ECLI:NL:RBLEE:2005:AT8341

Rechtbank Leeuwarden

Datum uitspraak
27 april 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
64869 / 04-577
Instantie
Rechtbank Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verantwoordelijkheid van de gemeente voor grondwaterpeil en schade door rioleringswerkzaamheden

In deze zaak heeft de Rechtbank Leeuwarden op 27 april 2005 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen een eiser, wonende te Franeker, en de gemeente Franekeradeel. De eiser vorderde schadevergoeding van de gemeente, omdat hij als gevolg van rioleringswerkzaamheden wateroverlast onder zijn woning ervoer. De gemeente had in 1999 de oude riolering, die uit 1945 stamde en lekkages vertoonde, vervangen door een nieuwe riolering. Eiser stelde dat deze vervanging had geleid tot een stijging van het grondwaterpeil, waardoor hij schade leed. De gemeente betwistte de aansprakelijkheid en voerde aan dat de verantwoordelijkheid voor het grondwaterpeil bij het Waterschap ligt, niet bij de gemeente.

De rechtbank oordeelde dat de gemeente niet onzorgvuldig had gehandeld door de oude riolering te vervangen. De rechtbank stelde vast dat de gemeente voorafgaand aan de vervangingen rapporten had laten opstellen door deskundigen en dat de vervanging noodzakelijk was. De rechtbank concludeerde dat de gemeente niet verantwoordelijk kon worden gehouden voor de aanleg van ontwateringssystemen, aangezien de verantwoordelijkheid voor het grondwaterpeil bij het Waterschap ligt. De vordering van eiser werd afgewezen, en hij werd veroordeeld in de proceskosten van de gemeente.

De uitspraak benadrukt de scheiding van verantwoordelijkheden tussen gemeenten en waterschappen met betrekking tot het grondwaterbeheer en de zorgplicht van gemeenten bij rioleringswerkzaamheden. De rechtbank concludeerde dat er geen causaal verband was tussen de vervanging van de riolering en de door eiser gestelde schade, en dat de gemeente niet aansprakelijk kon worden gesteld voor de wateroverlast die eiser ondervond.

Uitspraak

Rechtbank Leeuwarden
Sector civiel recht
afdeling handelsrecht
Uitspraak: 27 april 2005
Zaak-/Rolnummer: 64869 04-577
VONNIS
van de enkelvoudige handelskamer in de zaak van:
[eiser],
wonende te Franeker,
eiser,
procureur: mr. M.D. Kalmijn,
tegen
de publieke rechtspersoon
De gemeente Franekeradeel,
zetelend te Franeker,
gedaagde,
procureur: mr. V.M.J. Both,
advocaat: mr. M. Kremer.
PROCESGANG
Voor het verloop van de procedure verwijst de rechtbank naar de volgende zich in het griffiedossier bevindende gedingstukken waarop vonnis gevraagd is:
- de dagvaarding van 22 juni 2004 waarbij producties in het geding zijn gebracht;
- de conclusie van antwoord van de Gemeente met bijbehorende producties;
- de conclusie van repliek van [eiser];
- de conclusie van dupliek van de Gemeente.
Vervolgens hebben partijen hun standpunten op 16 maart 2005 aan de hand van pleitnotities doen bepleiten, [eiser] door zijn procureur en de Gemeente door mr. M. Kremer, advocaat te Groningen. Ter gelegenheid van de pleidooien heeft [eiser] nog een productie in het geding gebracht. Ten slotte hebben partijen de rechtbank verzocht vonnis te wijzen op basis van het griffiedossier.
Partijen hebben producties overgelegd. Ten slotte is door partijen vonnis gevraagd.
GRONDEN VAN DE BESLISSING
De vordering
[eiser] heeft gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, de Gemeente te veroordelen:
a. tot betaling aan [eiser] van het bedrag van € 20.445,--, dan wel een in goede justitie vast te stellen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 27 december 1999, dan wel vanaf een in goede justitie te bepalen datum, dan wel vanaf de dag der dagvaarding tot de dag der algehele voldoening;
b. tot betaling van de buitengerechtelijke incassokosten, hetgeen neerkomt op een bedrag van € 5.009,88, subsidiair de buitengerechtelijke incassokosten te berekenen over het totale bedrag onder a. conform het rapport Voorwerk II, zijnde twee punten van het toepasselijke liquidatietarief, zijnde een bedrag van € 998,--, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de factuurdata, dan wel vanaf 14 dagen na de factuurdata, dan wel een in goede justitie vast te stellen tijdstip, dan wel de dag der dagvaarding;
c. in de proceskosten, de nakosten en de kosten welke samenhangen met de executie van het in deze te wijzen vonnis.
Het verweer
De Gemeente heeft verweer gevoerd tegen de vordering en geconcludeerd tot afwijzing van het gevorderde met veroordeling van [eiser] in de proceskosten, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
De feiten
a. [eiser] woont in Franeker aan de [adres]. Franeker behoort tot de gemeente Franekeradeel. Medio 1999 is de Gemeente overgegaan tot herinrichting van de wijk waarin [eiser] woont, [naam wijk] genaamd. In het kader van deze herinrichting is de uit 1945 stammende betonnen riolering, die op een aantal plaatsen lekkage vertoonde en poreus was, vervangen door een nieuwe riolering. Een groot deel van de riolering kreeg een ruimere diameter dan de vorige riolering. Ook is (na daartoe verkregen vergunning van het betreffende Waterschap) een tweetal sloten in het kader van het bouwrijp maken van het voormalige Frisia-terrein in 1998 gedempt. Daarbij is een drainageleiding aangelegd. De rioleringswerkzaamheden zijn vooraf gegaan door onderzoek en advisering. In dat kader zijn het “Gemeentelijk Rioleringsplan 1996” en het “Optimalisatie basisrioleringsplan bemalingsgebied West te Franeker” opgesteld. Laatstbedoeld rapport is in opdracht van de Gemeente (in januari 1999) opgesteld door Witteveen en Bos raadgevend ingenieurs B.V. (hierna: Witteveen en Bos). Witteveen en Bos heeft tevens het rapport “Verkennend bodemonderzoek herinrichting wijk [naam wijk] te Franeker” uitgebracht. De vervanging van het rioolstelsel is uitgevoerd op de wijze die door Witteveen en Bos was voorgesteld.
b. Bij brief van 27 december 1999 heeft [eiser] de Gemeente meegedeeld dat hij sinds de vervanging van de riolering last heeft van water onder de vloer en dat hij als gevolg daarvan schade lijdt, voor welke schade [eiser] de Gemeente aansprakelijk heeft gesteld. De verzekeraar van de Gemeente heeft daarop onderzoek laten doen door GAB Robins Takkenberg B.V. (hierna: GAB). GAB vermeldt in haar 17 februari 2000 gedateerde rapport dat de grondwaterstand hoogstwaarschijnlijk (er zijn geen objectieve gegevens beschikbaar) als gevolg van de vervanging van de riolering gestegen is.
c. Nadat meerdere bewoners van de wijk [naam wijk] zich bij de Gemeente meldden met dezelfde klachten als die van [eiser], heeft de Gemeente medio 2001 opdracht gegeven aan Ingenieursbureau Oranjewoud B.V. (hierna: Oranjewoud) een onderzoek uit te voeren naar de wateroverlast. Oranjewoud heeft in februari 2002 haar rapport uitgebracht. In het hoofdstuk “Conclusies” wordt onder meer het navolgende gesteld:
“De ondergrond in de wijk bestaat uit slecht waterdoorlatende kleigrond” en “Ondanks dat dit onderzoek niet primair tot doel had de oorzaak van de wateroverlast te achterhalen, kan aangenomen worden dat het oude rioolstelsel niet goed afsloot en dus grondwater afvoerde. Hierdoor fungeerde het oude rioolstelsel tevens in meer of mindere mate als drainage. Daarnaast kan het dempen van twee sloten, gelegen tussen het voormalige Frisia terrein en de wijk, plaatselijk hogere grondwaterstanden hebben veroorzaakt. De hier aangebrachte cunetdrainage bij het bouwrijp maken van het terrein heeft de ontwateringsfunctie van de voormalige sloten gedeeltelijk gecompenseerd. Ten gevolge van de hogere ligging van de drain is de ontwateringsbasis hoger komen te liggen.
Verder is aan de zuidzijde van de wijk bij de haven in 2000/2001 door de watersportvereniging Franeker een houten damwand geplaatst. Door deze damwand wordt de grondwaterafvoer naar het aangrenzende oppervlaktewater gestagneerd. Ten slotte dient te worden opgemerkt dat in natte perioden op de woonpercelen plaatselijk schijnspiegels aanwezig zijn ten gevolge van verdichte grondlagen ondiep in het bodemprofiel. Dit veroorzaakt plaatselijk ook wateroverlast.” en “Voor grondwaterstanden in bebouwd gebied wordt vaak aangehouden dat deze op minimaal 20 cm beneden de bodem van de kruipruimte behoort te blijven.”
d. In de loop van 2003 heeft de Gemeente het in het rapport van Oranjewoud voorgestelde drainagesysteem in het weglichaam gerealiseerd. Tevens is de bewoners de mogelijkheid geboden om op eigen kosten een huisaansluiting te realiseren, hetgeen inhield dat vanuit de drainagesysteem in het weglichaam een uitlegger naar het betreffende perceel zou worden aangebracht. Een aantal bewoners, waaronder [eiser], heeft van deze mogelijkheid gebruik gemaakt.
e. GAB heeft op 29 oktober 2002 een nader rapport uitgebracht. Daarin is onder “Oorzaak” onder meer vermeld: “Ons inziens wordt de stijging van het grondwater, waardoor de vochtoverlast in de kruipruimte van de woning van tegenpartij ontstaat, primair veroorzaakt door het opheffen van de drainerende werking van de oude riolering. Bijkomende oorzaken zijn het dempen van de sloot langs de Frisia waardoor de afvoercapaciteit van het water uit de geroerde laag geringer is en de waterdichte damwand langs de haven van de Watersportvereniging Franeker. De laatste twee genoemde oorzaken zijn indirecte oorzaken die de eerste oorzaak versterken”.
f. In de correspondentie tussen partijen heeft de Gemeente betwist dat zij aansprakelijk is voor de door [eiser] gestelde schade.
De beoordeling
1. Desgevraagd heeft [eiser] ter gelegenheid van de pleidooien gesteld dat hij zijn vordering baseert op de stelling dat de Gemeente onzorgvuldig (en daardoor onrechtmatig) heeft gehandeld jegens [eiser] door, wetende dat de oude riolering een drainerende werking had en zonder voorafgaand onderzoek te doen naar de gevolgen daarvan, deze te vervangen door een nieuwe, niet drainerende riolering en vervolgens bovendien anderhalf jaar te wachten met het alsnog aanbrengen van een drainagesysteem in het weglichaam. [eiser] stelt sinds de vervanging van de riolering hinder van (verhoogd) grondwater onder zijn woning en als gevolg daarvan vochtinwerking te ondervinden, waarbij hij verwijst naar de hiervoor bij de feiten bedoelde rapporten van GAB en Oranjewoud.
2. De Gemeente heeft tot haar verweer aangevoerd dat zij betwist dat zij gehouden was onderzoek te doen alvorens de riolering te vervangen en dat zij onzorgvuldig gehandeld heeft. De Gemeente betwist voorts dat er causaal verband bestaat tussen de vervanging van de riolering zonder tegelijkertijd een ontwateringssysteem aan te leggen enerzijds en de door [eiser] gestelde schade anderzijds, terwijl de gestelde schade niet aan haar kan worden toegerekend en er sprake is van eigen schuld van [eiser] omdat hij nagelaten heeft maatregelen te nemen ter voorkoming van (water/vocht)schade.
3. De rechtbank stelt voorop dat het tot de zorg en verantwoordelijkheid van de Gemeente gerekend moet worden dat er een deugdelijke riolering beschikbaar is. Onweersproken heeft de Gemeente gesteld dat de oude riolering, die dateerde uit 1945 en die op verschillende plaatsen lekkage vertoonde en poreus was, vervangen diende te worden. De Gemeente heeft zich dan ook terecht de zorg aangetrokken om de oude riolering te vervangen door een nieuwe. Vast staat dat de Gemeente niet zo maar besloten heeft tot vervanging van de riolering. Voorafgaand aan deze beslissing zijn de hiervoor bij de feiten sub a. bedoelde plannen c.q. rapporten uitgebracht en heeft de Gemeente de deskundige Witteveen en Bos ingeschakeld. In overeenstemming met de rapportage van laatstbedoelde is besloten tot vervanging van de riolering over te gaan. Bij voorbaat was duidelijk dat er na vernieuwing van de riolering geen sprake meer zou zijn van lekken en poreuze plekken in de riolering zodat aldus geen grondwater meer afgevoerd zou kunnen worden via de riolering. Voor de afvoer daarvan is de riolering ook niet bedoeld. Onaannemelijk acht de rechtbank daarom de -door de Gemeente betwiste- stelling van [eiser] dat de Gemeente met de vervanging van de riolering verhoging van de grondwaterstand beoogd zou hebben. De omstandigheid dat de Gemeente geweten zou hebben (hetgeen de Gemeente betwist) dat de oude riolering ook grondwater afvoerde maakt dat niet anders. Daaruit valt namelijk op zichzelf niet op te maken dat het grondwaterniveau als gevolg van de vervanging van de riolering zou stijgen. In deze zaak zijn -tegen de achtergrond van het uitgangspunt dat de riolering in beginsel niet bestemd is voor de afvoer van grondwater- geen feiten en omstandigheden gesteld of gebleken op grond waarvan de Gemeente bij de beslissing om de riolering te vervangen rekening moest houden met de reële kans dat het grondwater zou stijgen en mogelijkerwijs overlast en schade zou veroorzaken. Dat geldt te meer nu algemeen bekend is dat er allerlei andere factoren zijn die het niveau van het grondwater (mede) bepalen, zoals de hoeveelheid neerslag en het oppervlaktewaterpeilbeheer.
4. Het voorgaande kan niet los gezien worden van de omstandigheid dat de verantwoordelijkheid voor het grondwaterpeil niet op de Gemeente rust, doch op het Waterschap. Dit blijkt uit artikel 1 Waterschapswet, zo mede uit H.R. 9 november 2001, N.J. 2002 nr. 446. Dit brengt met zich mee dat uitgangspunt is dat de Gemeente niet verantwoordelijk gehouden kan worden voor de aanleg van ontwateringssystemen.
5. [eiser] heeft er voorts nog op gewezen dat blijkens het rapport van Oranjewoud voor grondwaterstanden in bebouwd gebied vaak wordt aangehouden dat deze op minimaal 20 cm. beneden de bodem van de kruipruimte behoren te blijven. Door de Gemeente is gemotiveerd bestreden dat deze norm in de gegeven omstandigheden voor haar zou gelden. Volgens de Gemeente geldt de norm van minimaal 20 cm. weliswaar voor nieuwbouwwijken, maar niet voor bestaande woonwijken als de onderhavige. Voorts heeft de Gemeente erop gewezen dat zij geen grondwaterbeheerder is en dat er in haar gemeente geen beleid geformuleerd is betreffende de grondwaterstanden in bewoonde wijken. Gelet op het gemotiveerde verweer van de Gemeente, dat niet (voldoende) weerlegd is door [eiser], moet geoordeeld worden dat de door [eiser] bedoelde norm in deze zaak geen relevante betekenis heeft.
6. Het voorgaande leidt tot de slotsom dat niet kan worden vastgesteld dat de Gemeente bij de vervanging van de riolering niet, althans onvoldoende zorgvuldig jegens [eiser] gehandeld heeft. De vordering van [eiser] treft derhalve het lot dat deze afgewezen moet worden.
7. Nu de vordering afgewezen wordt, dient [eiser] als de in het ongelijk te stellen partij in de proceskosten veroordeeld te worden.
BESLISSING
1. Wijst af het gevorderde.
2. Veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding, aan de zijde van de Gemeente
begroot op € 560,-- aan verschotten en op € 2.316,-- aan salaris procureur;
3. Verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad voor zover het betreft de hiervoor sub 2 bedoelde proceskostenveroordeling.
Dit vonnis is gewezen door de rechter mr. R. Giltay en in het openbaar uitgesproken door de rolrechter op 27 april 2005.