RECHTBANK LEEUWARDEN
Sector bestuursrecht
Uitspraak ex artikel 8:84 en 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht
[verzoeker], wonende te [woonplaats], verzoeker,
gemachtigde: mr. ing. E. Oostra, werkzaam bij Van Eysinga & Oostra rentmeesters en juristen,
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Wymbritseradiel, verweerder,
gemachtigde: K.J. Elzinga], werkzaam bij verweerders gemeente.
Bij brief van 12 mei 2005 heeft verweerder verzoeker mededeling gedaan van zijn besluit op bezwaar betreffende het verlenen van vrijstelling en een bouwvergunning voor de bouw van een aquaduct in de Ee te Woudsend.
Verzoeker heeft tegen dit besluit op 15 juni 2005 beroep ingesteld bij de rechtbank. Het beroep is bekend onder registratienummer 05/953.
Tevens heeft verzoeker zich bij brief van 15 juni 2005 tot de voorzieningenrechter gewend met het verzoek om op grond van art. 8:81 lid 1 Algemene wet bestuursrecht (Awb) een voorlopige voorziening te treffen, in die zin dat de bouwvergunning wordt geschorst. Het verzoek is geregistreerd onder nummer 05/952.
Het verzoek is ter zitting behandeld op 29 juli 2005. Verzoeker is in persoon verschenen, bijgestaan door bovengenoemde gemachtigde. Namens verweerder is K.J. Elzinga verschenen.
Namens het college van gedeputeerde staten van Fryslân (GS), dat op de voet van art. 8:26 lid 1 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) aan het geding heeft deelgenomen, hebben [D. en B.] -beiden werkzaam bij de provincie Fryslân, tevens vergunninghouder- het woord gevoerd.
Op grond van art. 8:81 lid 1 Awb kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Ten aanzien van de ontvankelijkheid van het verzoek overweegt de voorzieningenrechter dat niet is gebleken van beletselen om verzoeker te kunnen ontvangen. Voorts is genoegzaam aangetoond dat verzoeker een spoedeisend belang heeft bij de gevraagde voorlopige voorziening.
Indien, zoals in het onderhavige geval, het verzoek om een voorlopige voorziening wordt gedaan terwijl beroep bij de rechtbank is ingesteld, kan de voorzieningenrechter op grond van art. 8:86 lid 1 Awb onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak, indien hij van oordeel is dat na de zitting nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is dit het geval. Daarbij heeft de voorzieningenrechter overwogen dat verzoeker in het verzoek om een voorlopige voorziening ook heeft verzocht om indien mogelijk onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak. De voorzieningenrechter zal daarom onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak.
De voorzieningenrechter baseert zich bij zijn oordeelsvorming op onderstaande feiten en omstandigheden.
Bij brief van 1 oktober 2003 heeft GS de gemeente Wymbritseradiel verzocht om planologische medewerking te verlenen aan het aanleggen van een deel van een rondweg rond Woudsend, inclusief de bouw van een aquaduct in de Ee.
Het westelijk deel van het aquaduct is bij recht toegestaan in het reeds onherroepelijke bestemmingsplan Woudsend-West. Op de gronden, waarop het oostelijk deel van het aquaduct is geprojecteerd, is het bestemmingsplan Buitengebied, alsmede herziening van dat plan van toepassing. Op grond van dit bestemmingsplan hebben de gronden deels de bestemming "agrarische doeleinden" en deels de bestemming "water". De bouw van het aquaduct is op grond van dit bestemmingsplan niet mogelijk. Het bestemmingsplan (inclusief de herziening die heeft plaatsgevonden) was ten tijde van de aanvraag langer dan tien jaar geleden vastgesteld en goedgekeurd en is derhalve niet tijdig overeenkomstig het bepaalde in art. 33 lid 1 Wet op de ruimtelijke ordening (WRO) herzien.
De hiervoor bedoelde gronden zijn thans betrokken in een herzieningsprocedure als bedoeld in de WRO. Het gaat hierbij om het bestemmingsplan It Skar, dat een uitbreidingsgebied van Woudsend bevat dat is bedoeld voor woningbouw en een beperkte bedrijfsontwikkeling. Het uitbreidingsgebied wordt begrensd door het tracé van de oostelijke rondweg. Het voorontwerp van dit plan heeft in het kader van de inspraak van 29 november 2002 tot en met 3 januari 2003 ter inzage gelegen. Inmiddels heeft de raad van verweerders gemeente dit nieuwe bestemmingsplan vastgesteld en ligt het thans ter goedkeuring bij GS.
De raad van Wymbritseradiel heeft naar aanleiding van de aanvraag van GS in zijn vergadering van 19 augustus 2003 besloten om toepassing te geven aan art. 19 lid 1 WRO en de beslissingsbevoegdheid te delegeren aan verweerder. Verder heeft de raad besloten om voor de in geding zijnde gronden een voorbereidingsbesluit te nemen. Dit voorbereidingsbesluit is op 22 augustus 2003 in werking getreden.
GS heeft op 13 januari 2004 een verklaring van geen bezwaar als bedoeld in art. 19 lid 1 WRO verleend.
Bij besluit van 2 maart 2004, bekendgemaakt op 4 maart 2004, heeft verweerder de gevraagde vrijstelling verleend. Bij besluit van 14 juli 2004 heeft verweerder het daartegen door verzoeker ingediende bezwaarschrift ongegrond verklaard, waartegen verzoeker beroep heeft aangetekend in verband met de aanleg van de rondweg. In die procedure heeft de rechtbank op 21 juli 2005 uitspraak gedaan waarbij het beroep ongegrond is verklaard (reg.nr. 04/966).
GS hebben op 4 augustus 2004 een bouwvergunning aangevraagd voor de bouw van het aquaduct. Bij besluit van 2 november 2004 heeft verweerder de gevraagde bouwvergunning verleend. Het daartegen indiende bezwaarschrift is door verweerder op 13 mei 2005 ongegrond verklaard.
Ingevolge art. 49 lid 5 Woningwet wordt de verleende vrijstelling voor de mogelijkheid van beroep ingevolgde hoofdstuk 8 van de Algemene wet bestuursrecht geacht deel uit te maken van de verleende bouwvergunning.
Verzoeker is van mening dat de vrijstelling niet verleend had mogen worden, omdat de bouw van het aquaduct zal leiden tot een onaanvaardbare aantasting van de ontsluiting van zijn bedrijf en een onaanvaardbare overlast en aantasting van zijn woongenot. Verzoeker is met name van mening dat in het kader van de vereiste belangenafweging niet dan wel onvoldoende rekening is gehouden met de volgens hem te verwachten schade aan zijn pand ten gevolge van de bouwwerkzaamheden. Verzoeker wijst erop dat de vloer van zijn loopstal reeds gedeeltelijk is verzakt als gevolg van een pompproef die in opdracht van de provincie heeft plaatsgevonden.
De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
In art. 44 lid 1 Woningwet is bepaald dat de reguliere bouwvergunning alleen mag en moet worden geweigerd wegens strijd met het bestemmingsplan, de bouwverordening of het Bouwbesluit 2003, of indien het bouwplan niet voldoet aan redelijke eisen van welstand, dan wel indien voor het bouwen een vergunning op grond van de Monumentenwet 1988 of een provinciale of gemeentelijke monumentenverordening is vereist en deze is geweigerd.
Op grond van art. 19 lid 1 WRO kan de gemeenteraad ten behoeve van de verwezenlijking van een project vrijstelling verlenen van het geldende bestemmingsplan, mits dat project is voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing en gedeputeerde staten vooraf hebben verklaard dat zij tegen het verlenen van vrijstelling geen bezwaar hebben. De gemeenteraad kan deze bevoegdheid delegeren aan burgemeester en wethouders.
In art. 19 lid 4 WRO is bepaald, dat vrijstelling op grond van het eerste lid niet wordt verleend voor een project dat wordt uitgevoerd in een gebied waarvoor het bestemmingsplan niet tijdig is herzien, tenzij voor dit gebied een voorbereidingsbesluit geldt of een ontwerp voor een herziening van het bestemmingsplan ter inzage ligt.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat het in geding zijnde project een forse inbreuk op het geldende planologische regime betreft, zodat zware eisen moeten worden gesteld aan de ruimtelijke onderbouwing van het project.
Verweerder heeft voor de ruimtelijke onderbouwing in de eerste plaats verwezen naar het nieuwe bestemmingsplan It Skar, dat inmiddels door de raad van verweerders gemeente is vastgesteld. Daarnaast heeft verweerder verwezen naar de aan dit bestemmingsplan ten grondslag liggende onderzoeksrapporten, de aangepaste versie van het hoofdstuk wegverkeerslawaai uit het voorontwerp-bestemmingsplan, alsmede naar de reactienota overleg- en inspraakreacties. In deze reactienota wordt ingegaan op de overleg- en inspraakreacties op het voorontwerp-bestemmingsplan It Skar, voor zover deze betrekking hebben op de rondweg en het aquaduct.
De voorzieningenrechter is onder de hiervoor geschetste omstandigheden van oordeel dat verweerder het project aldus heeft voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing, hetgeen verzoeker ook niet heeft betwist. Nu ook voor het overige aan de formele vereisten wordt voldaan om toepassing te kunnen geven aan de zelfstandige projectprocedure als bedoeld in art. 19 lid 1 WRO, kan worden vastgesteld dat verweerder bevoegd was om de in geding zijnde vrijstelling van het bestemmingsplan te verlenen.
Ten aanzien van de vraag of verweerder in redelijkheid heeft kunnen besluiten de gevraagde vrijstelling te verlenen wordt voorop gesteld dat wanneer het gaat om een discretionaire bevoegdheid als hier aan de orde de bestuursrechter zich dient te beperken tot de vraag of kan worden gezegd dat het bestuursorgaan bij afweging van de betrokken belangen niet in redelijkheid tot zijn besluit heeft kunnen komen dan wel anderszins heeft gehandeld in strijd met enige regel van geschreven recht -daaronder begrepen hetgeen in de Awb is bepaald over onder meer zorgvuldigheid en motivering- dan wel met enige regel van ongeschreven recht of enig algemeen rechtsbeginsel.
De voorzieningenrechter stelt vast dat het belang van de bouw van het aquaduct (en de daarbij behorende rondweg) evident is, nu hiermee een oplossing wordt geboden voor de reeds lang durende, ernstige verkeershinder in het centrum van Woudsend. Daartegen dienen de belangen van verzoeker te worden afgewogen.
Door de bouw van het aquaduct verliest verzoeker zijn huidige ontsluiting naar Woudsend. Daar staat tegenover dat verzoekers woning en bedrijf een rechtstreekse aansluiting zullen krijgen op de aan te leggen rondweg, welke tevens zal worden voorzien van een fiets- en voetpad. Uit de stukken en hetgeen de gemachtigde van verweerder onweersproken ter zitting heeft verklaard blijkt dat deze nieuwe ontsluiting ongeveer 1500 meter langer zal zijn dan de huidige ontsluiting. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is deze verlenging niet dermate onevenredig dat verweerder in redelijkheid niet heeft kunnen besluiten de vrijstelling te verlenen, ook wanneer rekening wordt gehouden met de omstandigheid dat door die verlenging de woon-werkafstand van een werknemer van verzoeker langer zal worden. Voorts overweegt de voorzieningenrechter dat voor zover verzoeker schade zal lijden door het wijzigen van de ontsluiting, hij op grond van art. 49 WRO een verzoek om planschadevergoeding kan indienen.
Ten aanzien van de gestelde onaanvaardbare overlast en aantasting van het woongenot ten gevolge van het aquaduct overweegt de voorzieningenrechter als volgt. Het aquaduct zal onder het maaiveld worden gebouwd en levert geen belemmering van het uitzicht op. Voor zover verzoeker betoogt overlast te zullen ondervinden van het verkeer dat gebruik zal maken van het aquaduct, overweegt dat voorzieningrechter dat dit aspect al uitgebreid is beoordeeld in de door verzoeker gevoerde en hiervoor reeds vermelde beroepsprocedure (geregistreerd onder nummer 04/966) tegen de vrijstelling, voor zover deze is verleend voor de aanleg van de rondweg. Onder verwijzing naar de overwegingen dienaangaande, zoals deze zijn opgenomen in de uitspraak van de rechtbank van 21 juli 2005, is de voorzieningenrechter van oordeel dat de bouw van het aquaduct niet zal leiden tot onaanvaardbare overlast en aantasting van het woongenot van verzoeker.
Ten slotte overweegt de voorzieningenrechter dat schade ten gevolge van de bouw van het aquaduct slechts een rol kan spelen in de te maken belangenafweging, indien evident is dat deze schade zal optreden en deze schade dusdanig zal zijn dat in redelijkheid geen medewerking kan worden verleend aan het bouwplan dan wel dat dient te worden zorggedragen voor voldoende compensatie. Door GS is een rapport van GAB Robins Takkenberg B.V. overgelegd waarin wordt geconcludeerd dat tussen de door verzoeker gestelde, reeds geleden schade (de verzakking van een deel van de vloer van de loopstal) en de ter voorbereiding van de bouw uitgevoerde pompproef geen causaal verband bestaat. Voorts heeft GS door bureau Geoconsult Noord laten onderzoeken hoe groot de kans op schade is ten gevolge van de bouwwerkzaamheden. Ter zitting heeft de gemachtigde van GS verklaard dat op basis van het door Geoconsult uitgebrachte rapport geconcludeerd kan worden dat de kans op schade tussen de 0 en 1 % ligt. Daarbij zijn in het bestek criteria opgenomen waar de aannemer aan zal moeten voldoen om schade te voorkomen en zal tijdens de bouw monitoring plaatsvinden ten aanzien van trillingen en de waterstand. Verzoeker heeft daarentegen niet aannemelijk kunnen maken dat het evident is dat schade zal optreden. Onder deze omstandigheden is de voorzieningenrechter dan ook van oordeel dat de vrees voor schade in het kader van de belangenafweging geen rol behoefde te spelen.
Op grond van vorenstaande overwegingen is de voorzieningenrechter van oordeel dat verweerder meer gewicht heeft kunnen toekennen aan het belang van de realisatie van het aquaduct dan aan de belangen van verzoeker en bijgevolg in redelijkheid de gevraagde vrijstelling heeft kunnen verlenen. Nu voorts geen gronden zijn aangevoerd tegen de verleende bouwvergunning, komt de voorzieningenrechter tot de conclusie dat het beroep ongegrond dient te worden verklaard. Het verzoek om een voorlopige voorziening zal dan ook worden afgewezen.
- verklaart het beroep (05/953) ongegrond;
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening (05/952) af.
Aldus gegeven door mr. D.J. Keur, voorzieningenrechter, en in het openbaar uitgesproken op 10 augustus 2005, in tegenwoordigheid van mr. M.A. Jansen als griffier.
Tegen de uitspraak in het verzoek om een voorlopige voorziening met registratienummer 05/952 kan geen rechtsmiddel worden aangewend.
Tegen de uitspraak in de hoofdzaak met registratienummer 05/953 staat voor partijen hoger beroep open. Gelijke bevoegdheid komt toe aan andere belanghebbenden, zulks behoudens het bepaalde in art. 6:13 juncto 6:24 Awb.
Indien u daarvan gebruik wenst te maken dient u binnen zes weken na de dag van verzending van de uitspraak een brief (beroepschrift) alsmede een afschrift van deze uitspraak te zenden aan:
de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Postbus 20019
2500 EA Den Haag
In het beroepschrift vermeldt u dan waarom u de uitspraak niet juist vindt.
Schriftelijke uitspraak verzonden op:
Reg.nr.:
05/952 en 05/953
blad 6