RECHTBANK LEEUWARDEN
Sector bestuursrecht
Uitspraak ex artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht
[A], wonende te [B], eiser,
gemachtigde: mr. ing. E. Oostra, werkzaam bij Van Eysinga & Oostra rentmeesters en juristen te Sneek,
het college van burgemeester en wethouders van Wymbritseradiel, verweerder,
gemachtigde: R.T. Bouma, werkzaam bij verweerders gemeente.
Bij brief van 14 juli 2004 heeft verweerder eiser mededeling gedaan van een besluit op bezwaar betreffende de toepassing van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO). Het bezwaarschrift was gericht tegen het besluit van verweerder om op grond van art. 19 lid 1 WRO vrijstelling te verlenen voor het aanleggen van het oostelijk deel van de rondweg om Woudsend, inclusief de bouw van een aquaduct in de Ee. Verweerder heeft het bezwaarschrift ongegrond verklaard en het primaire besluit gehandhaafd.
Tegen dit besluit is namens eiser beroep ingesteld.
De zaak is behandeld ter zitting van de rechtbank, enkelvoudige kamer, gehouden op 24 mei 2005. Eiser heeft zich daarbij laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder is verschenen bij bovengenoemde gemachtigde. Namens het college van gedeputeerde staten van Fryslân (GS), die op de voet van art. 8:26 lid 1 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) aan het geding heeft deelgenomen, hebben P.F. Doornbos en W.J.J. Boogholt -beiden werkzaam bij de provincie Fryslân- het woord gevoerd.
De rechtbank baseert zich bij haar oordeelsvorming op onderstaande feiten en omstandigheden.
Bij brief van 1 oktober 2003 heeft GS de gemeente Wymbritseradiel verzocht om planologische medewerking te verlenen aan het aanleggen van een deel van een rondweg rond Woudsend, inclusief de bouw van een aquaduct in de Ee. Het gaat hierbij om het deel van de rondweg tussen de Vosseleane en de Ee. De rondweg zal bestaan uit twee rijstroken.
Het westelijk deel van het tracé van de rondweg is al vastgelegd in het reeds onherroepelijke bestemmingsplan Woudsend-West. Op de gronden, waarop het onderhavige deel van de rondweg en het aquaduct zijn geprojecteerd, is het bestemmingsplan Buitengebied van toepassing. Op grond van dit bestemmingsplan hebben de gronden, waarop dit deel van de rondweg is geprojecteerd, de bestemming "agrarische doeleinden", terwijl op de Ee de bestemming "water" rust. Het aanleggen van een rondweg met aquaduct is op grond van het geldende bestemmingsplan niet mogelijk. Het bestemmingsplan (inclusief de herziening die heeft plaatsgevonden) was ten tijde van de aanvraag langer dan tien jaar geleden vastgesteld en goedgekeurd en is derhalve niet tijdig overeenkomstig het bepaalde in art. 33 lid 1 WRO herzien.
De hiervoor bedoelde gronden zijn thans betrokken in een herzieningsprocedure als bedoeld in de WRO. Het gaat hierbij om het bestemmingsplan It Skar, dat een uitbreidingsgebied van Woudsend bevat dat is bedoeld voor woningbouw en een beperkte bedrijfsontwikkeling. Het uitbreidingsgebied wordt begrensd door het tracé van de oostelijke rondweg. Het voorontwerp van dit plan heeft in het kader van de inspraak van 29 november 2002 tot en met 3 januari 2003 ter inzage gelegen.
De raad van Wymbritseradiel heeft naar aanleiding van de aanvraag van GS in zijn vergadering van 19 augustus 2003 besloten om toepassing te geven aan art. 19 lid 1 WRO en de beslissingsbevoegdheid te delegeren aan verweerder. Verder heeft de raad besloten om voor de in geding zijnde gronden een voorbereidingsbesluit te nemen. Dit voorbereidingsbesluit is op 22 augustus 2003 in werking getreden.
GS heeft op 13 januari 2004 een verklaring van geen bezwaar als bedoeld in art. 19 lid 1 WRO verleend.
Bij besluit van 2 maart 2004, bekendgemaakt op 4 maart 2004, heeft verweerder de gevraagde vrijstelling verleend. Hierbij is een zienswijze, die eiser tegen het voornemen om vrijstelling te verlenen had ingediend, ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het besluit van 2 maart 2004 tijdig een bezwaarschrift ingediend. Verweerder heeft dit bezwaarschrift voor advies in handen gesteld van de bezwaarschriftencommissie. Deze commissie heeft geadviseerd om het bezwaarschrift ongegrond te verklaren. Bij het bestreden besluit heeft verweerder conform dit advies besloten, met dien verstande dat een aantal inhoudelijke overwegingen van de commissie niet is overgenomen.
Eiser heeft in beroep aangevoerd dat als gevolg van de aanleg van de rondweg en het aquaduct zijn woongenot sterk zal worden aangetast. Zijn woning en bedrijf bevinden zich op een afstand van slechts 6 meter van de grens van het tracé en hij heeft straks direct uitzicht op de tunnelbak van het aquaduct. Bovendien wordt de ontsluiting van het bedrijf ernstig aangetast en moet ook worden gevreesd dat hij schade zal lijden. Hij heeft al schade geleden door een zogenoemde pompproef, die in opdracht van de provincie is uitgevoerd. Hierbij is volgens eiser een deel van zijn stal weggezakt. Hij vreest dat er tijdens de bouw nog meer schade aan zijn opstallen zal ontstaan. Verder heeft eiser aangevoerd dat het geluidsonderzoek ondeugdelijk is uitgevoerd. De gevelbelasting zal veel hoger zijn dan 53 dB(A), omdat als gevolg van de betonnen constructie het geluid meerdere malen zal worden weerkaatst. In het geluidsonderzoek is daarmee ten onrechte geen rekening gehouden. Bovendien staat niet vast dat de rondweg zal worden voorzien van Zeer Stil Asfalt, aldus nog steeds eiser.
De rechtbank overweegt als volgt.
Voorop wordt gesteld dat op grond van art. 49 lid 5 Woningwet verlening van de vrijstelling van het bestemmingsplan voor de mogelijkheid van beroep op grond van hoofdstuk 8 van de Awb geacht wordt deel uit te maken van de beschikking waarop zij betrekking heeft. Dit betekent dat in dit geding niet zal worden ingegaan op de vrijstelling voor zover deze betrekking heeft op het aquaduct. Voor de bouw van dit bouwwerk is immers een bouwvergunning vereist. Het is de rechtbank ambtshalve bekend dat deze vergunning inmiddels is verleend en dat eiser met betrekking tot dat besluit rechtsmiddelen heeft aangewend. In dat kader zal ook het besluit tot het verlenen van vrijstelling getoetst worden.
De rechtbank zal allereerst ingaan op de vraag of eiser nog steeds beschikt over procesbelang. Verweerder heeft ter zitting gesteld dat dit niet meer het geval is. Hij heeft hiertoe aangevoerd dat eiser geen zienswijze bij de raad kenbaar heeft gemaakt en dat de raad inmiddels het bestemmingsplan It Skar heeft vastgesteld. Nadat GS aan het bestemmingsplan goedkeuring heeft verleend en het bestemmingsplan in werking is getreden, kan de rondweg ook worden aangelegd op basis van het bestemmingsplan, aldus verweerder. De rechtbank overweegt hieromtrent dat het enkele feit dat eiser geen zienswijze bij de raad kenbaar heeft gemaakt en aldus in beginsel ook het recht heeft verspeeld om bij GS bedenkingen tegen het bestemmingsplan in te brengen -wat daarvan overigens ook zij- niet meebrengt dat eiser in dit geding geen procesbelang meer heeft. Het bestemmingsplan is op dit moment immers nog niet in werking getreden, zodat het aanleggen van de rondweg thans alleen mogelijk is op basis van het in geding zijnde vrijstellingsbesluit. Nu bovendien gesteld noch gebleken is dat de rondweg pas aangelegd zal worden na inwerkingtreding van het bestemmingsplan, moet worden geoordeeld dat eiser nog steeds beschikt over een belang bij de beoordeling van zijn beroep tegen het vrijstellingsbesluit.
De rechtbank overweegt verder het volgende.
Op grond van art. 19 lid 1 WRO kan de gemeenteraad ten behoeve van de verwezenlijking van een project vrijstelling verlenen van het geldende bestemmingsplan, mits dat project is voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing en gedeputeerde staten vooraf hebben verklaard dat zij tegen het verlenen van vrijstelling geen bezwaar hebben. De gemeenteraad kan deze bevoegdheid delegeren aan burgemeester en wethouders.
In art. 19 lid 4 WRO is bepaald, dat vrijstelling op grond van het eerste lid niet wordt verleend voor een project dat wordt uitgevoerd in een gebied waarvoor het bestemmingsplan niet tijdig is herzien, tenzij voor dit gebied een voorbereidingsbesluit geldt of een ontwerp voor een herziening van het bestemmingsplan ter inzage ligt.
De rechtbank is van oordeel dat het in geding zijnde project een forse inbreuk op het geldende planologische regime betreft, zodat zware eisen moeten worden gesteld aan de ruimtelijke onderbouwing van het project.
Verweerder heeft voor de ruimtelijke onderbouwing in de eerste plaats verwezen naar het voorontwerp-bestemmingsplan It Skar, dat onderwerp is geweest van inspraak en bestuurlijk overleg als bedoeld in art. 10 Besluit op de ruimtelijke ordening. Daarnaast heeft verweerder verwezen naar de aan het voorontwerp-bestemmingsplan ten grondslag liggende onderzoeksrapporten, de aangepaste versie van het hoofdstuk wegverkeerslawaai uit het voorontwerp-bestemmingsplan, alsmede naar de reactienota overleg- en inspraakreacties. In deze reactienota wordt ingegaan op de overleg- en inspraakreacties op het voorontwerp-bestemmingsplan It Skar, voor zover deze betrekking hebben op de rondweg en het aquaduct.
Uit deze stukken blijkt dat de verkeerssituatie in het dorp Woudsend al jarenlang een knelpunt vormt. De regionale verbindingsweg tussen de Zuidwesthoek van Fryslân en Sneek -waarvan dagelijks zeer intensief gebruik wordt gemaakt- loopt thans door de dorpskern van Woudsend. De hinder die hierdoor voor aanwonenden wordt veroorzaakt, wordt nog vergroot door de intensieve recreatievaart op de Ee. Dit water -dat uitmondt in het Slotermeer- doorsnijdt eveneens het centrum van Woudsend. Met name in de zomer staat de brug regelmatig open om vaartuigen doorgang te verlenen, hetgeen veelvuldig leidt tot filevorming in het centrum van het dorp. In het dorp is geen ruimte beschikbaar om een alternatieve weg (met aquaduct) aan te leggen. De aanleg van een rondweg moet daarom de verkeersproblematiek oplossen. Het project is bovendien onderdeel van het zogenoemde Friese Merenproject van de provincie Fryslân. Het dorp Woudsend betreft één van de locaties, waar volgens GS dringend gewenst is dat de grootste knelpunten tussen weg- en waterverkeer opgelost worden. GS heeft verweerder om deze reden verzocht om door middel van toepassing van art. 19 lid 1 WRO vooruit te lopen op het toekomstige bestemmingsplan It Skar.
De rechtbank is onder de hiervoor geschetste omstandigheden van oordeel dat verweerder het project heeft voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing. Daarbij wordt mede in aanmerking genomen dat genoegzaam is gebleken dat het project in overeenstemming is met het toekomstige bestemmingsplan. Nu ook voor het overige aan de formele vereisten wordt voldaan om toepassing te kunnen geven aan de zelfstandige projectprocedure als bedoeld in art. 19 lid 1 WRO, kan worden vastgesteld dat verweerder bevoegd was om de in geding zijnde vrijstelling van het bestemmingsplan te verlenen.
Wat betreft de vraag of verweerder in redelijkheid heeft kunnen besluiten om de vrijstelling te verlenen wordt voorop gesteld dat een gemeentebestuur bij de beslissing om al dan niet vrijstelling van het geldende bestemmingsplan te verlenen over een ruime mate van beleidsvrijheid beschikt. Deze beslissing is in belangrijke mate afhankelijk van de inzichten die bij hem bestaan over de wenselijk geachte planologische ontwikkelingen in het betrokken gebied. De rechtbank dient zich bij haar toetsing dan ook te beperken tot de vraag of kan worden gezegd dat verweerder bij afweging van de betrokken belangen niet in redelijkheid tot zijn besluit heeft kunnen komen dan wel anderszins heeft gehandeld in strijd met enige regel van geschreven recht -daaronder begrepen hetgeen in de Awb is bepaald over onder meer zorgvuldigheid en motivering- dan wel met enige regel van ongeschreven recht of enig algemeen rechtsbeginsel.
De rechtbank overweegt hieromtrent het volgende.
Aan eiser moet worden toegegeven dat als gevolg van de aanleg van de rondweg zijn woongenot naar alle waarschijnlijkheid zal dalen. In de huidige situatie woont hij immers ongestoord in het buitengebied, terwijl in de nieuwe situatie sprake zal zijn van een rondweg op vrij korte afstand van zijn woning. Eiser kan evenwel aan de bestaande situatie geen blijvende rechten ontlenen. Bovendien is er geen grond voor het oordeel dat vanwege de aantasting van het uitzicht en de van het verkeer te duchten geluidshinder sprake is van een zodanige situatie, dat verweerder niet in redelijkheid heeft kunnen besluiten om de vrijstelling te verlenen. De rechtbank overweegt hiertoe dat de afstand tussen het woongedeelte van de boerderij van eiser en de grens van het gebied, waarop de in geding zijnde vrijstelling ziet, weliswaar slechts 6 meter bedraagt, maar de afstand tot de wegverharding bedraagt 26 meter. Verder blijkt uit de stukken dat de rondweg ter hoogte van de boerderij van eiser bijna geheel onder het maaiveld zal worden aangelegd. In zoverre is er dan ook niet of nauwelijks sprake van aantasting van het uitzicht. Wat betreft het aspect van de geluidshinder wordt overwogen dat ongetwijfeld sprake zal zijn van een toename van het geluid in de directe omgeving van de boerderij van eiser. Er is echter gesteld noch gebleken dat die toename zodanig zal zijn, dat het verlenen van vrijstelling om die reden achterwege had moeten blijven. Eiser heeft gesteld dat het onderzoek naar het geluid niet op correcte wijze zou zijn uitgevoerd, maar de rechtbank acht geen termen aanwezig om eiser op dit punt te volgen. Zij overweegt hiertoe dat naar aanleiding van de opmerkingen van de Commissie van overleg met betrekking tot de geluidsaspecten van de rondweg een aanvullend geluidsonderzoek door het Noordelijk Akoestisch Adviesburo B.V. heeft plaatsgevonden. Vervolgens is het hoofdstuk "Wegverkeerslawaai" uit het voorontwerp-bestemmingsplan It Skar aangepast. Hieruit blijkt dat bij toepassing van het bij de provincie Fryslân gebruikelijke Steenmastiekasfalt de wettelijke voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A) ter hoogte van de gevel van de woning van eiser met 3 dB(A) zal worden overschreden. Bij toepassing van Zeer Stil Asfalt zal voor zware motorvoertuigen evenwel een reductie worden bereikt van 5.5 tot 4.5 dB(A). Uit het bestreden besluit blijkt dat de rondweg zal worden uitgevoerd met Zeer Stil Asfalt, zodat de wettelijke voorkeursgrenswaarde niet zal worden overschreden. De rechtbank ziet -anders dan eiser- geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van het uitgevoerde onderzoek. Zij neemt daarbij mede in aanmerking dat eiser heeft volstaan met het aanvoeren van een aantal algemene stellingen, die niet nader zijn gemotiveerd, althans niet door een ter zake deskundig te achten persoon of instantie. Voorts heeft zij in de gedingstukken geen aanknopingspunten gevonden, op grond waarvan redelijkerwijs betwijfeld kan worden of de rondweg wel zal worden voorzien van Zeer Stil Asfalt. Als daarvan -in weerwil van hetgeen daarover in het bestreden besluit is opgemerkt- zou worden afgezien, zou immers in strijd worden gehandeld met art. 82 lid 1 Wet geluidhinder. Het aanleggen van de weg is in dat geval alleen mogelijk na het volgen van de procedure als bedoeld in art. 82a of 83 Wet geluidhinder (ofwel de procedure hogere grenswaarde). Uit de stukken blijkt nu juist dat verweerder deze procedure heeft willen voorkomen door de toepassing van Zeer Stil Asfalt.
De rechtbank overweegt met betrekking tot de wijze van ontsluiting van het perceel van eiser als volgt. Eiser heeft in de huidige situatie een ontsluiting via de Koetshûsleane. Het staat vast dat als gevolg van de aanleg van de rondweg eiser niet langer van deze ontsluiting gebruik kan maken. Uit een brief van GS van 6 mei 2004 blijkt dat eiser voor het gemotoriseerde verkeer een rechtstreekse aansluiting op de rondweg zal krijgen, terwijl er voor fietsers en voetgangers parallel aan de rondweg een fiets/voetpad zal worden aangelegd. Eiser heeft in beroep aangevoerd dat hij de huidige wijze van ontsluiting wenst te behouden, hetgeen mogelijk zou zijn indien een brug over het aquaduct wordt aangelegd. Ter zitting is evenwel gebleken dat eiser zich inmiddels kan vinden in de door de provincie voorgestelde wijze van ontsluiting, zodat deze grond van het beroep geen bespreking meer behoeft. Wel is namens eiser betoogd dat naast de overeengekomen wijze van ontsluiting ook nog zou moeten worden voorzien in een brug over het aquaduct, zoals eiser aanvankelijk ook wilde. De rechtbank kan eiser hier niet in volgen. Het spreekt voor zich dat in een geval als dit, waarbij als gevolg van de aanleg van een rondweg een bestaande ontsluiting geheel zal verdwijnen, voorzien moet worden in een aanvaardbaar alternatief. Voor zover daardoor zogenoemde omrijschade ontstaat, kan met een beroep op art. 49 WRO verzocht worden om planschadevergoeding. Gelet op de overeenstemming die tussen eiser en de provincie is bereikt kan er vanuit worden gegaan dat het voorstel van de provincie een aanvaardbaar alternatief is. Niet valt evenwel in te zien waarom daarnaast nog zou moeten worden voorzien in een tweede ontsluiting. Daar komt bij dat eiser niet heeft weersproken dat -zoals verweerder bij het bestreden besluit heeft overwogen- een brug over het aquaduct voor hem geen oplossing zal bieden, omdat na de aanleg van de nieuwe woonwijk It Skar geen rechtstreekse verbinding naar het dorp meer mogelijk zal zijn. Eiser zal in de nieuwe situatie dus hoe dan ook moeten omrijden.
De rechtbank verwerpt ten slotte ook de stelling van eiser dat verweerder bij het nemen van het bestreden besluit rekening had moeten houden met het ontstaan van schade, die als gevolg van de uitvoering van werkzaamheden kan ontstaan. Verweerder heeft hierover terecht opgemerkt dat dergelijke schade geen aspect vormt, waarmee binnen het kader van het verlenen van vrijstelling van het bestemmingsplan rekening kan en moet worden gehouden. Het gaat hierbij immers om (eventuele) schade, die het gevolg is van de feitelijke aanleg van de rondweg. Van een rechtstreeks verband tussen de schade en het vrijstellingsbesluit is dan ook geen sprake.
De rechtbank komt op grond van het vorenstaande tot de slotsom dat het beroep ongegrond zal moeten worden verklaard. Zij acht geen termen aanwezig om een partij te veroordelen in de kosten van het geding.
- verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door mr. C.M. Telman, rechter, en door haar in het openbaar uitgesproken op 21 juli 2005, in tegenwoordigheid van mr. M.R. Molenaar als griffier.
w.g. M.R. Molenaar
w.g. C.M. Telman
Tegen deze uitspraak staat voor partijen het rechtsmiddel hoger beroep open. Gelijke bevoegdheid komt toe aan andere belanghebbenden, zulks behoudens het bepaalde in art. 6:13 juncto 6:24 Awb.
Indien u daarvan gebruik wenst te maken dient u binnen zes weken na de dag van verzending van de uitspraak een brief (beroepschrift) alsmede een afschrift van deze uitspraak te zenden aan:
de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Postbus 20019
2500 EA Den Haag
In het beroepschrift vermeldt u waarom u de uitspraak niet juist vindt.
Afschrift verzonden op: 21 juli 2005