In dit kort geding gelden onder meer de navolgende feiten als vaststaand.
1.1. De besloten vennootschap Aannemingsmaatschappij Westerbaan B.V. -hierna: Westerbaan- heeft zich in het kader van de aan haar verstrekte financiering door de bank bij stampandakte van maart 2000 verbonden om alle vorderingen die zij op derden heeft of zal verkrijgen uit welke hoofde dan ook aan de bank te verpanden. Op grond van artikel 8 van de stampandakte geschiedt de verpanding door pandlijsten. De laatste pandlijst tussen Westerbaan en de bank dateert van 28 oktober 2002. Daarin is vermeld dat niet alleen de bestaande vorderingen aan ING worden verpand, maar tevens alle vorderingen die rechtstreeks worden verkregen uit thans reeds bestaande rechtsverhoudingen.
1.2. Op 28 november 2002 is Westerbaan door deze rechtbank in staat van faillissement verklaard, met benoeming van mr. Verdonk tot curator.
1.3. J. [B.] is via zijn beheersmaatschappij meerderheidsaandeelhouder en één van de bestuurders van Westerbaan.
1.4. [B.] is tevens enig aandeelhouder en bestuurder van de besloten vennootschap Terpburg B.V., alsmede 90% aandeelhouder van de besloten vennootschappen Bouwbedrijven Beheer Oost B.V. en Bouwbedrijven Beheer Noord B.V. (hierna respectievelijk te noemen: BBO en BBN).
1.5. Na het uitspreken van het faillissement van Westerbaan is gebleken dat contracten met Westerbaan inzake lopende opdrachten twee weken voor het faillissement van Westerbaan zijn beëindigd en dat er nieuwe contracten zijn gesloten met BBO en BBN. BBO en BBN zijn respectievelijk op 15 november 2002 en 22 november 2002 opgericht met onder meer als doel de voortzetting van lopende projecten van Westerbaan. Eén van de "overgenomen" projecten betreft het project "Markt Bergum, fase II", welke opdracht Brandhold B.V. in maart 2002 aan Westerbaan had verstrekt.
1.6. De curator heeft vervolgens laten weten dat hij voornemens was om deze "overname" van de orderportefeuille van Westerbaan door BBO en BBN juridisch aan te tasten indien de door die "overname" ontstane benadeling voor de gezamenlijke crediteuren niet ongedaan zou worden gemaakt. Op 19 december 2002 heeft de curator, met toestemming van de rechter-commissaris- met Brandhold (J. [B.]), BBO en BBN een schriftelijke overeenkomst gesloten, waarbij de curator zich bereid heeft verklaard af te zien van juridische acties en desgewenst aan de betreffende opdrachtgevers mede te delen dat hij de contractsovername niet juridisch zal aantasten, onder (onder meer) de voorwaarde dat:
(...)
d. Voor wat betreft de werken "de markt Bergum fase 2", "Prominent" te Drachten (de nrs. 12 en 13 van bijlage a), zal een door de curator in te schakelen deskundige (tevens bouwkundige) een bindend advies uitbrengen omtrent de stand van het werk en het bedrag (bindend) bepalen dat op basis daarvan nog aan de boedel toekomt. Dit bedrag zal door bouwbedrijf Noord respectievelijk bouwbedrijf Oost aan de boedel in vier termijnen worden betaald, welke termijnen tevens bindend door de deskundige zal worden vastgesteld.
e. Voor wat betreft het werk markt Bergum (fase II) is afgesproken dat het bedrag dat de deskundige in deze zal vaststellen omtrent hetgeen aan de boedel zal toekomen rechtstreeks door de opdrachtgever, t.w. Brandhold BV, aan de boedel zal worden betaald onder hoofdelijke aansprakelijkheid van bouwbedrijf Oost.
(...)
1.7. Makelaar W.A.M. Dieker van Troostwijk Waardering & Advies B.V. heeft op 3 februari 2003 het bindend advies als bedoeld in de overeenkomst van 19 december 2002 opgemaakt: de makelaar heeft het project "Markt Bergum, fase II" getaxeerd op basis van onderhandse verkoopwaarde op een bedrag van 276.500,00 euro exclusief BTW. Tevens zijn in dat bindend advies de termijnbetalingen met betrekking tot het project "markt Bergum, fase II" vastgesteld.
1.8. BBO, BBN en Brandhold hebben zich niet gehouden aan hun betalingsverplichtingen uit hoofde van de overeenkomst van 19 december 2002.
1.9. De voorzieningenrechter van deze rechtbank heeft BBO, BBN en Brandhold bij kort-geding-vonnis van 30 december 2003 veroordeeld om het toen nog verschuldigde bedrag op grond van de overeenkomst van 19 december 2002 aan de curator te voldoen. Bij eindarrest van 25 augustus 2004 is dat kort-geding-vonnis -behoudens de proceskostenveroordeling in reconventie- bekrachtigd.
1.10. Nadat de bank de curator in mei 2004 had laten weten dat zij van mening was dat op de vordering jegens Brandhold betreffende het project "Markt Bergum, fase II", vermeld in de punten d en e van de hiervoor sub 1.6 bedoelde overeenkomst van 19 december 2002 een pandrecht rust ten behoeve van de bank -van welk pandrecht de bank Brandhold mededeling heeft gedaan- heeft de curator de bank bij brief van 26 oktober 2004 een termijn gesteld zoals bedoeld in artikel 58 Faillissementswet. Deze termijn is op 16 november 2004 verstreken.
1.11. De curator heeft voor deze vordering op Brandhold betreffende het project "Markt Bergum, fase II", vermeld in de punten d en e van de hiervoor sub 1.6 bedoelde overeenkomst van 19 december 2002 executoriaal derdenbeslag onder de Woningbouwvereniging Smallingerland gelegd. De curator heeft vervolgens in juni 2005 met de Woningbouwvereniging een regeling getroffen, inhoudende dat de Woningbouwvereniging voor nog resterende vijf bouwtermijnen telkens 25.000,00 euro aan de curator zou betalen.
1.12. De bank heeft de rechter-commissaris vervolgens verzocht om de curator te bevelen zijn medewerking te verlenen aan een regeling, inhoudende dat de hiervoor bedoelde vijf termijnbetalingen door de Woningbouwvereniging zouden plaatsvinden op een gesepareerde rekening ten gunste van de curator en de bank. De rechter-commissaris heeft het verzoek van de bank op 2 juni 2005 afgewezen.
1.13. De bank heeft op 6 juni 2005 conservatoir derdenbeslag gelegd onder de Woningbouwvereniging, waardoor laatstgenoemde de met de curator getroffen regeling inzake betaling in termijnen niet meer kan nakomen.
1.14. Op 22 juni 2005 heeft de bank bij deze rechtbank een procedure aanhangig gemaakt tegen de curator. In die procedure vordert de bank een verklaring voor recht dat op de vorderingen jegens Brandhold betreffende het project "Markt Bergum, fase II", vermeld in de punten d en e van de hiervoor sub 1.6 bedoelde overeenkomst van 19 december 2002 een pandrecht rust ten behoeve van de bank. De curator heeft in die procedure inmiddels geantwoord.
1.15. Bij vonnis van deze rechtbank van 15 juni 2005 heeft de rechtbank J.[B.] veroordeeld om een bedrag van 94.452,98 euro, te vermeerderen met rente en kosten aan de curator te betalen. Het betrof hier aanvankelijk een schuld van Terpburg aan Westerbaan, welke schuld op 15 november 2002 door [B.] van Terpburg is overgenomen. Deze vordering is gegrond op een tussen Westerbaan en Terpburg gesloten financieringsovereenkomst, welke op 5 november 2002 is ondertekend en die op haar beurt is gesloten naar aanleiding van een op 30 oktober 2002 respectievelijk 4 november 2002 door Westerbaan en de provincie Fryslân ondertekende schriftelijke turn key overeenkomst. Deze turnkey-overeenkomst betreft de voorbereiding, realisatie en amovatie van een tijdelijk kantoorgebouw aan de Gedempte Keizersgracht te Leeuwarden. Op verzoek van de provincie Fryslân is een uitgestelde betaling overeengekomen. Westerbaan heeft vervolgens Terpburg gevraagd om deze uitgestelde betaling mogelijk te maken door de financiering van de bouw voor Westerbaan te regelen, hetgeen heeft geresulteerd in de op 5 november 2002 ondertekende schriftelijke financieringsovereenkomst.
Op de door Westerbaan aan Terpburg gezonden factuur van 15 november 2002 staat onder meer vermeld: "bedrag is verrekend in rekening courant J. [B.]".
De curator heeft zich in de procedure die heeft geleid tot het vonnis van 15 juni 2005 op het standpunt gesteld dat de verrekening tussen Westerbaan en [B.] van de door [B.] overgenomen schuld van Terpburg jegens Westerbaan, onbevoegd is geschied. De curator heeft zich daarbij primair beroepen op het bepaalde in artikel 54 lid 1 van de Faillissementswet. Volgens de curator heeft [B.] bij de overneming van de schuld van Terpburg niet te goeder trouw gehandeld, omdat het voor [B.] op 7 november 2002 al duidelijk was geworden dat een faillissement van Westerbaan onafwendbaar was. De rechtbank heeft het beroep door de curator op artikel 54 lid 1 Faillissementwet gehonoreerd.
1.16. Op 21 juni 2005 heeft de bank de curator laten weten dat zij van mening is dat de hiervoor sub 1.15 bedoelde vordering van Westerbaan op [B.] onder haar pandrecht valt. Hiervan heeft zij tevens mededeling gedaan aan [B.].