ECLI:NL:RBLEE:2005:AT6261

Rechtbank Leeuwarden

Datum uitspraak
18 mei 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
05/467
Instantie
Rechtbank Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wonen op bedrijventerrein en handhaving van bestemmingsplan met betrekking tot last onder dwangsom

In deze zaak heeft de Rechtbank Leeuwarden op 18 mei 2005 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van verzoeker, [A], tegen het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Leeuwarden. Verzoeker had bezwaar gemaakt tegen een besluit van de gemeente waarin hem een last onder dwangsom werd opgelegd vanwege het gebruik van een bedrijfshal voor bewoning, wat in strijd zou zijn met het bestemmingsplan. Verzoeker stelde dat hij voor 16 januari 2001 al in de bedrijfshal woonde en dat dit gebruik onder het overgangsrecht viel. De voorzieningenrechter oordeelde dat verzoeker inderdaad recht had op het voortzetten van zijn gebruik van de bedrijfshal op basis van het overgangsrecht, omdat het gebruik niet in strijd was met het bestemmingsplan 'Hemrik' dat voor de inwerkingtreding van het nieuwe bestemmingsplan al bestond. De voorzieningenrechter schorste het bestreden besluit en wees de gemeente Leeuwarden aan als de rechtspersoon die het griffierecht van € 138,- aan verzoeker moest vergoeden. Tevens werd de gemeente veroordeeld in de proceskosten van verzoeker, die op € 644,- werden vastgesteld. De uitspraak is gedaan op basis van artikel 8:84 van de Algemene wet bestuursrecht, en tegen deze uitspraak kan geen rechtsmiddel worden aangewend.

Uitspraak

RECHTBANK LEEUWARDEN
Sector bestuursrecht
Uitspraak ex artikel 8:84 van de Algemene wet bestuursrecht
Reg.nr.: 05/467
Inzake het geding tussen
[A], wonende te [B], verzoeker,
gemachtigden: mr. E. Wiarda, werkzaam als juridisch adviseur te Oranjewoud en G. Schulp,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Leeuwarden, verweerder,
gemachtigden: H. Veenstra en J.S. Knossen, werkzaam bij verweerders gemeente.
Procesverloop
Bij brief van 7 maart 2005, verzonden op 10 maart 2005, heeft verweerder verzoeker mededeling gedaan van een besluit met betrekking tot het opleggen van een last onder dwangsom.
Verzoeker heeft tegen dit besluit op 30 maart 2005 bij verweerder een bezwaarschrift ingediend. Tevens heeft verzoeker zich bij brief van 31 maart 2005 tot de voorzieningenrechter gewend met het verzoek om ingevolge artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een voorlopige voorziening te treffen, in die zin dat het bestreden besluit wordt geschorst.
Het verzoek is ter zitting behandeld op 12 mei 2005. Verzoeker is in persoon verschenen, bijgestaan door voornoemde gemachtigden. Namens verweerder zijn voornoemde gemachtigden verschenen.
Motivering
Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Ten aanzien van de ontvankelijkheid van het verzoek overweegt de voorzieningenrechter dat niet is gebleken van beletselen om verzoeker te kunnen ontvangen. Voorts is genoegzaam aangetoond dat verzoeker een spoedeisend belang heeft bij de gevraagde voorlopige voorziening.
Voor zover de beoordeling van het verzoek met zich brengt dat het geschil in de hoofdzaak wordt beoordeeld heeft het oordeel van de voorzieningenrechter daaromtrent een voorlopig karakter.
Aan een verzoek als het onderhavige kan in beginsel worden voldaan, indien het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter in de hoofdzaak luidt dat het bezwaar tegen het aangevallen besluit gegrond verklaard zal moeten worden.
De voorzieningenrechter baseert zich bij zijn oordeelsvorming op onderstaande feiten en omstandigheden.
Verzoeker is eigenaar van het perceel kadastraal bekend gemeente Leeuwarden, sectie K, [X], plaatselijk bekend [adres] te [B]. Hij bewoont met zijn gezin een gedeelte van de op dit perceel gebouwde bedrijfshal. Het overige gedeelte van de bedrijfshal wordt gebruikt voor restauratie en stalling van antieke oorlogsvoertuigen. De bewoning is aangevangen vóór 16 januari 2001. Verzoeker en zijn gezin hebben zich op 23 augustus 2001 laten inschrijven op voornoemd adres.
Bij brief van 26 maart 2002 heeft verweerder verzoeker meegedeeld dat is geconstateerd dat verzoeker de bedrijfshal in strijd met het toentertijd vigerende bestemmingsplan "Hemrik" uit 1970 voor bewoning gebruikt en dat dit strijdige gebruik niet onder het overgangsrecht zal gaan vallen, dat zal worden opgenomen in de voorschriften behorende bij het destijds in voorbereiding zijnde bestemmingsplan.
Verweerder heeft verzoeker -nadat ter plaatse het bestemmingsplan "Bedrijventerrein De Hemrik" in werking was getreden- bij brief van 13 december 2004 ervan op de hoogte gesteld dat het gebruik van het perceel [adres] te [B] voor bewoning in strijd is met het genoemd bestemmingsplan en hem het voornemen kenbaar gemaakt dat handhavend zal worden opgetreden tegen het strijdige gebruik. Verzoeker heeft van de hem geboden gelegenheid gebruik gemaakt zijn zienswijze schriftelijk naar voren te brengen.
Bij het in bezwaar bestreden besluit heeft verweerder verzoeker op grond van artikel 5:32 van de Awb een last onder dwangsom opgelegd, die inhoudt dat verzoeker vóór 1 september 2005 de bewoning dient te beëindigen en beëindigd te houden, bij gebreke waarvan verzoeker een bedrag van € 500,- per dag tot een submaximum van € 1.000,- per week verbeurt, met een maximum van € 50.000,-.
Verzoeker stelt zich op het standpunt dat verweerder niet bevoegd is een dwangsom op te leggen. Hij voert daartoe aan dat in het bestemmingsplan "Hemrik" geen gebruiksvoorschriften waren opgenomen, op grond waarvan het gebruik van het betreffende perceel voor bewoning was verboden. Het gebruik van een gedeelte van de bedrijfshal voor bewoning was dus niet in strijd met het bestemmingsplan "Hemrik" en valt daarmee onder de werking van het gebruiksovergangsrecht van het bestemmingsplan "Bedrijventerrein De Hemrik". Subsidiair stelt verzoeker dat de begunstigingstermijn veel te kort is om hem in staat te stellen de bedrijfshal te verkopen. In verband met het toezicht dat hij op de gestalde oorlogsvoertuigen moet houden, dient verzoeker in de directe nabijheid daarvan woonachtig te zijn en zal hij daarom een nieuw pand moeten huren of kopen, hetgeen financieel niet mogelijk is zolang de bedrijfshal niet is verkocht.
De voorzieningenrechter overweegt het volgende.
Artikel 125 van de Gemeentewet bepaalt dat het gemeentebestuur bevoegd is tot de toepassing van bestuursdwang en dat de bevoegdheid tot het toepassen van bestuursdwang wordt uitgeoefend door het college, indien de toepassing dient tot handhaving van regels die het gemeentebestuur uitvoert.
Krachtens artikel 5:32 van de Awb kan een bestuursorgaan dat bevoegd is bestuursdwang toe te passen, in plaats daarvan aan de overtreder een last onder dwangsom opleggen.
Niet ter discussie staat dat het gebruik van de bedrijfshal voor bewoning niet past binnen de bestemming die in het -op 16 september 2002 vastgestelde en op 28 april 2004 in werking getreden- bestemmingsplan "Bedrijventerrein De Hemrik" aan de grond is gegeven. Het geschil spitst zich toe op de vraag of het gebruik niettemin op grond van het in artikel 20 van de voorschriften van dit bestemmingsplan neergelegde overgangsrecht, is toegestaan.
Ingevolge lid c van bedoelde overgangsbepaling mag het gebruik van bouwwerken, dat bestond ten tijde van het van kracht worden van het verbod tot gebruik in strijd met de aan die bouwwerken gegeven bestemming, worden voortgezet of gewijzigd, zolang en voor zover die strijdigheid van dat gebruik ten opzichte van het gebruik overeenkomstig de bestemming in dit plan, naar de aard en omvang niet wordt vergroot. In lid e van de overgangsbepaling wordt voorts een uitzondering op deze bepaling gemaakt, in die zin dat lid c niet van toepassing is op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan.
Vast staat dat verzoeker vóór de inwerkingtreding van het bestemmingsplan "Bedrijventerrein De Hemrik" in de bedrijfshal is gaan wonen. Op grond van het bestemmingsplan "Hemrik" rustte op het perceel van verzoeker destijds de bestemming "Verkeersdoeleinden". Op de als zodanig aangewezen gronden mocht ingevolge de bij dat bestemmingsplan behorende planvoorschriften niet worden gebouwd. Op gebruik in strijd met de op de grond rustende bestemming was in de planvoorschriften echter geen verbod gesteld. Het gebruik van de bedrijfshal voor bewoning was dan ook niet in strijd met het toen geldende bestemmingsplan. Dit brengt mee dat de in lid e verwoorde uitzondering op de overgangsbepaling voor bestaand strijdig gebruik zich niet voordoet en dat verzoeker een beroep toekomt op het in lid c van de overgangsbepaling opgenomen overgangsrecht.
De omstandigheid dat de raad van verweerders gemeente op 14 juni 1999, dus vóór aanvang van de bewoning, met toepassing van artikel 21 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, heeft verklaard dat een herziening van het bestemmingsplan "Hemrik" zou worden voorbereid, maakt het voorgaande niet anders. Een dergelijk voorbereidingsbesluit is (onder meer) bedoeld om te voorkomen dat bouw- en aanlegvergunningen, die niet passen binnen het toekomstige bestemmingsplan, tijdens de voorbereidingsprocedure van dat nieuwe bestemmingsplan moeten worden verleend. Een voorbereidingsbesluit heeft naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet de functie om onder het geldende bestemmingsplan toegestaan gebruik, dat na het voorbereidingsbesluit is aangevangen en strijdig zal zijn met het toekomstige bestemmingsplan, reeds vóór de inwerkingtreding van dat nieuwe bestemmingsplan te verbieden of van het overgangsrecht uit te sluiten. Ook indien er een voorbereidingsbesluit wordt genomen, blijft de peildatum voor het gebruiksovergangsrecht de datum van de inwerkingtreding van het nieuwe bestemmingsplan.
Gezien het voorgaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat verzoeker het ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan "Bedrijventerrein De Hemrik" bestaande gebruik krachtens overgangsrecht mag voortzetten. Verweerder is derhalve niet bevoegd om handhavend op te treden.
Naar verwachting zal het bestreden besluit in bezwaar dan ook niet in stand blijven, zodat aanleiding bestaat tot het treffen van een voorlopige voorziening, in die zin dat het in bezwaar bestreden besluit wordt geschorst tot twee weken nadat de beslissing op bezwaar op de voorgeschreven wijze zal worden bekendgemaakt.
Nu het verzoek wordt toegewezen, zal de voorzieningenrechter met toepassing van artikel 8:82, vierde lid, van de Awb de gemeente Leeuwarden aanwijzen als de rechtspersoon die het door verzoeker betaalde griffierecht van € 138,- aan hem dient te vergoeden. De voorzieningenrechter ziet tevens aanleiding om met toepassing van artikel 8:84, vierde lid, juncto artikel 8:75 van de Awb verweerder te veroordelen in de proceskosten van verzoeker. De betreffende kosten, die in het geval van verzoeker geheel bestaan uit door een derde beroepsmatig verleende bijstand, worden op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht begroot op € 644,- (1 punt voor het verzoekschrift en 1 punt voor de toelichting ter zitting; waarde per punt € 322,- en wegingsfactor 1).
Beslissing
De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening toe;
- schorst het bestreden besluit tot twee weken nadat de beslissing op bezwaar op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt, met dien verstande dat wanneer door verzoeker binnen die termijn opnieuw een verzoek om voorlopige voorziening wordt gedaan, de schorsing doorloopt totdat op dat verzoek is beslist;
- wijst de gemeente Leeuwarden aan als de rechtspersoon die het door verzoeker betaalde griffierecht ad € 138,- aan hem dient te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoeker ad € 644,-, onder aanwijzing van de gemeente Leeuwarden als de rechtspersoon die deze aan hem dient te voldoen.
Aldus gegeven door mr. D.J. Keur, voorzieningenrechter, en in het openbaar uitgesproken op 18 mei 2005, in tegenwoordigheid van mr. M. Haisma als griffier.
w.g. M. Haisma
w.g. D.J. Keur
Tegen deze uitspraak kan geen rechtsmiddel worden aangewend.
Schriftelijke uitspraak verzonden op: