ECLI:NL:RBLEE:2005:AT8798

Rechtbank Leeuwarden

Datum uitspraak
17 maart 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
04/291
Instantie
Rechtbank Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid Raad voor de Rechtsbijstand en rechtsbijstandverlening

In deze zaak heeft de Rechtbank Leeuwarden op 17 maart 2005 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, [A], en de Raad voor Rechtsbijstand te Leeuwarden. Eiseres had een verzoek ingediend om een andere advocaat aan te wijzen, omdat zij een vertrouwensbreuk met haar huidige advocaat ervoer. Dit verzoek werd door de Raad voor Rechtsbijstand afgewezen, waarna eiseres een klacht indiende die als administratief beroepschrift werd opgevat. De Raad verklaarde het administratief beroep ongegrond, wat leidde tot het indienen van beroep door eiseres bij de rechtbank.

De rechtbank heeft in haar overwegingen vastgesteld dat de Raad voor Rechtsbijstand geen bevoegdheid heeft om een advocaat aan te wijzen in de onderhavige zaak. De rechtbank baseert zich op de Wet op de rechtsbijstand (Wrb) en de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank concludeert dat de primaire beslissing van de Raad om het verzoek van eiseres af te wijzen, geen publiekrechtelijke grondslag heeft en derhalve niet kan worden aangemerkt als een besluit in de zin van de Awb. Dit betekent dat het bestreden besluit niet in stand kan blijven.

De rechtbank heeft het beroep van eiseres gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en het administratief beroepschrift van eiseres alsnog niet-ontvankelijk verklaard. Tevens is bepaald dat de Raad voor Rechtsbijstand het betaalde griffierecht van € 37,- aan eiseres dient te vergoeden. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, waarbij de voorzitter, mr. E. de Witt, de uitspraak in het openbaar heeft uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK LEEUWARDEN
Sector bestuursrecht
Uitspraak ex artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht
Reg.nr.: 04/291 WRB
Inzake het geding tussen
[A], wonende te [B], eiseres,
en
de Raad voor rechtsbijstand te Leeuwarden, verweerder.
Procesverloop
Bij brief van 14 juli 2003 heeft verweerder aan eiseres meegedeeld dat haar verzoek om een andere advocaat aan te wijzen wordt afgewezen. Ter zake hiervan heeft eiseres bij schrijven van 8 augustus 2003 een klacht ingediend tegen verweerders directeur. Verweerder heeft deze klacht opgevat als een administratief beroepschrift.
Bij besluit van 6 februari 2004, verzonden op 9 februari 2004, heeft verweerder het administratief beroep ongegrond verklaard. Tegen dit besluit heeft eiseres beroep ingesteld.
Het geding is behandeld ter zitting van de rechtbank, meervoudige kamer, op 28 februari 2005, waar eiseres in persoon is verschenen, bijgestaan door haar zoon, en verweerder zich heeft laten vertegenwoordigen door zijn directeur, mr. P.T. Huisman.
Motivering
Nadat het Bureau rechtsbijstandvoorziening te Leeuwarden (hierna: het bureau) in een eerder stadium ambtshalve mr. E.T. van Dalen, advocaat te Groningen, verzocht had eiseres bij te staan, is aan eiseres bij besluit van 3 december 2002 een op naam van mr. Van Dalen gestelde toevoeging verleend ten behoeve van het voeren van een procedure inzake de beëindiging van een huurovereenkomst. Vervolgens heeft eiseres, onder andere bij brief van 6 mei 2003, verweerder om een andere advocaat verzocht, omdat sprake zou zijn van een vertrouwensbreuk. Bij brief van 14 juli 2003 heeft verweerder aan eiseres meegedeeld dat haar verzoek om een andere advocaat aan te wijzen wordt afgewezen. Ter zake hiervan heeft eiseres bij schrijven van 8 augustus 2003 een klacht ingediend tegen verweerders directeur. Verweerder heeft deze klacht opgevat als een administratief beroepschrift.
Bij besluit van 6 februari 2004 heeft verweerder, overeenkomstig een advies van de commissie voor bezwaar en beroep, het administratief beroep van eiseres ongegrond verklaard. Tegen deze beslissing heeft eiseres beroep ingesteld.
In dit geding moet worden beoordeeld of het bestreden besluit in rechte stand kan houden. Dienaangaande overweegt de rechtbank als volgt.
Ingevolge artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) wordt onder besluit verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.
Ingevolge artikel 7, eerste lid, van de Wet op de rechtsbijstand (Wrb), zoals deze bepaling luidde tot 1 mei 2004, is de raad belast met de organisatie van de verlening van rechtsbijstand in het ressort en met het toezicht op de uitvoering daarvan en draagt de raad zorg voor een zo doelmatig mogelijke besteding van de hem ter beschikking staande middelen.
Ingevolge artikel 10 van de Wrb, zoals deze bepaling luidde tot 1 mei 2004, heeft het bureau tot taak:
a. de voorbereiding en uitvoering van door de raad te behandelen en te beslissen zaken;
b. de toetsing van verzoeken om rechtsbijstand en de afgifte van toevoegingen;
c. de vaststelling en uitbetaling van vergoedingen aan rechtsbijstandverleners;
d. de controle op de werkzaamheden van de rechtsbijstandverleners, voor zover deze niet elders in deze wet aan anderen is opgedragen;
e. de uitvoering van organisatorische werkzaamheden.
Artikel 24 van de Wrb luidde ten tijde in geding en voor zover hier van belang als volgt:
1. Het bureau geeft desverzocht een toevoeging af ten behoeve van:
a. rechtsbijstand door een advocaat; (…)
2. Een verzoek om toevoeging wordt gericht tot het bureau in het ressort waar de rechtsbijstandverlener kantoor houdt. Het verzoek wordt gedaan op een formulier waarvan het model door Onze Minister wordt vastgesteld. (…)
4. De rechtsbijstandverlener kan slechts met instemming van het bureau de toevoeging weigeren. Zolang de toevoeging niet is gewijzigd of ingetrokken, is hij verplicht de nodige rechtsbijstand te verlenen.
Ingevolge artikel 13, eerste lid, van de Advocatenwet kan de rechtzoekende die niet of niet tijdig een advocaat bereid vindt hem zijn diensten te verlenen in een zaak, waarin vertegenwoordiging door een advocaat is voorgeschreven dan wel bijstand uitsluitend door een advocaat of procureur kan geschieden, zich wenden tot de deken van de orde van advocaten in het arrondissement waar de zaak moet dienen, met het verzoek een advocaat aan te wijzen.
Naar het oordeel van de rechtbank kan verweerder aan de Wrb, noch aan enige andere wet, een publiekrechtelijke grondslag ontlenen voor de door hem gestelde bevoegdheid om, zoals in dit geval is geweigerd, een advocaat aan te wijzen en hem op te dragen bijstand te verlenen in een zaak, waarin vertegenwoordiging door een advocaat is voorgeschreven dan wel bijstand uitsluitend door een advocaat of procureur kan geschieden. Meer in het bijzonder oordeelt de rechtbank dat uit de strekking van artikel 24, vierde lid, van de Wrb niet volgt dat verweerder een bevoegdheid toekomt in vorenbedoelde zin. Evenmin strekt de publieke taak van verweerder zover, of is in dit opzicht anderszins sprake van een overheidstaak. Uit de taakomschrijvingen in de artikelen 7 en 10 van de Wrb, zoals die hebben geluid tot 1 mei 2004, volgt de opdracht aan verweerder tot de organisatie van de verlening van rechtsbijstand in het ressort en het toezicht op de uitvoering daarvan, terwijl aan het bureau met name de toetsing van verzoeken om rechtsbijstand en de afgifte van toevoegingen is opgedragen. Uit artikel 24, eerste en tweede lid, van de Wrb volgt naar het oordeel van de rechtbank dat de grondslag voor de werkzaamheden van het bureau inzake rechtsbijstand zoals hier aan de orde, gelegen dient te zijn in een aanvraag om toevoeging ten behoeve van rechtsbijstand door een bepaalde advocaat, terwijl het vierde lid ertoe strekt dat de rechtsbijstandverlener zich niet aan een eenmaal verleende toevoeging kan onttrekken.
Het zoeken van een advocaat die bereid is tot het verlenen van bijstand in een concrete zaak is in beginsel een eigen verantwoordelijkheid van de rechtzoekende. Zonodig kan de rechtzoekende die niet of niet tijdig een advocaat bereid vindt hem zijn diensten te verlenen in een zaak, waarin vertegenwoordiging door een advocaat is voorgeschreven dan wel bijstand uitsluitend door een advocaat of procureur kan geschieden, zich wenden tot de deken van de orde van advocaten in het arrondissement waar de zaak moet dienen, met het verzoek een advocaat aan te wijzen. In artikel 13 van de Advocatenwet wordt geen onderscheid gemaakt tussen door de overheid gefinancierde rechtshulp en door de rechtzoekende zelf betaalde rechtshulp, zodat niet valt in te zien dat de wetgever in zoverre nog een taak zou hebben willen overlaten aan verweerder. Dat de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Groningen hieromtrent kennelijk een andere opvatting huldigt, in navolging van het Hof van Discipline, doet hier niet aan af.
Gelet op het bovenstaande concludeert de rechtbank dat de primaire beslissing van 14 juli 2003 een publiekrechtelijke grondslag ontbeert. Hieruit volgt dat geen sprake is van een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb waartegen administratief beroep kon worden ingesteld. Het bestreden besluit kan daarom geen stand houden. Het beroep is gegrond. De rechtbank ziet aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb zelf in de zaak te voorzien door het administratief beroep van eiseres alsnog niet-ontvankelijk te verklaren.
Ingevolge artikel 8:74, eerste lid, van de Awb wordt in de uitspraak bepaald dat verweerder het griffierecht van € 37,- aan eiseres vergoedt. De rechtbank acht geen termen aanwezig om met toepassing van artikel 8:75 van de Awb een partij te veroordelen in de proceskosten.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- verklaart het administratief beroepschrift van eiseres alsnog niet-ontvankelijk en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
- bepaalt dat verweerder aan eiseres het betaalde griffierecht van € 37,- vergoedt.
Aldus gegeven door mr. E. de Witt als voorzitter en mr. A.J. Rietveld en mr. P. van der Wal als leden, in tegenwoordigheid van mr. M.A. Jansen als griffier en door voornoemde voorzitter uitgesproken in het openbaar op 17 maart 2005.
w.g. M.A. Jansen
w.g. E. de Witt
Tegen deze uitspraak kunnen partijen en andere belanghebbenden hoger beroep instellen, behoudens het bepaalde in artikel 6:13 juncto 6:24 van de Awb. Indien u van dit rechtsmiddel gebruik wilt maken, dient u binnen zes weken na de dag van verzending van de uitspraak een beroepschrift alsmede een afschrift van deze uitspraak te zenden aan:
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Postbus 20019
2500 EA Den Haag
In het beroepschrift vermeldt u waarom u de uitspraak niet juist vindt.
Afschrift verzonden op: 18 maart 2005