valt in te zien dat verzoeker door het achterwege laten van inspraak in zijn belangen is geschaad nu hij een bezwaarschrift heeft ingediend en in dat kader gehoord zal worden. Langs deze weg heeft hij voldoende mogelijkheden om zijn standpunt naar voren te brengen.
Ter zitting heeft verzoeker een aantal aanvullende gronden naar voren gebracht. Volgens verzoeker zal de openbare orde ernstig in het gedrang komen op het moment dat de woonark feitelijk ligplaats zal innemen. De andere bewoners van [adres] zullen collectief in opstand komen omdat zij "niet zitten te wachten op feestvierende studenten, prostituees of drugsverslaafden". Een woonboot van de echtgenoot van [C], die aan de [straatnaam] te [D] ligplaats had, is door een brandbom tot zinken gebracht. Omwonenden zitten er niet op te wachten dat zoiets weer gebeurt. Het huisvesten van drugsverslaafden is bovendien in strijd met de volksgezondheid, aldus verzoeker. Verweerder en [C] hebben bestreden dat de openbare orde en de volksgezondheid in de weg staan aan het verlenen van de vergunning. Verweerder heeft gesteld dat bij hem geen klachten bekend zijn over het gedrag van de huurders van de "Feniks". [C] heeft daaraan toegevoegd dat er geen sprake is van verhuur aan studenten, prostituees of drugsverslaafden. De voorzieningenrechter overweegt dat het enkele feit dat in het verleden een andere boot van de familie Dijkstra met een brandbom tot zinken is gebracht, niet automatisch meebrengt dat verweerder, gelet op het belang van handhaving van de openbare orde, de vergunning niet in redelijkheid had kunnen verlenen. Dit geldt temeer nu verzoeker mede in het licht van hetgeen hieromtrent door verweerder en [C] is opgemerkt niet aannemelijk heeft kunnen maken dat (onaanvaardbare) overlast te verwachten zal zijn. Wat betreft de omstandigheid dat naar inschatting van verzoeker de inwoners van [B] massaal in opstand zullen komen als de "Feniks" ligplaats zal innemen, wordt overwogen dat dit geen aspect betreft, dat in het kader van de vergunningverlening in ogenschouw dient te worden genomen. Op grond van art. 5.3.3.2 lid 7 APV kan de vergunning weliswaar in het belang van de openbare orde worden geweigerd, maar het spreekt voor zich dat -zoals verweerder ook heeft gesteld- het daarbij gaat om openbare orde-aspecten die verband houden met het innemen en hebben van de ligplaats als zodanig, en niet met eventuele reacties daarop van omwonenden.
Verzoeker heeft voorts betoogd dat de vergunning niet verleend had mogen worden nu voor de in geding zijnde ligplaats al een vergunning is verleend. Verzoeker doelt daarbij op de vergunning, die aanvankelijk aan hem was verleend en die thans op naam staat van [C]. Verweerder loopt met het nemen van het thans bestreden besluit volgens hem ten onrechte vooruit op het oordeel van de rechtbank in de procedure met het registratienummer 05/1009. Zoals hiervoor al opgemerkt kan deze kwestie als zodanig geen rol spelen bij de beoordeling van het onderhavige geschil. Wèl moet worden vastgesteld dat de vergunning, die ten behoeve van de B8962 voor dezelfde ligplaats is verleend, ten tijde van het nemen van het bestreden besluit nog niet was ingetrokken. Deze omstandigheid vormt, gelet op het bepaalde in art. 5.3.3.2 lid 7 sub d APV, een (discretionaire) weigeringsgrond voor een aanvraag om een ligplaatsvergunning voor dezelfde ligplaats. De voorzieningenrechter is evenwel van oordeel dat er geen aanleiding bestaat om het verzoek op deze grond toe te wijzen, nu het gaat om een gebrek dat in de bezwaarfase kan worden geheeld en verweerder bovendien ter zitting heeft meegedeeld dat het voornemen bestaat om de vergunning op korte termijn in te trekken. Overigens gaat het ook niet om een imperatief geformuleerde weigeringsgrond.
Tussen partijen is voorts in geschil of de "Feniks" wel in overeenstemming is met redelijke eisen van welstand. Verzoeker heeft in dit verband verwezen naar de witte kleur van de woonark, die op grond van de "Beleidsregel Welstand Ligplaatsen Leeuwarden 2005" niet is toegestaan. Verweerder heeft hier tegenover gesteld dat in verband met het advies van de welstandscommissie aan de vergunning het voorschrift is verbonden dat de woonark in een "grijzere tint" moet worden geschilderd, zodat de strijd met de hiervoor bedoelde Beleidsregel is opgeheven. De voorzieningenrechter kan verweerder hierin niet volgen. Uit het welstandsadvies blijkt slechts dat de commissie heeft geadviseerd om de lichte tint van de woonark te ondervangen door een andere kleur en een gewijzigd plan ter beoordeling weer aan haar voor te leggen. In het advies wordt met geen woord over een "grijzere tint" gerept. Nu bovendien uit het van toepassing zijnde beleid niet kan worden afgeleid dat een "grijzere tint" per definitie voor verweerder acceptabel zou zijn -in tegendeel: in de beoordelingsmatrix wordt slechts gesproken over "Terughoudende kleuren en passend bij de omgeving; Geen wit."- moet worden geoordeeld dat het besluit in heroverweging in zoverre niet in stand kan blijven. In ieder geval zal beter gemotiveerd moeten worden waarom een "grijzere tint" past bij de omgeving van de ligplaats. De voorzieningenrechter ziet hierin echter geen aanleiding om het verzoek om voorlopige voorziening toe te wijzen. Het gaat hier immers om een gebrek dat in heroverweging hersteld kan worden en bovendien zal door afwijzing van het verzoek geen onomkeerbare situatie in het leven worden geroepen: een woonark kan op relatief eenvoudige wijze alsnog in een andere kleur worden geschilderd.
Verzoeker heeft ten slotte aangevoerd dat verweerder onvoldoende rekening heeft gehouden met zijn belangen. Volgens verzoeker zal hij, als de "Feniks" eenmaal ligplaats heeft ingenomen, met zijn roeiboot niet meer de Dokkumer Ee kunnen bereiken. Verweerder en [C] hebben deze stelling gemotiveerd betwist. Volgens hen blijft er meer dan voldoende ruimte over om met een roeiboot van 2,4 meter breed langs de "Feniks" te varen. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verzoeker, mede in het licht van hetgeen door de andere twee partijen is aangevoerd, onvoldoende heeft gesteld om zijn standpunt voldoende aannemelijk te achten. Het verzoek kan daarom ook niet op deze grond worden toegewezen.
De voorzieningenrechter komt tot de slotsom dat het verzoek moet worden afgewezen. Zij acht geen termen aanwezig om een partij te veroordelen in de kosten van het geding.
Aldus gegeven door mr. C.M. Telman, voorzieningenrechter, en in het openbaar uitgesproken op 19 augustus 2005, in tegenwoordigheid van mr. M.A. Jansen als griffier.
w.g. M.A. Jansen
w.g. C.M. Telman
Tegen deze uitspraak kan geen rechtsmiddel worden aangewend.
Schriftelijke uitspraak verzonden op: 23 augustus 2005