ECLI:NL:RBLEE:2005:AT6608

Rechtbank Leeuwarden

Datum uitspraak
26 mei 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
04/619 WVG
Instantie
Rechtbank Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Woonvoorziening voor gehandicapte: aanvraag tweede toilet afgewezen door gemeente, rechtbank vernietigt besluit

In deze zaak heeft eiseres, een gehandicapte vrouw, een aanvraag ingediend voor een woonvoorziening in de vorm van een tweede toilet op de bovenverdieping van haar woning. Eiseres en haar echtgenoot maken gebruik van een campingtoiletemmer, wat voor hen een grote belasting vormt. De gemeente Leeuwarden heeft de aanvraag afgewezen, stellende dat een tweede toilet niet als de goedkoopst adequate voorziening kan worden aangemerkt. Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard. De rechtbank heeft de zaak behandeld en geconcludeerd dat de gemeente ten onrechte heeft afgeweken van medisch advies dat een tweede toilet noodzakelijk was. De rechtbank oordeelde dat de gemeente niet voldoende had onderbouwd waarom de rapportages van de ingeschakelde arts niet deugdelijk waren en dat de medische noodzaak voor een tweede toilet niet was komen vast te staan. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd en de gemeente opgedragen opnieuw te beslissen op het bezwaarschrift van eiseres, met inachtneming van de uitspraak. Tevens is de gemeente veroordeeld in de proceskosten van eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK LEEUWARDEN
Sector bestuursrecht
Uitspraak ex artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht
Reg.nr.: 04/619 WVG
Inzake het geding tussen
[A], wonende te [B], eiseres,
gemachtigde: mr. J.S. Visser, advocaat te Stadskanaal,
en
het college van burgemeester en wethouders van Leeuwarden, verweerder,
gemachtigde: mr. P. Nicolai, werkzaam bij de gemeente Leeuwarden.
Procesverloop
Bij brief van 26 mei 2004, verzonden op 27 mei 2004, heeft verweerder mededeling gedaan van zijn beslissing op het bezwaarschrift van eiseres tegen het primaire besluit van 22 december 2003, waarbij geweigerd is een woonvoorziening te verlenen ingevolge het bepaalde bij en krachtens de Wet voorzieningen gehandicapten (WVG).
Tegen de beslissing op het bezwaarschrift heeft eiseres bij geschrift van 1 juni 2004 beroep ingesteld.
Het geding is behandeld ter zitting van de rechtbank, meervoudige kamer, op 11 april 2005, waar eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde en door haar echtgenoot, en verweerder zich heeft laten vertegenwoordigen door zijn bovengenoemde gemachtigde.
Motivering
Op 4 juli 2003 heeft eiseres, geboren op 12 december 1945, een aanvraag ingediend voor een woonvoorziening, in de vorm van een tweede toilet op de bovenverdieping van haar woning. Eiseres en haar echtgenoot hebben boven tot dusver gebruik gemaakt van een campingtoiletemmer, tot het legen waarvan haar echtgenoot niet in staat is. Eiseres heeft aangegeven dat zij inmiddels hiertoe ook niet (meer) in staat is.
Bij beschikking van 22 december 2003, verzonden op 9 januari 2004, heeft verweerder afwijzend op deze aanvraag beslist. Verweerder heeft overwogen dat een tweede toilet niet als de goedkoopst adequate voorziening kan worden aangemerkt, aangezien onderzoek door het Bureau WVG te Leeuwarden heeft uitgewezen dat een losse toiletstoel met verwisselbare toiletemmer voor eiseres de oplossing kan zijn, waarbij zij voor het tillen en reinigen van de toiletemmer (en mogelijk andere reguliere taken) hulp kan aanvragen bij een thuiszorginstelling.
Het tegen dit besluit door eiseres ingediende bezwaarschrift is, onder overneming van het advies van de adviescommissie bezwaarschriften, bij het nu bestreden besluit ongegrond verklaard. In het kader van de voorbereiding van het advies, heeft de commissie verweerder verzocht een nieuw medisch onderzoek te laten verrichten door een andere arts. Daarnaast heeft de commissie gevraagd te rapporteren omtrent de vraag of anderen in de omgeving van eiseres, zoals familieleden, hulp kunnen bieden bij het gebruik van een toiletstoel of een chemisch toilet. Vervolgens is aan het bureau Trompetter en Van Eeden te Hilversum het verzoek gericht tot het uitvoeren van een medisch onderzoek. Nadat van de zijde van dit bureau contact is gezocht met eiseres, heeft men de opdracht teruggegeven, omdat geen vertrouwensbasis aanwezig is. Bij brief van 6 mei 2004 is van de zijde van eiseres aan verweerder bericht dat zij “afziet van een second opinion”.
In het advies van de commissie is overwogen dat de medische noodzaak voor een tweede toilet op de bovenverdieping niet is komen vast te staan, omdat eiseres geweigerd heeft om in het kader van de bezwaarprocedure mee te werken aan een tweede medisch onderzoek, uit te voeren door een andere (WVG-)arts. Verder heeft de commissie overwogen dat een toiletstoel volgens de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) in het algemeen als een adequate en verantwoorde voorziening kan worden beschouwd ten behoeve van de nachtelijke mictie. De commissie ziet geen aanleiding om een uitzondering te maken voor eiseres, aangezien enkele van haar familieleden in de gemeente Leeuwarden wonen en in de gelegenheid zijn om de toiletemmer te legen en schoon te maken. Ten slotte heeft de commissie overwogen dat de door eiseres gevraagde voorziening algemeen gebruikelijk is. Hierbij acht de commissie van belang dat eiseres met haar partner beschikt over een inkomen boven het sociaal minimum, waardoor zij zelf in de kosten van een tweede toilet zou kunnen voorzien.
Hangende de bezwaarprocedure, heeft eiseres de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen ter zake van haar aanvraag voor een woonvoorziening. Bij uitspraak van 2 maart 2004 heeft de voorzieningenrechter het verzoek van eiseres afgewezen.
Namens eiseres wordt nu in beroep aangevoerd dat verweerder (aanvankelijk) ten onrechte heeft gesteld dat eiseres niet aan een tweede onderzoek door een WVG-arts wil meewerken. Voorts is aangevoerd dat verweerder ten onrechte niet nader heeft onderzocht of de in Leeuwarden wonende familieleden daadwerkelijk hulp kunnen verlenen. Dit gaf eiseres aanleiding om (alsnog) niet mee te werken aan een tweede onderzoek door een WVG-arts. Verder is namens eiseres aangegeven dat niet zonder meer van haar gevergd kan worden dat zij thuiszorghulp inschakelt voor het legen en reinigen van de toiletemmer of voor het overnemen van andere huishoudelijke taken. Verder is aangevoerd dat, gelet op de woning en de financiële situatie van eiseres, in dezen geen sprake is van een algemeen gebruikelijke voorziening.
In dit geding moet worden beoordeeld of het bestreden besluit in rechte stand kan houden. Dienaangaande overweegt de rechtbank als volgt.
Ingevolge artikel 1, eerste lid 1, aanhef en onder c, van de WVG wordt in deze wet en de daarop rustende bepalingen onder woonvoorziening verstaan: elke voorziening die verband houdt met een maatregel die gericht is op het opheffen of verminderen van beperkingen die een gehandicapte bij het normale gebruik van zijn woonruimte ondervindt.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de WVG draagt het gemeentebestuur zorg voor de verlening van woonvoorzieningen, vervoersvoorzieningen en rolstoelen ten behoeve van de deelneming aan het maatschappelijk verkeer van in de gemeente woonachtige gehandicapten en stelt het daartoe regels vast bij verordening.
Ingevolge artikel 3 van de WVG biedt het gemeentebestuur verantwoorde voorzieningen aan, waaronder voorzieningen worden verstaan die doeltreffend, doelmatig en cliëntgericht worden verleend.
Ingevolge artikel 7 van de WVG kan het gemeentebestuur de gehandicapte, voor zover dit van belang kan zijn voor de beoordeling van de aanspraak op een voorziening, oproepen in persoon te verschijnen en zich door een of meer daartoe aangewezen deskundigen te doen onderzoeken.
Ingevolge artikel 1.2, aanhef en onder c, van de Verordening voorzieningen gehandicapten van de gemeente Leeuwarden (hierna: de Verordening) kan een voorziening slechts worden toegekend voor zover deze, naar objectieve maatstaven gemeten, als de goedkoopst adequate voorziening kan worden aangemerkt.
Ingevolge artikel 1.2, derde lid, van de Verordening wordt geen voorziening toegekend als de voorziening voor een persoon als de aanvrager algemeen gebruikelijk is, of voor zover op grond van enige andere wettelijke regeling of enige privaatrechtelijke overeenkomst aanspraak op de voorziening bestaat.
Ingevolge artikel 1.5 van de Verordening vraagt verweerder alvorens te beslissen op een aanvraag een daartoe door hen aangewezen adviesinstantie om advies en is hij bevoegd om, voor zover dit van belang kan zijn voor de beoordeling van het recht op een voorziening, de gehandicapte door of namens wie een aanvraag is ingediend op een door hem te bepalen plaats en tijdstip door een of meer daartoe aangewezen deskundigen te doen ondervragen en/of onderzoeken.
In zijn rapport van 10 oktober 2003 heeft W. Auping, arts bij het Bureau WVG te Leeuwarden, gesteld dat eiseres, gelet op haar medische beperkingen, (’s nachts) snel een toilet moet kunnen bereiken en redelijkerwijs niet meer zelfstandig de huidige campingtoiletemmer adequaat kan verplaatsen van de bovenverdieping naar de begane grond, om vervolgens de emmer te legen en schoon te maken. Hierbij heeft Auping meegewogen dat de echtgenoot van eiseres, gelet op zijn beperkingen, evenmin in staat is de toiletemmer naar beneden te brengen en te ledigen. Auping heeft geconcludeerd dat er een medische indicatie bestaat voor een tweede toilet op de bovenverdieping.
In een aanvullend rapport, gedateerd 26 november 2003, heeft Auping onder andere gesteld dat eiseres een toiletemmer na een eenmalig gebruik nog wel zou kunnen tillen en legen, met gebruikmaking van de aanwezige traplift, maar dat het gewicht van een “volle po-emmer” van de hele nachtelijke productie, te tillen in één keer ’s ochtends, medisch bezien als een nauwelijks redelijke activiteit lijkt te kunnen worden aangemerkt en medisch min of meer ongewenst is. Volgens Auping vormt deze dagelijks terugkerende activiteit een zeer substantiële belasting voor eiseres tegen de achtergrond van haar overige lichamelijke belastingen en zou aanvullende thuiszorg hier ook (mede) tot oplossing kunnen leiden. Verder heeft Auping gesteld dat de door hem geobjectiveerde beperkingen van eiseres, op het gebied van tillen en het gebruik van de handen, door de huisarts zijn bevestigd. Ten slotte heeft Auping gesteld dat hij zich iets te voortvarend in de sfeer van de oplossingen heeft begeven en misschien te snel in de richting van een indicatie voor een tweede toilet heeft geconcludeerd, omdat dit een beslissing betreft die niet tot zijn bevoegdheden behoort.
De rechtbank kan verweerder niet volgen in zijn opvatting dat de rapportages van Auping niet op deugdelijke wijze zijn totstandgekomen. De adviescommissie bezwaarschriften heeft overwogen: “(…) dat het risico bestond dat de eerste WVG-arts al dermate onder druk was gezet door de gang van zaken tot dan toe dat de onafhankelijkheid en objectiviteit en daarmee de waarde van de beoordeling van deze arts in het gedrang was geraakt dan wel dreigde te geraken. Mede om die reden, maar ook vanwege de meerwaarde van een tweede deskundigenmening als zodanig, heeft de commissie verzocht een tweede beoordeling door een andere WVG-arts te laten plaatsvinden”. Van de zijde van verweerder is echter niet aan de hand van concrete feiten en omstandigheden onderbouwd, waarom de rapportages van Auping niet op deugdelijke wijze totstandgekomen zouden zijn, onvolledig zouden zijn of anderszins gebreken zouden vertonen. Mede gelet op de belasting die een nieuw medisch onderzoek voor de betrokkene met zich kan meebrengen, mag in beginsel van een bestuursorgaan worden verwacht dat het de bevindingen van een door hemzelf ingeschakelde deskundige respecteert, tenzij het gemotiveerd kan onderbouwen dat een deugdelijke voorbereiding van de besluitvorming vergt dat een nieuw dan wel een nader onderzoek dient plaats te vinden. Nu zulks naar het oordeel van de rechtbank niet het geval is gebleken, diende verweerder zijn beslissing (mede) te baseren op de rapportages van Auping, waaruit geconcludeerd moet worden dat eiseres in verband met haar medische beperkingen dient te beschikken over een toiletvoorziening op de bovenverdieping. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder op grond van de door hem gestelde redenen niet in redelijkheid van eiseres kunnen verlangen nogmaals haar medewerking te verlenen aan een medisch onderzoek.
Ten aanzien van de stelling van verweerder dat in het geval van eiseres volstaan zou kunnen worden met een toiletemmer, waarbij familieleden zorg dragen voor het legen en reinigen van de emmer, overweegt de rechtbank het volgende. Uit de jurisprudentie blijkt dat in bepaalde gevallen, bijvoorbeeld waarin de door een gehandicapte ondervonden beperkingen bij het normale gebruik van zijn woonruimte bestaan uit het niet kunnen bereiken van de ruimte waar de wasmachine en/of de wasdroger staat, bij het zoeken naar de goedkoopst verantwoorde voorziening voor deze belemmering, rekening gehouden kan worden met de mate waarin van inwonende kinderen of de beschikbare huishoudelijke hulp gevergd kan worden dat zij de betrokkene helpen met het wassen en/of drogen van kleding (zie CRvB 23 januari 2002, JSV 2002/62). In het onderhavige geval, waarin de hulp zou moeten bestaan uit het dagelijks legen en reinigen van een toiletemmer, zoals door verweerder is voorgesteld, oordeelt de rechtbank dat uitsluitend rekening kan worden gehouden met de hulp van personen die deel uitmaken van de huishouding van de aanvrager of anderszins reeds beschikbare hulp. Van eiseres kan niet verlangd worden dat zij niet-inwonende familieleden inschakelt voor het (dagelijks) legen en reinigen van een toiletemmer. Evenmin kan verweerder naar het oordeel van de rechtbank van eiseres verlangen dat zij hulp zoekt bij een thuiszorginstelling voor het tillen en reinigen van de toiletemmer. De rechtbank onderschrijft de desbetreffende overweging van de voorzieningenrechter in zijn uitspraak van 2 maart 2004, dat verweerder de ingevolge de WVG op hem rustende zorgplicht niet kan afwentelen door van eiseres te verlangen dat zij een beroep doet op een thuiszorginstelling. Thuiszorg kan niet worden beschouwd als een voorliggende voorziening, die gericht is op het opheffen of verminderen van beperkingen die een gehandicapte bij het normale gebruik van zijn woning ondervindt.
Voorts overweegt de rechtbank, in navolging van de voorzieningenrechter in zijn uitspraak van 2 maart 2004, dat een tweede toilet op de bovenverdieping van een woning zoals die van eiseres geen algemeen gebruikelijke voorziening betreft. Zoals de CRvB heeft overwogen in zijn uitspraak van 3 juli 2001, gepubliceerd in RSV 2001/223, wordt met de hantering van het begrip “algemeen gebruikelijke voorziening” beoogd te voorkomen dat een voorziening wordt verstrekt waarvan, gelet op de omstandigheden van de betrokken gehandicapte, aannemelijk is te achten dat deze daarover, ook als hij of zij niet gehandicapt was, de beschikking zou (kunnen) hebben. Verweerder heeft niet kunnen aantonen dat een tweede toilet in een oudere woning, zoals die van eiseres, als een gebruikelijke voorziening moet worden aangemerkt. Voor zover verweerder heeft gesteld dat eiseres en haar partner beschikken over een inkomen boven het sociaal minimum en zij op grond daarvan geacht worden zelf in de kosten van een tweede toilet te kunnen voorzien, stelt de rechtbank vast dat verweerder het (gezins-)inkomen niet concreet heeft vastgesteld, terwijl evenmin een toetsing heeft plaatsgevonden aan de daarvoor geldende normbedragen.
Gelet op het bovenstaande, concludeert de rechtbank dat het bestreden besluit moet worden vernietigd. Het beroep is gegrond. Verweerder dient opnieuw op het bezwaarschrift van eiseres te beslissen, met inachtneming van deze uitspraak.
De rechtbank zal verweerder met toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) veroordelen in de proceskosten van eiseres, die met toepassing van de bijlage bij het Besluit proceskosten bestuursrecht worden vastgesteld op € 322,- (verschijnen ter zitting 1 punt, gewicht van de zaak gemiddeld, waarde per punt € 322,-).
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat de gemeente Leeuwarden aan eiseres het betaalde griffierecht van € 37,- vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres ten bedrage van € 322,-, te betalen door de gemeente Leeuwarden.
Aldus gegeven door mr. E. de Witt als voorzitter en mr. C.M. Telman en mr. W.K.F. Hangelbroek als leden, en door genoemde voorzitter in het openbaar uitgesproken op 26 mei 2005 in tegenwoordigheid van mr. S. Ambachtsheer als griffier.
w.g. S. Ambachtsheer
w.g. E. de Witt
Tegen deze uitspraak kunnen partijen en andere belanghebbenden hoger beroep instellen, behoudens het bepaalde in artikel 6:13 juncto 6:24 van de Awb. Indien u van dit rechtsmiddel gebruik wilt maken, dient u binnen zes weken na de dag van verzending van de uitspraak een beroepschrift alsmede een afschrift van deze uitspraak te zenden aan:
De Centrale Raad van Beroep
Postbus 16002
3500 DA Utrecht
In het beroepschrift vermeldt u waarom u de uitspraak niet juist vindt.
Afschrift verzonden op: 26 mei 2005