RECHTBANK LEEUWARDEN
Sector bestuursrecht
Uitspraak ex artikel 8: 70 van de Algemene wet bestuursrecht
de Stichting Westerkerk, gevestigd te Leeuwarden, eiseres,
gemachtigde: mr. M.D. Kalmijn, advocaat te Leeuwarden,
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Leeuwarden, verweerder,
gemachtigden: S. Hitman en D. Hollander, beide werkzaam bij verweerders gemeente.
Bij brief van 1 maart 2005 heeft verweerder eiseres mededeling gedaan van zijn besluit op bezwaar van 22 februari 2005 tegen verweerders besluit van 26 mei 2003, betreffende de gedeeltelijke weigering van een subsidieaanvraag.
Tegen dit besluit is namens eiseres beroep ingesteld.
De zaak is behandeld ter zitting van de rechtbank, meervoudige kamer, gehouden op 13 juni 2005. Namens eiseres zijn verschenen de bovengenoemde gemachtigde en [W.], directeur van eiseres. Verweerder is verschenen bij bovengenoemde gemachtigden.
Eiseres is de exploitant van theater Romein, een kleinschalig podium in Leeuwarden. Bij schrijven van 29 oktober 2002 wordt namens eiseres de definitieve versie van de beleidsvoornemens 2003 van theater Romein aan verweerder toegezonden, vergezeld van een subsidieaanvraag. In totaal verzoekt eiseres, naar uit de stukken van het geding blijkt, voor het jaar 2003 om een reguliere exploitatiesubsidie van verweerder van 209.400,00 euro (hierna: de reguliere subsidie) en een aanvullende projectsubsidie voor popmuziek van 50.000,00 euro (hierna: de popsubsidie).
In de Kunst en Cultuurnota 2001-2004 heeft verweerders gemeente ten aanzien van haar voornemens met betrekking tot de subsidiëring van eiseres onder meer geschreven: "We hebben het bestuur het volgende uitgangspunt meegegeven: de gemeente is bereid de stichting in de komende jaren op het huidige niveau te blijven subsidiëren als zij zich gaat specialiseren als kleinschalig muziektheater." (blz. 66) en "In dit verband hebben we het bestuur laten weten dat we eventueel overwegen om de exploitatie subsidie van f 397.000,00
(180.332,26 euro) voor de duur van vier jaar aan te vullen met een activiteiten subsidie van f 100.000,00 (45.378,02 euro) onder de voorwaarde dat de stichting erin slaagt om in theater Romein een kernpodium voor de popmuziek te realiseren. Dit bedrag dient te worden aangewend voor de programmering van popconcerten. Wat betreft het aantal concerten gaan we uit van een groeimodel. In 2001 zal het aantal concerten 40 moeten bedragen. (..)" (blz 67) en "Wij vinden het van wezenlijk belang dat een professionele programmeur invulling gaat geven aan het aanbod van concerten op het nieuwe poppodium (..) De programmeringsraad wordt benoemd op basis van een open procedure." (blz. 67).
Bij de behandeling van de gemeentebegroting 2003 op 4 en 5 november 2002 werd door de gemeenteraad van verweerders gemeente - door middel van een motie - ervoor gekozen de begrotingsruimte voor een popsubsidie, welke in 2001 en 2002 werd toegekend aan eiseres, te bestemmen voor de toekenning van een popsubsidie aan een exploitant van een ander poppodium, te weten de Stichting Podium. Onder meer de omstandigheid dat in 2001 en 2002 te weinig popconcerten in theater Romein waren georganiseerd en het feit dat de programmeringsraad was opgestapt, vormden voor de gemeenteraad aanleiding af te wijken van zijn eerdere voornemens, zoals deze zijn verwoord in voormelde cultuurnota. Nadat er op 25 november 2002 van de zijde van verweerder overleg is gevoerd met het bestuur van eiseres, heeft de verantwoordelijke wethouder van verweerders gemeente in een brief van 30 december 2002 aan de gemeenteraad onder meer geschreven: "De muziekprogrammering heeft een prominente plaats gekregen binnen de totaalprogrammering van Theater Romein. (..) De stichting beweegt zich daarmee, in strikte zin, binnen de aan haar gestelde kaders. (..) Een echte bezoekerstraditie is nog niet tot stand gekomen en het door ons beoogde poptheater heeft nog niet de vorm zoals wij die voor ogen hadden. Ik ben het dan ook met u eens dat het meer moet zijn dan alleen een beperkt en afgemeten bewegen binnen de kaders.". Onder meer op basis van deze brief, met de inhoud waarvan de Raadscommissie Welzijn op 8 januari 2003 heeft ingestemd, heeft bedoelde wethouder in het kader van de uitvoering van de motie bewerkstelligd dat eiseres de kans kreeg om haar subsidieaanvraag alsnog gehonoreerd te krijgen onder de voorwaarde dat zij voor 1 februari 2003, nadien verlengd tot 7 februari 2003, een bepaalde vorm van samenwerking overeen zou zijn gekomen met de Stichting Podium, waarbij Stichting Podium de popprogrammering in theater Romein op zich zou moeten nemen, waarvan de feitelijke uitvoering - binnen de gestelde termijn - in een convenant zou moeten zijn vastgelegd. Indien dit convenant naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet - voor het verstrijken van de genoemde termijn - tot stand zou zijn gekomen, zou de subsidie (grotendeels) naar Stichting Podium gaan. Aan de gestelde voorwaarde is door eiseres niet voldaan, waarop de gemeenteraad heeft bepaald dat het subsidiebedrag dat voor 2003 binnen gemeentebegroting beschikbaar is voor popprogrammering in theater Romein wordt vastgesteld op 9.000,00 euro.
Bij schrijven van 12 februari 2003 heeft verweerder eiseres onder meer aangegeven dat haar over 2003 een popsubsidie zou worden verleend ter grootte van de reeds door eiseres in het kader van de popprogrammering gemaakte kosten. Verweerder heeft in dat kader verzocht om een opgave van deze kosten binnen twee weken na datum verzending. Bij schrijven van 25 februari 2003 heeft verweerder aan eiseres meegedeeld dat zij de gevraagde kostenopgave nog niet heeft ontvangen, en heeft zij de termijn met een week verlengd. Zij heeft tevens aangekondigd dat bij het uitblijven van de gevraagde gegevens uit zal worden gegaan van een indicatief bedrag van maximaal 9.000,00 euro.
Bij brief 3 juli 2003 heeft verweerder eiseres mededeling gedaan van zijn besluit van 26 mei 2003 betreffende subsidieverlening 2003, houdende de toekenning van een reguliere subsidie van 208.200,00 euro en een popsubsidie van 9.000,00 euro, en daarmee de weigering van het meerdere in de subsidieaanvraag. Daarbij heeft verweerder overwogen dat het belang van het verlenen van de gevraagde popsubsidie aan eiseres, mede in relatie tot het voortbestaan van genoemd theater, minder zwaar weegt dan het algemeen belang van de plaatselijke samenleving bij een integraal, herkenbaar en transparant poppodiumbeleid zoals dat de gemeenteraad en verweerder voor ogen staat en vooralsnog voor het jaar 2003 het meest wordt gegarandeerd door Stichting Podium met programmering in Muziekcentrum Schaaf. Tegen dit besluit heeft eiseres op 4 augustus 2003 een bezwaarschrift ingediend.
Op 1 maart 2004 heeft eiseres beroep ingesteld tegen de weigering van verweerder om tijdig op het bezwaarschrift te beslissen. Bij uitspraak van de rechtbank van 9 juni 2004 (reg.nr. 04/284 VEROR) is eiseres niet-ontvankelijk verklaard in haar beroep wegens het ontbreken van procesbelang.
Bij besluit van verweerder van 23 maart 2004 is het bezwaarschrift van eiseres tegen verweerders besluit van 26 mei 2003 niet-ontvankelijk verklaard. Ook tegen dat besluit is namens eiseres beroep ingesteld. Bij uitspraak van de rechtbank van 25 januari 2005 (reg.nr. 04/460 BELEI) is beslist dat het bezwaarschrift van eiseres ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard, en is het bestreden besluit vernietigd.
Bij besluit op bezwaar van verweerder van 22 februari 2005 is het bezwaarschrift van eiseres tegen verweerders besluit van 26 mei 2003 alsnog ontvankelijk, maar tevens ongegrond verklaard. Tegen het besluit van 22 februari 2005, bekend gemaakt bij schrijven van 1 maart 2005, is door eiseres beroep ingesteld.
Bij schrijven van 10 maart 2005 heeft de griffier van de rechtbank meegedeeld dat de rechtbank heeft besloten het beroep met toepassing van art. 8: 52 Awb versneld te behandelen.
Namens eiseres is verwezen naar de inhoud van het beroepsschrift alsmede de stukken die zijn ingediend in de hiervoor aangehaalde beroepszaak, reg.nr. 04/460BELEI, welke stukken geacht moeten worden tevens te zijn ingediend in de onderhavige zaak. Aldus moeten de in de bedoelde zaak naar voren gebrachte inhoudelijke beroepsgronden integraal als herhaald en ingelast worden beschouwd. Zakelijk samengevat en voor zover in de onderhavige procedure nog relevant, is eiseres van mening dat ook de popsubsidie een structurele subsidie is die aanvankelijk - ook voor 2003 - werd verleend, maar later weer werd ingetrokken, althans - zo begrijpt de rechtbank - is de popsubsidie door verweerder toegezegd. De weigering van de aanvraag van de popsubsidie voor het meerdere boven het verleende bedrag van 9.000,00 euro is, naar de mening van eiseres, niet, althans onvoldoende, onderbouwd. De toekenning van de structurele subsidie is zonder nadere motivering tot een bedrag van 1200,00 euro lager verleend dan is aangevraagd. Het door verweerder geëiste convenant kwam niet tot stand, omdat Stichting Podium daarbij geen belang had. Eiseres is langlopende verplichtingen met derden aangegaan met betrekking tot de popprogrammering, en heeft daardoor aanzienlijk meer kosten gemaakt dan het door verweerder toegekende bedrag van 9.000,00 euro.
Verweerder bestrijdt dat er namens hem toezeggingen zijn gedaan met betrekking tot de onderhavige subsidieaanvraag. Verweerder meent dat door eiseres niet duidelijk is gesteld welke algemene beginselen van behoorlijk bestuur geschonden zouden zijn. Verweerder is voorts van mening dat hij met de vaststelling van de popsubsidie over 2003 op een bedrag van 9.000,00 euro eiseres een reële tegemoetkoming heeft verleend in de door haar reeds gemaakte kosten met het oog op de subsidiabele activiteiten, mede gelet op het ontbreken van een tijdige, reële kostenopgave. Met betrekking tot de gedeeltelijke weigering van de aangevraagde structurele subsidie (voor een bedrag van 1200,00 euro) stelt verweerder dat de gemeenteraad hem niet meer begrotingsruimte ter beschikking heeft gesteld, en hij deze beslissing overigens, nu sprake is van een geringe afwijking, niet nader hoefde te motiveren.
In dit geding moet worden beoordeeld of het bestreden besluit terecht en op goede gronden is genomen. De rechtbank overweegt als volgt.
Op grond van art. 4: 21, eerste lid, Awb wordt onder subsidie verstaan: de aanspraak op financiële middelen, door een bestuursorgaan verstrekt met het oog op bepaalde activiteiten van de aanvrager, anders dan als betaling voor aan het bestuursorgaan geleverde goederen of diensten.
Art. 4: 23, eerste lid, Awb bepaalt dat een bestuursorgaan slechts subsidie verstrekt op grond van een wettelijk voorschrift dat regelt voor welke activiteiten subsidie kan worden verstrekt. Het derde lid, aanhef en onderdeel c, van dat artikel maakt - voor zover hier relevant - op die regel een uitzondering indien de begroting de subsidie-ontvanger en het bedrag waarop de subsidie ten hoogste kan worden vastgesteld, vermeldt.
Art. 4: 51, eerste lid, Awb bepaalt dat, indien aan een subsidie-ontvanger voor drie of meer achtereenvolgende jaren subsidie is verstrekt voor dezelfde of in hoofdzaak dezelfde voortdurende activiteiten, geheel of gedeeltelijk weigering van de subsidie voor een daarop aansluitend tijdvak op de grond, dat veranderde omstandigheden of gewijzigde inzichten zich tegen voortzetting van de subsidie verzetten, slechts met inachtneming van een redelijke termijn geschiedt.
Niet in geschil is dat in de onderhavige situatie sprake is van een subsidie in de zin van art. 4: 21, eerste lid, Awb. Door verweerder is onweersproken gesteld dat deze subsidie niet is verstrekt op grond van wettelijk voorschrift, zodat eiseres niet op grond van enig werkelijk voorschrift een beroep kan doen op de subsidie.
Eiseres heeft niet, althans onvoldoende, aannemelijk gemaakt dat de onderhavige popsubsidie structureel van karakter is, noch dat deze popsubsidie over 2003 reeds zou zijn verleend als onderdeel van subsidie verleend met betrekking tot een meeromvattend tijdvak, waarvan het kalenderjaar 2003 deel uitmaakt. Ook de aanvraag van de subsidie gaat uit van een subsidie voor het kalenderjaar 2003. Het moet er dan ook voor worden gehouden dat in casu sprake is geweest van de aanvraag van een eenmalige subsidie voor het tijdvak 2003. Vast staat daarmee dat deze popsubsidie over 2003 niet overeenkomstig de aanvraag, maar slechts tot een bedrag van 9.000,00 euro is verleend, en dat de aanvraag voor het meerdere is geweigerd.
Uit de stukken van het geding blijkt voorts dat eerdere verlening van een popsubsidie uitsluitend heeft plaatsgevonden over de jaren 2001 en 2002, dat wil zeggen: korter dan drie jaren achtereenvolgens. Het bepaalde in art. 4: 51, eerste lid, Awb strekt, blijkens de totstandkomingsgeschiedenis daarvan, alleen tot bescherming van subsidie-ontvangers aan wie tenminste drie jaar achtereen subsidie is verstrekt. Beneden die grens acht de wetgever nog geen beschermenswaardig vertrouwen op voortzetting van de subsidie aanwezig. Dit moet de overheid aanzetten tot periodieke heroverweging van opportuniteit en doelmatigheid van subsidiëring (Memorie van Toelichting, Tweede Kamer, 23 700, nr. 3, blz. 76 en 80). Naar het oordeel van rechtbank moet met betrekking tot het gelijkluidende art. 32 van de Subsidieverordening Leeuwarden (Rb. 17-01-2000, nr. 72) hetzelfde worden aangenomen.
Mede gelet op het vorenstaande, is de rechtbank van oordeel dat er geen wettelijke bepalingen of bepalingen in de bedoelde subsidieverordening zijn die verweerder noopten tot verlening van de popsubsidie overeenkomstig de subsidieaanvraag.
Naar door de gemachtigde van eiseres ter zitting is verklaard, is diens beroep op het vertrouwensbeginsel uitsluitend gebaseerd op de hiervoor aangehaalde Kunst en Cultuurnota 2001-2004 en de hiervoor aangehaalde brief d.d. 30 december 2002 van de verantwoordelijke wethouder aan de gemeenteraad van verweerders gemeente. De rechtbank overweegt dat de voornemens van verweerders gemeente, zoals neergelegd in de bedoelde aangehaalde Kunst en Cultuurnota 2001-2004, zodanig vrijblijvend zijn geformuleerd dat geen sprake is van beleidsvoornemens waaraan verweerder op grond van het vertrouwensbeginsel gebonden is. Met betrekking tot het in de brief van 30 december 2002 bedoelde - als voorwaarde voor volledige subsidieverlening gestelde - convenant stelt de rechtbank vast dat deze niet binnen de gestelde termijn tot stand is gekomen, terwijl niet is gebleken van omstandigheden welke naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet voor rekening van eiseres zouden mogen komen. Meer specifiek is naar het oordeel van de rechtbank niet komen vast te staan dat Stichting Podium er de oorzaak van zou zijn geweest dat het bedoelde convenant niet tot stand gekomen is.
Verweerder kon, naar het oordeel van de rechtbank, dan ook in redelijkheid komen tot zijn besluit de popsubsidie gedeeltelijk te weigeren.
Ten aanzien van de stelling van eiseres dat zij langlopende verplichtingen met derden is aangegaan met betrekking tot de popprogrammering, en daardoor aanzienlijk meer kosten heeft gemaakt dan het door verweerder toegekende bedrag van 9.000,00 euro, overweegt de rechtbank dat, zoals hiervoor is vastgesteld, verweerder eiseres bij schrijven van 12 februari 2003 heeft verzocht om een opgave van deze kosten binnen twee weken na datum verzending, welke termijn bij schrijven van 25 februari 2003 nog met een week is verlengd. Verweerder kondigde daarbij aan dat bij het uitblijven van de gevraagde gegevens uit zou worden gegaan van een indicatief bedrag van maximaal 9.000,00 euro. Blijkens de stukken van het geding is dit bedrag gebaseerd op een schrijven van eiseres van 24 januari 2003, waarin de voorlopige popprogrammering van theater Romein vermeld stond. Naderhand is het bedoelde bedrag van 9.000,00 euro overigens nog onderbouwd in het advies van de Adviescommissie voor bezwaarschriften d.d. 9 maart 2004, dat is als ingelast beschouwd in het thans bestreden besluit. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat verweerder in redelijkheid de kosten met betrekking tot de popprogrammering op 9.000,00 euro mocht vaststellen. Dat na ommekomst van de termijn, gesteld in de bedoelde brief van 25 februari 2003, door eiseres alsnog een hogere kostenopgave is gedaan , doet daaraan naar het oordeel van de rechtbank niet af.
De rechtbank is ten slotte van oordeel dat het bestreden besluit - ook voor wat betreft de lagere toekenning van de aangevraagde structurele subsidie (1200,00 euro) - voldoende is gemotiveerd, mede gelet op het feit dat de gemeenteraad van verweerders gemeente niet meer begrotingsruimte ter beschikking heeft gesteld, en overigens sprake is van een geringe afwijking van de subsidieaanvraag.
Gelet op voorgaande overwegingen komt de rechtbank tot de conclusie dat het beroep van eiseres ongegrond moet worden verklaard. De rechtbank ziet geen aanleiding voor het uitspreken van een proceskostenveroordeling.
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door mr. D.J. Keur als voorzitter en mrs. P. van der Wal en J. van Bruggen als leden, in tegenwoordigheid van mr. T. Hoekstra als griffier en door voornoemde voorzitter uitgesproken in het openbaar op 27 juli 2005.
Tegen deze uitspraak staat voor partijen het rechtsmiddel hoger beroep open. Gelijke bevoegdheid komt toe aan andere belanghebbenden, zulks behoudens het bepaalde in art. 6:13 juncto 6:24 Awb.
Indien u daarvan gebruik wenst te maken dient u binnen zes weken na de dag van verzending van de uitspraak een brief (beroepschrift) alsmede een afschrift van deze uitspraak te zenden aan:
de Centrale Raad van Beroep
Postbus 16002
3500 DA Utrecht.
In het beroepschrift vermeldt u waarom u de uitspraak niet juist vindt.