Rechtbank Leeuwarden
Sector strafrecht
Uitspraak: 9 juni 2005
Parketnummer: 17/781029-05
VONNIS van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats]
wonende te [adres]
De rechtbank heeft gelet op het ter terechtzitting gehouden onderzoek van 26 mei 2005.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. H.C.L. Crozier, advocaat te Sneek.
Aan dit vonnis is een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van de dagvaarding gehecht, waaruit de inhoud van de telastelegging geacht moet worden hier te zijn overgenomen.
In de telastelegging voorkomende schrijffouten of kennelijke misslagen worden verbeterd gelezen. De verdachte is hierdoor niet in zijn belangen geschaad.
Gelet op de jurisprudentie van de Hoge Raad is vrijspraak bepleit voor -kort samengevat- de handel in XTC-pillen. Uit de stukken zou onvoldoende blijken dat de zogenaamde XTC-pillen die verdachte aanwezig heeft gehad en heeft verhandeld, de op lijst I van de Opiumwet vermelde stoffen MDA, MDMA, MDEA, en/of N-ethylMDA bevatten.
De rechtbank overweegt hieromtrent het volgende. Tijdens het politieonderzoek zijn geen pillen aangetroffen. Een laboratoriumrapport over de chemische samenstelling van de stoffen die door verdachte en zijn mededaders zijn verhandeld ontbreekt daarom. Wel bevindt zich bij de stukken het deskundigenrapport van het Nederlands Forensisch Instituut d.d. 25 oktober 2004. Uit dit rapport blijkt dat onderzoek van 9150 "XTC-pillen" door het NFI in de jaren 2000 tot en met 2004 als resultaat heeft gehad dat 98% van de tabletten stoffen bevatten die onder lijst I van de Opiumwet vallen. De bevindingen worden bevestigd door de resultaten van laboratoriumonderzoek van drugsmonsters die bij instellingen voor verslavingszorg worden ingeleverd, zoals blijkt uit de Nationale drugmonitor, jaarbericht 2003. Uit het proces-verbaal blijkt dat verdachte zich samen met zijn mededaders schuldig heeft gemaakt aan het verkopen en afleveren van grote hoeveelheden zogenoemde XTC-pillen. Het gaat hier om in totaal honderden pillen. In de verklaringen van verdachten en afnemers wordt een omschrijving gegeven van het uiterlijk van enkele van de soorten verhandelde pillen. Tevens wordt het effect van de gebruikte pillen omschreven en wordt verklaard dat niet is geklaagd over de werking daarvan. Gelet op deze feiten, gezien in het licht van het hiervoor genoemde rapport, acht de rechtbank bewezen dat verdachte samen met zijn mededaders zich naast de handel in cocaïne en amfetamine ook schuldig heeft gemaakt aan de handel in een materiaal bevattende MDA en/of MDMA en/of MDEA en/of N-ethylMDA.
De rechtbank acht het onder 1. en 2. telastegelegde bewezen, met dien verstande dat:
1.
hij in de periode van 1 februari 2004 tot 28 januari 2005 te Bolsward, in de gemeente Bolsward, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine (speed) en/of een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDA en/of MDMA en/of MDEA en/of N-ethylMDA en/of amfetamine, te weten zogeheten XTC-pillen, zijnde cocaïne en amfetamine en MDA en MDMA en MDEA en N-ethylMDA middelen vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2.
hij op 28 januari 2005 te Bolsward, in de gemeente Bolsward, opzettelijk aanwezig heeft gehad minimaal ongeveer 9,6 gram, van een materiaal bevattende cocaïne en minimaal ongeveer 70,2 gram, van een materiaal bevattende amfetamine, zijnde cocaïne en amfetamine een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
De verdachte zal van het meer of anders telastegelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Het bewezene levert op de misdrijven:
1. Ten aanzien van het verkopen en afleveren
medeplegen van de voortgezette handeling van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd en
ten aanzien van het vervoeren en het verstrekken
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
2. Opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod.
De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.
De rechtbank neemt bij de bepaling van de hierna te vermelden strafsoort en strafmaat in aanmerking:
- de aard en de ernst van de gepleegde feiten;
- de omstandigheden waaronder deze zijn begaan;
- de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken en deze naar voren komt uit het uittreksel uit het algemeen documentatieregister en het voorlichtingsrapport;
- de vordering van de officier van justitie tot veroordeling van verdachte terzake de telastegelegde feiten tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk;
- het pleidooi van de raadsman.
In Bolsward en omgeving heeft een groep jongeren zich de afgelopen jaren intensief bezig gehouden met het gebruiken en verhandelen van cocaïne, speed en xtc. Verdachte heeft daarbij een prominente rol gespeeld, in die zin dat hij een van de belangrijkste leveranciers van de groep was. Hij leverde vooral aan subdealers. Verdachte gebruikte zelf geen drugs. Hij handelde uit financiële motieven.
Het is van algemene bekendheid dat de door verdachte verhandelde drugs een gevaar vormen voor de volksgezondheid. Daarbij moet het verdachte bovendien worden aangerekend dat zich onder zijn klantenkring nogal wat minderjarigen bevonden.
Anders dan door de reclassering is geadviseerd, is de rechtbank van oordeel dat een forse gevangenisstraf moet worden opgelegd. De omvang en duur van de handel verzet zich tegen een lichtere afdoening. Omdat verdachte niet eerder met justitie in aanraking is geweest zal een deel van de straf voorwaardelijk worden opgelegd.
TOEPASSING VAN WETSARTIKELEN
De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 47, 56, en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 10 van de Opiumwet.
DE UITSPRAAK VAN DE RECHTBANK LUIDT
Verklaart het onder 1. en 2. telastegelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar in voege als voormeld en verdachte deswege strafbaar.
Veroordeelt verdachte te dier zake tot:
Een gevangenisstraf voor de duur van 20 maanden.
Bepaalt, dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot vijf maanden niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op twee jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt, dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en/of voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is telastegelegd dan het bewezenverklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.J. Duinkerken, voorzitter, mr. U. van Houten en mr. M. Brinksma, rechters, bijgestaan door H. Pool, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 9 juni 2005.