ECLI:NL:RBLEE:2005:AT9904

Rechtbank Leeuwarden

Datum uitspraak
22 juli 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
05/939 & 05/940
Instantie
Rechtbank Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Last onder dwangsom opgelegd aan verzoekers met betrekking tot woonschip in gemeente Bolsward

In deze zaak hebben de heer en mevrouw [belanghebbende] beroep ingesteld tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Bolsward, waarbij hen een last onder dwangsom is opgelegd. Dit besluit, genomen op 2 december 2004, verplichtte verzoekers om hun woonschip binnen drie weken uit de gemeente te verwijderen, met een dwangsom van € 500,00 per dag bij overtreding, tot een maximum van € 5.000,00. Verzoekers hebben bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar dit is door de gemeente ongegrond verklaard. Hierop hebben zij beroep ingesteld bij de rechtbank, geregistreerd onder nummer 05/940, en tevens een verzoek om voorlopige voorziening ingediend, geregistreerd onder nummer 05/939.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening behandeld op 19 juli 2005. Tijdens de zitting is vastgesteld dat verzoekers een spoedeisend belang hebben bij hun verzoek. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat er geen beletselen zijn om verzoekers te ontvangen en dat het verzoek om voorlopige voorziening ontvankelijk is. Tevens heeft de voorzieningenrechter besloten om onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak, omdat nader onderzoek niet nodig was.

De voorzieningenrechter heeft overwogen dat het bestuursorgaan bevoegd is om een last onder dwangsom op te leggen, aangezien verzoekers geen ligplaatsvergunning hebben en illegaal ligplaats innemen. De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die het bestuursorgaan zouden verplichten om van handhaving af te zien. De argumenten van verzoekers over geluidsnormen en luchtkwaliteit zijn niet relevant in deze procedure. Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, zonder proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK LEEUWARDEN
Sector bestuursrecht
Uitspraak ex artikel 8:84 en 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht
Reg.nrs.: 05/939 & 05/940
Inzake het geding tussen
de heer en mevrouw [belanghebbende], wonende te [B], verzoekers,
gemachtigde: mr. S.J.M. Jaasma, advocaat te Amsterdam,
en
het college van burgemeester en wethouders van Bolsward, verweerder,
gemachtigde: mr. D. Veenstra, werkzaam in gemeentelijke dienst.
Procesverloop
Bij besluit van 2 december 2004 heeft verweerder aan verzoekers een last onder dwangsom opgelegd. Het besluit houdt in dat zij binnen drie weken hun woonschip uit de gemeente Bolsward dienen te verwijderen en verwijderd te houden. Indien hieraan geen gevolg wordt gegeven, verbeuren verzoekers een dwangsom van € 500,00 voor elke dag dat de overtreding voortduurt, met een maximum van € 5.000,00.
Bij brief van 25 mei 2005 heeft verweerder verzoekers mededeling gedaan van zijn beslissing om de bezwaren van verzoekers ongegrond te verklaren en het besluit van 2 december 2004 te handhaven.
Namens verzoeker is tegen dit besluit beroep ingesteld bij de rechtbank. Het beroep is bekend onder registratienummer 05/940.
Tevens hebben verzoekers zich tot de voorzieningenrechter gewend met het verzoek om op grond van art. 8:81 lid 1 Algemene wet bestuursrecht (Awb) een voorlopige voorziening te treffen. Het verzoek is geregistreerd onder nummer 05/939.
Het verzoek is ter zitting behandeld op 19 juli 2005. [belanghebbende] is verschenen in persoon, bijgestaan door mr. Jaasma voornoemd. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door voornoemde gemachtigde.
Motivering
Op grond van art. 8:81 lid 1 Awb kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Ten aanzien van de ontvankelijkheid van het verzoek overweegt de voorzieningenrechter dat niet is gebleken van beletselen om verzoekers te kunnen ontvangen. Voorts is genoegzaam aangetoond dat verzoekers een spoedeisend belang hebben bij de gevraagde voorlopige voorziening. Hierbij is met name van belang dat namens verweerder ter zitting is aangegeven dat de dwangsommen worden verbeurd met ingang van de zevende week na het verstrijken van de begunstigingstermijn, die vier weken na de dag van verzending van de beslissing op bezwaar bedraagt.
Indien, zoals in het onderhavige geval, het verzoek om een voorlopige voorziening wordt gedaan terwijl beroep bij de rechtbank is ingesteld, kan de voorzieningenrechter op grond van art. 8:86 lid 1 Awb onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak, indien hij van oordeel is dat na de zitting nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is dit het geval. De voorzieningenrechter zal daarom onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak.
De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
Een bestuursorgaan dat bevoegd is bestuursdwang toe te passen, kan op grond van art. 5:32 lid 1 Awb in plaats daarvan aan de overtreder een last onder dwangsom opleggen. Een last onder dwangsom strekt ertoe de overtreding ongedaan te maken dan wel herhaling van de overtreding te voorkomen, zodat de feitelijke situatie in overeenstemming wordt gebracht of in overeenstemming blijft met de rechtens behorende situatie.
Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisering bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen, dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
Op grond van de Woonschepenverordening 2000 mag een woonschip binnen de gemeente Bolsward enkel ligplaats innemen op een aangewezen ligplaats en mits de eigenaar beschikt over een ligplaatsvergunning. Tussen partijen staat niet ter discussie dat verzoekers niet beschikken over een dergelijke vergunning en met hun woonschip ligplaats innemen op een plek die niet is aangewezen als officiële ligplaats. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is verweerder daarom bevoegd om een last onder dwangsom op te leggen en is voldoende aannemelijk dat legalisering in dit geval (dat wil zeggen: het innemen van een ligplaats met een woonschip op de huidige locatie) niet mogelijk is.
Anders dan namens verzoekers is aangevoerd, is van rechtsverwerking aan de zijde van verweerder geen sprake. Verzoekers verblijven met hun woonschip sinds circa 1985 binnen de gemeente Bolsward en liggen in ieder geval sinds 1994 op de huidige plek aan de Workumertrekweg. In de sindsdien verstreken periode is verzoekers meermaals te kennen gegeven dat zij daar illegaal ligplaats innemen en dat hiertegen handhavend zal worden opgetreden. Het heeft weliswaar jaren geduurd voordat de raad van verweerders gemeente beleid heeft vastgesteld ten aanzien van de ligplaatsen voor woonschepen en het heeft vervolgens nog geruime tijd geduurd voordat verweerder het thans bestreden besluit heeft genomen, maar dit is niet in het nadeel van verzoekers geweest. Nimmer echter zijn door verweerder stellige uitlatingen gedaan waaraan verzoekers het vertrouwen hebben mogen ontlenen dat tegen het ligplaats innemen op de huidige plek niet handhavend zou worden opgetreden.
Ook overigens is niet gebleken is van bijzondere omstandigheden, die tot het oordeel nopen dat verweerder in redelijkheid niet heeft kunnen besluiten handhavend op te treden. Hierbij is met name van belang dat er een officiële ligplaats is, waar verzoekers zonder meer ligplaats kunnen innemen en waarvoor zij ook een ligplaatsvergunning kunnen krijgen. Dat verzoekers om hen moverende redenen geen gebruik willen maken van deze voor hen bestemde ligplaats op circa 150 meter van hun huidige locatie, moet voor hun eigen rekening en risico worden gelaten.
De argumenten van verzoekers die betrekking hebben op geluidsnormen, gevaar door verkeersongelukken en luchtkwaliteit op voormelde aangewezen ligplaats, kunnen in dit geding niet aan de orde komen. Die argumenten horen thuis in een procedure tegen het besluit tot aanwijzing van de officiële ligplaatsen.
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, komt de voorzieningenrechter tot de slotsom dat het beroep ongegrond is en dat het verzoek dient te worden afgewezen.
Er is geen aanleiding voor het uitspreken van een proceskostenveroordeling.
Beslist wordt als volgt.
Beslissing
De voorzieningenrechter:
- verklaart het beroep (05/940) ongegrond;
- wijst het verzoek (05/939) af.
Aldus gegeven door mr. D.J. Keur, voorzieningenrechter, en in het openbaar uitgesproken op 22 juli 2005, in tegenwoordigheid van mr. F.P. Dillingh als griffier.
w.g. F.P. Dillingh
w.g. D.J. Keur
Tegen de uitspraak in het verzoek om een voorlopige voorziening met registratienummer 05/939 kan geen rechtsmiddel worden aangewend.
Tegen de uitspraak in de hoofdzaak met registratienummer 05/940 staat voor partijen hoger beroep open. Gelijke bevoegdheid komt toe aan andere belanghebbenden, zulks behoudens het bepaalde in art. 6:13 juncto 6:24 Awb.
Indien u daarvan gebruik wenst te maken dient u binnen zes weken na de dag van verzending van de uitspraak een brief (beroepschrift) alsmede een afschrift van deze uitspraak te zenden aan:
de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Postbus 20019
2500 EA Den Haag
In het beroepschrift vermeldt u dan waarom u de uitspraak niet juist vindt.
Schriftelijke uitspraak verzonden op: