Rechtbank Leeuwarden
Sector strafrecht
Uitspraak: 28 juni 2005
Parketnummer: 17/781068-05.
Vordering na voorwaardelijke veroordeling parketnummer: 17/047244-02.
VONNIS van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
niet als ingezetene ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens
en zonder bekende feitelijke woonplaats,
thans gedetineerd in P.I. Noord, De Grittenborgh te Hoogeveen, Kinholtsweg 7.
De rechtbank heeft gelet op het ter terechtzitting gehouden onderzoek van 14 juni 2005.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. B.P.M. Canoy, advocaat te Leeuwarden.
Aan dit vonnis is een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van de dagvaarding gehecht, waaruit de inhoud van de telastelegging geacht moet worden hier te zijn overgenomen.
In de telastelegging voorkomende schrijffouten of kennelijke misslagen worden verbeterd gelezen. De verdachte is hierdoor niet in zijn belangen geschaad.
De officier van justitie heeft met betrekking tot het onder 4. telastegelegde aangevoerd dat verdachte en/of zijn medeverdachte het interieur cq. de bekleding van de auto hebben overgoten met benzine en vervolgens het interieur cq. de bekleding van de auto in brand hebben gestoken, terwijl hierdoor gemeen gevaar voor de nog niet verbrande delen van de auto is ontstaan.
De rechtbank is van oordeel, dat gelet op de verklaringen van verdachte en zijn medeverdachte, de opzet van verdachte en zijn medeverdachte gericht was op het in brand steken van de auto en niet alleen op het in brand steken van het interieur cq. de bekleding van de auto. Het gemene gevaar dient zich uit te strekken tot andere goederen dan het goed waarin brand wordt gesticht. Nu thans niet is gebleken van gemeen gevaar voor goederen andere dan de in brand gestoken auto, moet verdachte van het onder 4. telastegelegde worden vrijgesproken, omdat de rechtbank dit niet bewezen acht.
De rechtbank acht het onder 1. primair, 2. en 3. telastegelegde bewezen, met dien verstande dat:
1. primair hij in de periode van 28 februari 2005 tot en met 1 maart 2005 te Berlikum in de gemeente Menaldumadeel, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een auto, merk
Mercedes, type Benz, heeft weggenomen een autoradio/cd-speler en een afstandsbediening en kentekenbewijzen deel I en II en contactsleutels, toebehorende aan [slachtoffer 1], waarbij verdachte en/of zijn mededader de weg te nemen goederen onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak;
2. hij in de periode van 28 februari 2005 tot en met 1 maart 2005 te Berlikum in de gemeente Menaldumadeel, tezamen en in vereniging met een ander,
met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening vanaf een personenauto van het merk Mini heeft weggenomen een kentekenplaat, toebehorende aan [slachtoffer 1], waarbij verdachte en/of zijn mededader het weg te nemen goed onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak;
3. hij op 1 maart 2005 te Wijckel in de gemeente Gaasterlân-Sleat, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een personenauto van het merk Opel en type Kadett, toebehorende aan [slachtoffer 2], waarbij verdachte en/of zijn mededader het weg te nemen goed onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak.
De verdachte zal van het meer of anders telastegelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Het bewezene levert op misdrijven:
1. primair Diefstal, door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak.
2. Diefstal, door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak.
3. Diefstal, door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak.
De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.
De rechtbank neemt bij de bepaling van de hierna te vermelden strafsoort en strafmaat in aanmerking:
- de aard en de ernst van de gepleegde feiten;
- de omstandigheden waaronder deze zijn begaan;
- de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken en deze naar voren komt uit het uittreksel uit het algemeen documentatieregister en het voorlichtingsrapport van de Verslavingszorg Noord Nederland d.d. 31 mei 2005;
- de vordering van de officier van justitie tot veroordeling van verdachte terzake het onder 1. primair, 2., 3. en 4. telastegelegde tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en als bijzondere voorwaarde verplicht reclasseringscontact, ook indien dit een klinische opname inhoudt;
- het pleidooi van de raadsman.
De rechtbank heeft bewezen verklaard dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan autodiefstal en diefstal uit auto's. Hoewel het strafblad van verdachte relatief beperkt van omvang is, is hij eerder met justitie in aanraking gekomen voor vergelijkbare feiten. Dit is een strafverzwarende omstandigheid. Als strafverminderende omstandigheid weegt de rechtbank mee de jonge leeftijd van verdachte.
In het over hem door verslavingszorg uitgebrachte voorlichtingsrapport komt verdachte naar voren als iemand wiens handelen tot voor kort volledig door zijn speedverslaving werd beheerst. Onlangs, zo blijkt uit het rapport, heeft verdachte te kennen gegeven zich in een kliniek te willen laten opnemen. Ook ter zitting heeft verdachte verklaard dat hij, mede onder invloed van de voorlopige hechtenis, open staat voor (klinische) behandeling. Hoewel de rechtbank enige twijfel heeft bij zijn motivatie, acht zij het van belang dat verdachte de gelegenheid krijgt zijn voornemens waar te maken.
Gelet op het vorenstaande acht de rechtbank een gevangenisstraf op zijn plaats die (grotendeels) overeenkomt met de periode die in voorlopige hechtenis is doorgebracht. Voorts acht de rechtbank een voorwaardelijke gevangenisstraf van één maand geboden, met de bijzondere voorwaarde van reclasseringstoezicht.
[slachtoffer 2] heeft zich voor de aanvang van de terechtzitting als benadeelde partij in het strafproces gevoegd door middel van indiening van het voorgeschreven formulier bevattende de opgave van een vordering tot vergoeding van door hem geleden schade ten gevolge van het aan verdachte onder 3. telastegelegde en bewezenverklaarde feit alsmede de gronden waarop deze berust.
De rechtbank is van oordeel dat de gestelde schade tot een bedrag van ? 1.000,00 voldoende aannemelijk is geworden en in zodanig verband staat met het door verdachte gepleegde strafbare feit, dat deze aan hem als een gevolg van zijn handelen kan worden toegerekend. De rechtbank acht de vordering, die onvoldoende door verdachte en diens raadsman is weersproken, derhalve gegrond en als voorschot voor hoofdelijke toewijzing vatbaar. De rechtbank is van oordeel dat het overige deel van de vordering onvoldoende is aannemelijk is geworden, zodat de benadeelde partij voor wat betreft dat deel niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
De rechtbank acht daarnaast voor wat betreft het toegewezen deel van de vordering oplegging van de schadevergoedingsmaatregel aangewezen.
VORDERING NA VOORWAARDELIJKE VEROORDELING
Bij onherroepelijk geworden vonnis van 12 november 2003, gewezen door de politierechter te Leeuwarden, is de verdachte veroordeeld tot -voor zover hier van belang- een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 weken, met een proeftijd van twee jaren. De proeftijd is ingegaan op 27 november 2003. Bij vordering d.d. 8 juni 2005 heeft de officier van justitie de tenuitvoerlegging gevorderd van de bij voormeld vonnis voorwaardelijk opgelegde straf.
De raadsman heeft bepleit dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk is in de vordering na voorwaardelijke veroordeling nu de oproeping niet, althans niet binnen een gestelde termijn van tenminste 10 dagen voor de terechtzitting aan verdachte, is betekend.
De rechtbank stelt voorop énerzijds dat de door de raadsman genoemde termijn van 10 dagen niet van toepassing is, anderzijds dat het rechtsgevolg van een betekeningsverzuim hetzij nietigheid van de oproeping, hetzij aanhouding van het onderzoek ter terechtzitting is.
De rechtbank acht derhalve de officier van justitie ontvankelijk in de vordering.
Bij de stukken bevindt zich géén akte van betekening van de oproeping. Hier staat echter tegenover de algemene regel, dat verschijning van een verdachte eventuele nietigheden in de betekening van een oproeping dekt. De rechtbank zal dan ook niet overgaan tot het nietig- verklaren van de oproeping.
Nu de raadsman niet uitdrukkelijk heeft gesteld dat de verdediging in haar belangen is geschaad door het betekeningsverzuim, acht de rechtbank geen termen aanwezig tot aanhouding van het onderzoek ter terechtzitting.
De hiervoor bewezenverklaarde feiten zijn door verdachte begaan voor het einde van de bij voormeld vonnis gestelde proeftijd. De rechtbank zal op grond daarvan de tenuitvoerlegging gelasten van de aan verdachte bij voornoemd vonnis van 12 november 2003 voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf.
TOEPASSING VAN WETSARTIKELEN
De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 14g, 36f, 57, 310 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
DE UITSPRAAK VAN DE RECHTBANK LUIDT
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 4. is telastegelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1. primair, 2. en 3. telastegelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar in voege als voormeld en verdachte deswege strafbaar.
Veroordeelt verdachte te dier zake tot:
Een gevangenisstraf voor de duur van 5 maanden.
Bepaalt, dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot 1 maand niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op twee jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of gedurende die proeftijd de hierna te vermelden bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarde, dat de veroordeelde:
- zich bij het ingaan van de proeftijd meldt bij de Reclassering Nederland te Leeuwarden;
- ervoor zorgt dat hij gedurende de proeftijd bereikbaar is voor genoemde reclasseringsinstelling;
- zich gedurende de proeftijd gedraagt naar de voorschriften en aanwijzingen hem te geven door of namens genoemde reclasseringsinstelling.
Draagt genoemde reclasseringsinstelling op de veroordeelde bij de naleving van de voorwaarden hulp en steun te verlenen.
Beveelt, dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is telastegelegd dan het bewezenverklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van het tijdstip waarop de duur van deze hechtenis gelijk wordt aan de duur van de aan verdachte onvoorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2], wonende te [adres], toe -bij wijze van voorschot- tot na te melden bedrag en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van ? 1.000,00 (zegge: éénduizend euro), in dier voege, dat indien dit bedrag door de mededader van verdachte geheel of gedeeltelijk is of wordt betaald, verdachte in zoverre is of zal zijn bevrijd.
Bepaalt dat de benadeelde partij in het overige deel van de vordering niet ontvankelijk is en dat dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 2], te betalen een som geld ten bedrage van ? 1.000,00 (zegge: éénduizend euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 20 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft en in dier voege, dat indien dit bedrag door de mededader van verdachte geheel of gedeeltelijk is of wordt betaald, verdachte in zoverre is of zal zijn bevrijd.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat van een bedrag van ? 1.000,00 ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 2], daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en vice versa, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Beslissing op de vordering na voorwaardelijke veroordeling onder parketnummer
17/047244-02:
Gelast de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf, voorzover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter te Leeuwarden d.d. 12 november 2003, te weten:
een gevangenisstraf voor de duur van 2 weken.
Dit vonnis is gewezen door mr. G. Bracht, voorzitter, mr. M.J. Dijkstra en mr. M. Brinksma, rechters, bijgestaan door G.T. Alkema, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 28 juni 2005.
Mr. Brinksma is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.