ECLI:NL:RBLEE:2005:AT9829

Rechtbank Leeuwarden

Datum uitspraak
19 juli 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
70962 KG ZA 05-173
Instantie
Rechtbank Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Pandrecht op vorderingen en inningsbevoegdheid in faillissement

In deze zaak heeft de curator, mr. Robert Verdonk Q.Q., in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van Aannemingsmaatschappij Westerbaan B.V., de ING Bank N.V. in kort geding gedagvaard. De curator vorderde dat de bank zich zou onthouden van belemmeringen bij de invordering van vorderingen op Brandhold B.V. en J. [B.], die door de rechtbank en het gerechtshof waren vastgesteld. De bank had conservatoir beslag gelegd op de vorderingen en stelde dat deze onder haar pandrecht vielen. De rechtbank oordeelde dat de vorderingen van de curator op Brandhold en J. [B.] geen pre-faillissementsvorderingen waren en dus niet onder het pandrecht van de bank vielen. De rechtbank wees de vorderingen van de curator toe en legde dwangsommen op aan de bank voor het geval zij in gebreke zou blijven. De rechtbank oordeelde dat de curator voldoende aannemelijk had gemaakt dat de vorderingen op Brandhold een afkoopsom betroffen en dat de bank niet inningsbevoegd was. De bank werd veroordeeld in de kosten van het geding, zowel in conventie als in reconventie.

Uitspraak

Rechtbank Leeuwarden
Sector civiel recht
afdeling handelsrecht
Korte Gedingen
Uitspraak: 19 juli 2005
Kort-geding-nummer: 70962 KG ZA 05-173
VONNIS
van de voorzieningenrechter van de rechtbank te Leeuwarden, in het kort geding van:
MR. ROBERT VERDONK Q.Q., in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van de besloten vennootschap AANNEMINGSMAATSCHAPPIJ WESTERBAAN B.V.,
wonende te Heerenveen,
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
hierna: de curator,
procureur: mr. R.M. Goudberg,
tegen
de naamloze vennootschap
ING BANK N.V.,
gevestigd te Leeuwarden,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
hierna: de bank,
procureur: mr. R.S. van der Spek.
PROCESGANG
De curator heeft de bank in kort geding doen dagvaarden tegen de openbare zitting van 12 juli 2005.
De curator heeft toen op de bij dagvaarding geformuleerde gronden gevorderd dat de rechter bij vonnis, zo veel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. de bank zal gebieden zich te onthouden van iedere belemmering van de invordering door de curator van de vordering van de curator op Brandhold B.V., welke vordering is vastgesteld door het gerechtshof te Leeuwarden bij diens arrest van 25 augustus 2004, rolnummer 040068 met name die welke gelegen is in de (conservatoire derden)beslaglegging onder de Woningbouwvereniging Smallingerland, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van
5.000,00 euro voor iedere dag dat de bank, na betekening van dit vonnis, in gebreke blijft aan dit vonnis te voldoen;
II. de bank zal gebieden zich te onthouden van iedere belemmering van de invordering door de curator van de vordering van de curator op J. [B.], welke vordering is vastgesteld door deze rechtbank in haar vonnis van 15 juni 2004 (de rechtbank begrijpt: 15 juni 2005), rolnummer 67211, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van 5.000,00 euro voor iedere dag dat de bank, na betekening van dit vonnis, in gebreke blijft aan dit vonnis te voldoen;
III. de bank zal veroordelen in de kosten van het geding.
Vervolgens heeft de bank haar standpunt nader doen toelichten door haar procureur, waarna de curator zijn eigen standpunt nader heeft toegelicht. Zowel de procureur van de bank als de curator heeft zich daarbij van een pleitnota bediend.
De bank heeft in conventie geconcludeerd tot afwijzing van de vordering van de curator, met veroordeling van de curator in de kosten van het geding.
In reconventie heeft de bank gevorderd dat de rechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
- de curator zal gebieden zich te onthouden van iedere belemmering van de invordering door de bank van de vordering op Brandhold B.V., blijkende uit het arrest van het gerechtshof te Leeuwarden van 25 augustus 2004 met rolnummer 040068 en van de vordering op J. [B.], blijkende uit het vonnis van deze rechtbank van 15 juni 2004 (de rechtbank begrijpt: 15 juni 2005) met rolnummer 67211, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van 5.000,00 euro voor iedere dag dat de curator, na betekening van dit vonnis, in gebreke blijft aan dit vonnis te voldoen;
- althans de curator zal gebieden alle ontvangsten op de vorderingen op Brandhold B.V. respectievelijk J. [B.], als hiervoor omschreven, te laten binnenkomen op, dan wel omgaand na ontvangst zonder enige korting door te betalen op de bankrekening van Aannemingsmaatschappij Westerbaan B.V. bij de bank, althans op een bankrekening waartoe de curator en de bank gerechtigd zijn naar gelang hun gerechtigdheid tot onderhavige vorderingen op Brandhold B.V. respectievelijk J. [B.], zoals zal blijken uit een in kracht van gewijsde gegaan vonnis in de bodemprocedure tussen de curator en de bank met rolnummer 70779, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van 5.000,00 euro voor iedere dag dat de curator, na betekening van dit vonnis, in gebreke blijft aan dit vonnis te voldoen;
- alsmede de curator zal veroordelen in de kosten van het geding.
De curator heeft geconcludeerd tot afwijzing van de reconventionele vordering, met veroordeling van de bank in de kosten van het geding, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Partijen hebben met wederzijds goedvinden producties in het geding gebracht.
Na voortgezet debat hebben partijen vonnis gevraagd. De rechter doet heden uitspraak.
RECHTSOVERWEGINGEN
Vaststaande feiten
In conventie en in reconventie:
In dit kort geding gelden onder meer de navolgende feiten als vaststaand.
1.1. De besloten vennootschap Aannemingsmaatschappij Westerbaan B.V. -hierna: Westerbaan- heeft zich in het kader van de aan haar verstrekte financiering door de bank bij stampandakte van maart 2000 verbonden om alle vorderingen die zij op derden heeft of zal verkrijgen uit welke hoofde dan ook aan de bank te verpanden. Op grond van artikel 8 van de stampandakte geschiedt de verpanding door pandlijsten. De laatste pandlijst tussen Westerbaan en de bank dateert van 28 oktober 2002. Daarin is vermeld dat niet alleen de bestaande vorderingen aan ING worden verpand, maar tevens alle vorderingen die rechtstreeks worden verkregen uit thans reeds bestaande rechtsverhoudingen.
1.2. Op 28 november 2002 is Westerbaan door deze rechtbank in staat van faillissement verklaard, met benoeming van mr. Verdonk tot curator.
1.3. J. [B.] is via zijn beheersmaatschappij meerderheidsaandeelhouder en één van de bestuurders van Westerbaan.
1.4. [B.] is tevens enig aandeelhouder en bestuurder van de besloten vennootschap Terpburg B.V., alsmede 90% aandeelhouder van de besloten vennootschappen Bouwbedrijven Beheer Oost B.V. en Bouwbedrijven Beheer Noord B.V. (hierna respectievelijk te noemen: BBO en BBN).
1.5. Na het uitspreken van het faillissement van Westerbaan is gebleken dat contracten met Westerbaan inzake lopende opdrachten twee weken voor het faillissement van Westerbaan zijn beëindigd en dat er nieuwe contracten zijn gesloten met BBO en BBN. BBO en BBN zijn respectievelijk op 15 november 2002 en 22 november 2002 opgericht met onder meer als doel de voortzetting van lopende projecten van Westerbaan. Eén van de "overgenomen" projecten betreft het project "Markt Bergum, fase II", welke opdracht Brandhold B.V. in maart 2002 aan Westerbaan had verstrekt.
1.6. De curator heeft vervolgens laten weten dat hij voornemens was om deze "overname" van de orderportefeuille van Westerbaan door BBO en BBN juridisch aan te tasten indien de door die "overname" ontstane benadeling voor de gezamenlijke crediteuren niet ongedaan zou worden gemaakt. Op 19 december 2002 heeft de curator, met toestemming van de rechter-commissaris- met Brandhold (J. [B.]), BBO en BBN een schriftelijke overeenkomst gesloten, waarbij de curator zich bereid heeft verklaard af te zien van juridische acties en desgewenst aan de betreffende opdrachtgevers mede te delen dat hij de contractsovername niet juridisch zal aantasten, onder (onder meer) de voorwaarde dat:
(...)
d. Voor wat betreft de werken "de markt Bergum fase 2", "Prominent" te Drachten (de nrs. 12 en 13 van bijlage a), zal een door de curator in te schakelen deskundige (tevens bouwkundige) een bindend advies uitbrengen omtrent de stand van het werk en het bedrag (bindend) bepalen dat op basis daarvan nog aan de boedel toekomt. Dit bedrag zal door bouwbedrijf Noord respectievelijk bouwbedrijf Oost aan de boedel in vier termijnen worden betaald, welke termijnen tevens bindend door de deskundige zal worden vastgesteld.
e. Voor wat betreft het werk markt Bergum (fase II) is afgesproken dat het bedrag dat de deskundige in deze zal vaststellen omtrent hetgeen aan de boedel zal toekomen rechtstreeks door de opdrachtgever, t.w. Brandhold BV, aan de boedel zal worden betaald onder hoofdelijke aansprakelijkheid van bouwbedrijf Oost.
(...)
1.7. Makelaar W.A.M. Dieker van Troostwijk Waardering & Advies B.V. heeft op 3 februari 2003 het bindend advies als bedoeld in de overeenkomst van 19 december 2002 opgemaakt: de makelaar heeft het project "Markt Bergum, fase II" getaxeerd op basis van onderhandse verkoopwaarde op een bedrag van 276.500,00 euro exclusief BTW. Tevens zijn in dat bindend advies de termijnbetalingen met betrekking tot het project "markt Bergum, fase II" vastgesteld.
1.8. BBO, BBN en Brandhold hebben zich niet gehouden aan hun betalingsverplichtingen uit hoofde van de overeenkomst van 19 december 2002.
1.9. De voorzieningenrechter van deze rechtbank heeft BBO, BBN en Brandhold bij kort-geding-vonnis van 30 december 2003 veroordeeld om het toen nog verschuldigde bedrag op grond van de overeenkomst van 19 december 2002 aan de curator te voldoen. Bij eindarrest van 25 augustus 2004 is dat kort-geding-vonnis -behoudens de proceskostenveroordeling in reconventie- bekrachtigd.
1.10. Nadat de bank de curator in mei 2004 had laten weten dat zij van mening was dat op de vordering jegens Brandhold betreffende het project "Markt Bergum, fase II", vermeld in de punten d en e van de hiervoor sub 1.6 bedoelde overeenkomst van 19 december 2002 een pandrecht rust ten behoeve van de bank -van welk pandrecht de bank Brandhold mededeling heeft gedaan- heeft de curator de bank bij brief van 26 oktober 2004 een termijn gesteld zoals bedoeld in artikel 58 Faillissementswet. Deze termijn is op 16 november 2004 verstreken.
1.11. De curator heeft voor deze vordering op Brandhold betreffende het project "Markt Bergum, fase II", vermeld in de punten d en e van de hiervoor sub 1.6 bedoelde overeenkomst van 19 december 2002 executoriaal derdenbeslag onder de Woningbouwvereniging Smallingerland gelegd. De curator heeft vervolgens in juni 2005 met de Woningbouwvereniging een regeling getroffen, inhoudende dat de Woningbouwvereniging voor nog resterende vijf bouwtermijnen telkens 25.000,00 euro aan de curator zou betalen.
1.12. De bank heeft de rechter-commissaris vervolgens verzocht om de curator te bevelen zijn medewerking te verlenen aan een regeling, inhoudende dat de hiervoor bedoelde vijf termijnbetalingen door de Woningbouwvereniging zouden plaatsvinden op een gesepareerde rekening ten gunste van de curator en de bank. De rechter-commissaris heeft het verzoek van de bank op 2 juni 2005 afgewezen.
1.13. De bank heeft op 6 juni 2005 conservatoir derdenbeslag gelegd onder de Woningbouwvereniging, waardoor laatstgenoemde de met de curator getroffen regeling inzake betaling in termijnen niet meer kan nakomen.
1.14. Op 22 juni 2005 heeft de bank bij deze rechtbank een procedure aanhangig gemaakt tegen de curator. In die procedure vordert de bank een verklaring voor recht dat op de vorderingen jegens Brandhold betreffende het project "Markt Bergum, fase II", vermeld in de punten d en e van de hiervoor sub 1.6 bedoelde overeenkomst van 19 december 2002 een pandrecht rust ten behoeve van de bank. De curator heeft in die procedure inmiddels geantwoord.
1.15. Bij vonnis van deze rechtbank van 15 juni 2005 heeft de rechtbank J.[B.] veroordeeld om een bedrag van 94.452,98 euro, te vermeerderen met rente en kosten aan de curator te betalen. Het betrof hier aanvankelijk een schuld van Terpburg aan Westerbaan, welke schuld op 15 november 2002 door [B.] van Terpburg is overgenomen. Deze vordering is gegrond op een tussen Westerbaan en Terpburg gesloten financieringsovereenkomst, welke op 5 november 2002 is ondertekend en die op haar beurt is gesloten naar aanleiding van een op 30 oktober 2002 respectievelijk 4 november 2002 door Westerbaan en de provincie Fryslân ondertekende schriftelijke turn key overeenkomst. Deze turnkey-overeenkomst betreft de voorbereiding, realisatie en amovatie van een tijdelijk kantoorgebouw aan de Gedempte Keizersgracht te Leeuwarden. Op verzoek van de provincie Fryslân is een uitgestelde betaling overeengekomen. Westerbaan heeft vervolgens Terpburg gevraagd om deze uitgestelde betaling mogelijk te maken door de financiering van de bouw voor Westerbaan te regelen, hetgeen heeft geresulteerd in de op 5 november 2002 ondertekende schriftelijke financieringsovereenkomst.
Op de door Westerbaan aan Terpburg gezonden factuur van 15 november 2002 staat onder meer vermeld: "bedrag is verrekend in rekening courant J. [B.]".
De curator heeft zich in de procedure die heeft geleid tot het vonnis van 15 juni 2005 op het standpunt gesteld dat de verrekening tussen Westerbaan en [B.] van de door [B.] overgenomen schuld van Terpburg jegens Westerbaan, onbevoegd is geschied. De curator heeft zich daarbij primair beroepen op het bepaalde in artikel 54 lid 1 van de Faillissementswet. Volgens de curator heeft [B.] bij de overneming van de schuld van Terpburg niet te goeder trouw gehandeld, omdat het voor [B.] op 7 november 2002 al duidelijk was geworden dat een faillissement van Westerbaan onafwendbaar was. De rechtbank heeft het beroep door de curator op artikel 54 lid 1 Faillissementwet gehonoreerd.
1.16. Op 21 juni 2005 heeft de bank de curator laten weten dat zij van mening is dat de hiervoor sub 1.15 bedoelde vordering van Westerbaan op [B.] onder haar pandrecht valt. Hiervan heeft zij tevens mededeling gedaan aan [B.].
Het geschil en de beoordeling daarvan
In conventie en in reconventie:
De vordering op Brandhold
2. De bank heeft aangevoerd dat de vordering op Brandhold een pre-faillissementsvordering betreft, die onder het pandrecht van de bank valt en dat na de mededeling van dit pandrecht aan Brandhold niet de curator maar de bank ter zake van deze vordering inningsbevoegd is. De curator heeft BBN en BBO ten aanzien van meerdere projecten aangesproken omdat zij -wetende van het aanstaande faillissement van Westerbaan- contracten van Westerbaan hadden overgenomen. Een uitzondering geldt echter volgens de bank blijkens de sub 1.6 bedoelde overeenkomst van 19 december 2002 onder d en e voor het project "Markt Bergum, fase II". Ten aanzien van dat project heeft de curator er voor gekozen om de opdrachtgever van Westerbaan -te weten Brandhold- aan te spreken. Het door Troostwijk bindend vastgestelde bedrag van 276.500,00 euro exclusief BTW betreft volgens de bank geen afkoopsom ter zake van de overname van het project door BBN en BBO maar een vergoeding voor de door Westerbaan in opdracht van Brandhold uitgevoerde werkzaamheden en geleverde zaken tot de datum van contractsovername. Omdat die vordering reeds bestond voordat de laatste pandlijst op 28 oktober 2002 werd gedeponeerd, althans voortvloeit uit een op dat moment reeds bestaande rechtsverhouding, te weten de in maart 2002 gesloten aannemingsovereenkomst tussen Westerbaan en Brandhold, valt de vordering op Brandhold volgens de bank onder haar pandrecht.
3. Het standpunt van de curator komt er -kort samengevat- op neer dat het door Troostwijk bindend vastgestelde bedrag van 276.500,00 euro exclusief BTW wèl een afkoopsom betreft ter zake van de "overname" van het project "Markt Bergum, fase II". Omdat deze vordering een vordering van de curator betreft uit hoofde van een met BBO, BBN en Brandhold gesloten vaststellingsovereenkomst en niet een vordering van Westerbaan uit hoofde van de met Brandhold gesloten aannemingsovereenkomst, valt de vordering niet onder het pandrecht van de bank en is de bank dus niet inningsbevoegd ten aanzien van deze vordering, aldus de curator.
4. Geoordeeld moet worden dat in het kader van dit kort geding voldoende aannemelijk is geworden dat de onderhavige vordering op Brandhold een afkoopsom betreft ter zake van de "overname" van het project "Markt Bergum, fase II". Uit de schriftelijke overeenkomst van 19 december 2002 blijkt dat de curator zich bereid heeft verklaard om af te zien van juridische acties ter zake van de "overname" van de orderportefeuille van Westerbaan door BBO en BBN onder bepaalde, in die overeenkomst genoemde voorwaarden, waaronder de sub d en e genoemde voorwaarden. Uit deze voorwaarden blijkt niet -althans onvoldoende- dat ter zake van het project "Markt Bergum, fase II" sprake is van een uitzondering in die zin dat ter zake van dat project niet uitgegaan wordt van een afkoopsom, maar dat (slechts) een vergoeding dient te worden betaald voor de door Westerbaan in opdracht van Brandhold uitgevoerde werkzaamheden en geleverde zaken tot de datum van "contractsovername". De omstandigheid dat is overeengekomen dat het door een makelaar bindend vast te stellen bedrag door Brandhold zal worden voldaan, kan niet tot een ander oordeel leiden. De curator heeft hier een logische verklaring voor gegeven, te weten de omstandigheid dat hij ter zake van dit grote project een extra zekerheid wenste te verkrijgen, welke extra zekerheid door hem verkregen kon worden doordat zijn gesprekspartner in de discussie omtrent de vraag naar de toelaatbaarheid van de "overname" van de orderportefeuille -J. [B.]- tevens bestuurder is van Brandhold. Anders dan de bank is de rechter bovendien van oordeel dat ook uit het taxatierapport van makelaar W.A.M. Dieker van Troostwijk Waardering & Advies B.V. blijkt dat uitgegaan is van een afkoopwaarde. Het project "Markt Bergum, fase II" is immers bindend getaxeerd "op basis van onderhandse verkoopwaarde".
Omdat er in het kader van dit kort geding van uit zal worden gegaan dat de onderhavige vordering op Brandhold een afkoopsom betreft, valt deze vordering -zoals de bank in dat geval op zichzelf ook niet heeft weersproken- niet onder het pandrecht van de bank. Deze vordering betreft immers een vordering van de curator op Brandhold, welke vordering niet vóór het faillissement is ontstaan, doch eerst daarna door het sluiten van de vaststellingsovereenkomst van 19 oktober 2002.
De vordering op J. [B.]
5. Ook betreffende de sub 1.15 bedoelde vordering op J. [B.] heeft de bank betoogd, dat deze vordering onder haar pandrecht valt en dat na de mededeling van dit pandrecht aan J. [B.] niet de curator maar de bank ter zake van deze vordering inningsbevoegd is. De bank heeft daartoe aangevoerd dat de vordering van Westerbaan op Terpburg -en na de schuldovername: op J. [B.]- voortvloeit uit een rechtsverhouding die reeds bestond vóór het deponeren van de laatste pandlijst op 28 oktober 2002.
6. De curator heeft primair betwist dat de aanvankelijke (vóór de schuldovername door J. [B.]) vordering van Westerbaan op Terpburg voortvloeit uit een reeds op 28 oktober 2002 bestaande rechtsverhouding. Deze vordering is immers gegrond op een tussen Westerbaan en Terpburg op 5 november 2002 gesloten financieringsovereenkomst, welke financieringsovereenkomst op haar beurt is gesloten naar aanleiding van een op 4 november 2002 tussen Westerbaan en de provincie Fryslân gesloten turn key overeenkomst, aldus de curator.
7. De bank heeft naar aanleiding van het verweer van de curator aangevoerd dat de rechtsverhouding tussen Westerbaan en de Provincie en die tussen Westerbaan en Terpburg wèl reeds vóór 28 oktober 2002 bestonden, maar dat deze rechtsverhoudingen inderdaad eerst op 30 oktober/4 november 2002 respectievelijk 5 november 2002 zijn geformaliseerd (schriftelijk vastgelegd). Volgens de bank waren de werkzaamheden op 28 oktober 2002 reeds aangevangen; de eerste verdieping was al op 1 november 2002 gereed. De financiering liep volgens de bank parallel met de werkzaamheden. Vóór 28 oktober 2002 was er volgens de bank al een bedrag van in totaal 122.500,00 euro betaald door Terpburg aan Westerbaan.
8. Geoordeeld moet worden dat de bank onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de rechtsverhouding tussen Westerbaan en Terpburg -uit welke rechtsverhouding de vordering van Westerbaan op Terpburg (nadien: J. [B.]) voortvloeit reeds op 28 oktober 2002 bestond. De curator heeft terecht opgemerkt dat indien de werkzaamheden al vóór 28 oktober 2002 zijn aangevangen, deze omstandigheid niet relevant is; de onderhavige vordering vloeit immers voort uit de financieringsovereenkomst tussen Westerbaan en Terpburg en niet uit de rechtsverhouding tussen Westerbaan en de provincie Fryslân. In dit kader is dan ook slechts relevant of de financieringsovereenkomst tussen Westerbaan en Terpburg al dan niet op 28 oktober 2002 aanwezig was. Vast staat dat deze financieringsovereenkomst eerst nà 28 oktober 2002 schriftelijk is vastgelegd en wel op 5 november 2002. De curator heeft gemotiveerd betwist dat deze financieringsovereenkomst reeds vóór 28 oktober 2002 (mondeling) was gesloten. De curator heeft daarbij tevens de door de bank gestelde betalingen gemotiveerd betwist. Volgens de curator betreffen de door de bank bedoelde betalingen, betalingen van Terpburg aan Westerbaan Vastgoed -en dus niet aan Westerbaan- en hebben deze betalingen niets van doen met de onderhavige kwestie. De eerste factuur waarbij de eerste termijn in rekening is gebracht, betreft een factuur van 15 november 2002, aldus de curator. Bovendien heeft de curator verwezen naar een tussen Terpburg en de provincie Fryslân gewezen vonnis van deze rechtbank van 24 november 2004 uit welk vonnis blijkt -zoals de curator terecht heeft opgemerkt- dat ook in die zaak er van uit is gegaan dat er geen feitelijke betalingen zijn verricht door Terpburg aan Westerbaan.
Omdat er voorshands van uit zal worden gegaan dat de onderhavige financieringsovereenkomst tussen Westerbaan en Terpburg eerst op 5 november 2002 is gesloten -derhalve na 28 oktober 2002- valt de onderhavige vordering naar het voorlopig oordeel van de rechter niet onder het pandrecht van de bank.
Conclusie
9. Op grond van het voorgaande vallen, naar voorshands geoordeeld wordt, de onderhavige vorderingen op Brandhold en J. [B.] niet onder het pandrecht van de bank, zodat de bank op die grond ter zake van deze vorderingen niet inningsbevoegd is. De vordering in conventie zal dus worden toegewezen. De overige stellingen van de curator behoeven om die reden geen behandeling.
10. Ook de in conventie gevorderde oplegging van dwangsommen zal worden toegewezen. De rechter zal een maximum aan de te verbeuren dwangsommen verbinden. Dit laat uiteraard onverlet, dat bij voortgaande overtreding van dit kort-geding-vonnis oplegging van hogere dwangsommen kan worden gevorderd dan wel hernieuwde oplegging van dezelfde dwangsommen.
Het bedrag van zowel de dwangsom als het maximum staat in een redelijke verhouding tot de zwaarte van het geschonden belang en de beoogde werking van de dwangsomoplegging.
11. Het voorgaande impliceert dat de primaire reconventionele vordering zal worden afgewezen. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, ziet de rechter voorts geen aanleiding voor toewijzing van de subsidiaire vordering, die er toe strekt dat alle ontvangsten op de onderhavige vorderingen op een aparte bankrekening worden gestort. Het door de bank gestelde restitutierekening is daartoe onvoldoende.
12. De bank zal als de in het ongelijk te stellen partij worden veroordeeld in de kosten van het geding, zowel in conventie als in reconventie.
BESLISSING
De rechter, rechtdoende in kort geding:
In conventie:
1. gebiedt de bank zich te onthouden van iedere belemmering van de invordering door de curator van de vordering van de curator op Brandhold B.V., welke vordering is vastgesteld door het gerechtshof te Leeuwarden bij haar arrest van 25 augustus 2004, rolnummer 040068 met name die welke gelegen is in de (conservatoire derden)beslaglegging onder de Woningbouwvereniging Smallingerland;
2. bepaalt dat de bank een dwangsom aan de curator zal verbeuren van 5.000,00 euro voor iedere dag dat de bank, na betekening van dit vonnis, in gebreke blijft aan het sub 1 bedoelde gebod te voldoen;
3. verbindt aan de aldus sub 2 te verbeuren dwangsommen een maximum van 100.000,00 euro;
4. gebiedt de bank zich te onthouden van iedere belemmering van de invordering door de curator van de vordering van de curator op J. [B.], welke vordering is vastgesteld door deze rechtbank in haar vonnis van 15 juni 2005, rolnummer 67211;
5. bepaalt dat de bank een dwangsom aan de curator zal verbeuren van 5.000,00 euro voor iedere dag dat de bank, na betekening van dit vonnis, in gebreke blijft aan het sub 4 bedoelde gebod te voldoen;
6. verbindt aan de aldus sub 5 te verbeuren dwangsommen een maximum van 100.000,00 euro;
7. veroordeelt de bank in de kosten van het geding, aan de zijde van de curator begroot op 315,93 euro aan verschotten en op 816,00 euro aan salaris procureur;
8. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
9. wijst af het anders of meer gevorderde;
In reconventie:
10. wijst de vordering af;
11. veroordeelt de bank in de kosten van het geding, aan de zijde van de curator begroot op 405,00 euro aan salaris procureur;
12. verklaart de veroordeling sub 11 uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. R. Giltay, voorzieningenrechter, en in aanwezigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van 19 juli 2005.
fn 82