RECHTBANK LEEUWARDEN
Sector bestuursrecht
Uitspraak ex artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht
[A] en [B], eisers,
gemachtigde: mr. H.J. Kastein, werkzaam bij ARAG Rechtsbijstand te Leusden,
het college van burgemeester en wethouders van Ameland, verweerder,
gemachtigde: R. Korvemaker, werkzaam bij verweerders gemeente.
Bij besluit van 22 juni 2004, bekendgemaakt op 12 juli 2004, heeft verweerder beslist op het bezwaarschrift van eisers, gericht tegen de weigering om een lichte bouwvergunning te verlenen voor het veranderen van ramen en kozijnen in de woning, plaatselijk bekend [adres].
Tegen dit besluit is namens eisers beroep ingesteld bij de rechtbank.
De zaak is behandeld ter zitting van de rechtbank, enkelvoudige kamer, gehouden op 29 maart 2005. [B] is verschenen, tezamen met mr. H.J. Kastein. Verweerder is verschenen bij gemachtigde.
De rechtbank baseert zich bij haar oordeelsvorming op onderstaande feiten en omstandigheden.
Eisers zijn eigenaar van een woning, staande en gelegen op het perceel [adres]. Het perceel van eisers bevindt zich in een beschermd dorpsgezicht, dat in 1969 als zodanig is aangewezen.
Eisers hebben in 2001 zonder bouwvergunning nieuwe gevelkozijnen en ramen in de woning geplaatst. Het gaat hierbij zowel om de begane grond als om de verdieping. Verweerder heeft vervolgens bij besluit van 26 augustus 2003 aan [B] een last onder dwangsom opgelegd, inhoudende dat de kozijnen op de verdieping op straffe van verbeurte van een dwangsom verwijderd moeten worden wegens strijd met redelijke eisen van welstand. Verweerder heeft zich hierbij gebaseerd op adviezen van de provinciale welstandscommissie Hûs en Hiem en de Begeleidingscommissie beschermde dorpsgezichten gemeente Ameland (verder: de begeleidingscommissie), die verweerder in bepaalde gevallen adviseert over aangelegenheden in beschermde dorpsgezichten. Volgens de welstandscommissie maken de kozijnen op de benedenverdieping geen inbreuk op de lokale dorpskarakteristiek -ofwel het beschermde dorpsgezicht-, maar vertonen de kozijnen op de verdieping een dusdanig afwijkende opbouw dat er, zowel bezien in historische als in eigentijdse context, sprake is van een verstorend beeld. De begeleidingscommissie deelt dit standpunt, maar is tegelijkertijd van mening dat ook de kozijnen op de begane grond verstorend werken. Volgens de begeleidingscommissie is er sprake van historische vervalsing. Verweerder heeft op dat moment evenwel geen aanleiding gezien om het advies van de begeleidingscommissie integraal over te nemen.
[B] heeft tegen het besluit van 26 augustus 2003 een bezwaarschrift ingediend en tevens de voorzieningenrechter van deze rechtbank verzocht om een voorlopige voorziening te treffen (deze zaak staat bij de rechtbank bekend onder reg.nr. 03/994). In het kader van de behandeling van het verzoek om voorlopige voorziening hebben partijen afgesproken dat eisers voor de hiervoor bedoelde wijziging van de ramen en gevelkozijnen ter legalisatie een bouwaanvraag zullen indienen. Het verzoek om voorlopige voorziening is vervolgens ingetrokken. Op 31 oktober 2003 hebben eisers een bouwaanvraag ingediend voor een lichte bouwvergunning. De last onder dwangsom is bij besluit van 28 november 2003 ingetrokken.
Verweerder heeft bij besluit van 12 december 2003 geweigerd om voor het bouwplan een bouwvergunning te verlenen, omdat het bouwplan naar het oordeel van verweerder in strijd is met het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Hollum kom" en redelijke eisen van welstand. Verweerder heeft zich hierbij gebaseerd op een (nieuw) advies van de begeleidingscommissie, die onveranderd van mening is dat de doorgevoerde wijzigingen niet acceptabel zijn, alsmede op een nieuw advies van Hûs en Hiem. Laatstgenoemde commissie heeft, onder verwijzing naar haar eerdere adviezen, negatief geadviseerd in verband met de ramen en kozijnen van de verdieping.
Tegen dit besluit hebben eisers op 19 januari 2004 een bezwaarschrift ingediend. Verweerder heeft het bezwaarschrift voor advies in handen gesteld van de gemeentelijke bezwaarschriftencommissie, die heeft geadviseerd om het bezwaarschrift ongegrond te verklaren en het primaire besluit van 12 december 2003 te handhaven. Bij het thans bestreden besluit heeft verweerder conform dit advies besloten. Verweerder heeft hiertoe kort gezegd overwogen dat aan het advies van de begeleidingscommissie meer gewicht wordt toegekend dan aan het advies van de welstandscommissie, omdat eerstgenoemde commissie over een specifieke deskundigheid met betrekking tot bouwen en architectuur binnen het beschermde dorpsgezicht beschikt en de welstandscommissie zich uitsluitend richt op het uitbrengen van welstandsadviezen in de gehele provincie Fryslân. De welstandscommissie heeft weliswaar alleen negatief geadviseerd over de ramen en kozijnen van de verdieping, maar bij nader inzien wordt de impact van de ambivalente structurele invulling toch meer dan marginaal gedacht. Het verlenen van vrijstelling van de voorschriften van het bestemmingsplan is niet aan de orde, omdat het karakter van het beschermde dorpsgezicht niet onevenredig mag worden aangetast, aldus verweerder.
In dit geding dient de rechtbank de vraag te beantwoorden of verweerder terecht en op goede gronden de bouwvergunning heeft geweigerd. De rechtbank overweegt hiertoe het volgende.
Niet in geschil is dat het bouwplan valt onder de categorie licht-bouwvergunningplichtige bouwwerken, zoals bedoeld in art. 4 van het Besluit bouwvergunningsvrije en licht-bouwvergunningplichtige bouwwerken. Voorts staat vast dat ten tijde van het nemen van het bestreden besluit de raad van de gemeente Ameland nog geen welstandsnota als bedoeld in art. 12a Woningwet had vastgesteld, zodat op grond van het toepasselijke overgangsrecht de welstandsbepalingen uit de bouwverordening destijds nog van toepassing waren.
Op het in geding zijnde perceel rust ingevolge het bestemmingsplan "Hollum kom" de bestemming "eengezinshuizen". Ingevolge art. 2 lid 2 aanhef en onder a van de planvoorschriften mag op de gronden binnen het gebied van het beschermd dorpsgezicht uitsluitend worden gebouwd overeenkomstig het karakter van het beschermd dorpsgezicht. In art. 1 aanhef en onder ae van de planvoorschriften is de begeleidingscommissie gedefinieerd als: "een kommissie, ingesteld bij raadsbesluit, die in gevallen als in deze voorschriften omschreven door burgemeester en wethouders wordt geraadpleegd omtrent aangelegenheden het karakter van het beschermde dorpsgezicht betreffend".
Eisers hebben in de eerste plaats aangevoerd dat verweerder het bouwplan ten onrechte heeft getoetst aan het bepaalde in art. 2 lid 2 aanhef en onder a van de planvoorschriften. Volgens eisers is dit voorschrift alleen van toepassing op nieuwbouw en verbouwingen, waarbij het totale bouwvolume, de goothoogtes, de nokhoogte of de gevelindelingen gewijzigd worden. Dit standpunt vindt geen steun in de wet. Uit art. 44 lid 3 Woningwet vloeit immers voort dat ook aanvragen om een lichte bouwvergunning getoetst moeten worden aan de bepalingen van het geldende bestemmingsplan. Het maakt daarbij niet uit of het gaat om -zoals in dit geval- de vervanging en wijziging van ramen en kozijnen of om de gevallen, die eisers in hun beroepschrift genoemd hebben.
Wat betreft de vraag of het bouwplan, zoals verweerder heeft gesteld en eisers hebben bestreden, in overeenstemming is met de bepalingen van het geldende bestemmingsplan overweegt de rechtbank het volgende. Voorop moet worden gesteld dat, anders dan verweerder kennelijk meent, het bestemmingsplan niet voorschrijft dat de begeleidingscommissie geconsulteerd moest worden voordat op de bouwaanvraag kon worden beslist. Uit het hiervoor geciteerde art. 1 aanhef en onder ae van de planvoorschriften volgt immers dat de begeleidingscommissie alleen om advies moet worden gevraagd wanneer dat in de voorschriften is bepaald. In art. 2 lid 2 aanhef en onder e van de planvoorschriften wordt niet vermeld dat de begeleidingscommissie in verband met de toetsing aan dat voorschrift moet worden gehoord. Dit is slechts aan de orde in het geval van de toepassing van art. 2 lid 4 van de planvoorschriften, op grond waarvan in bepaalde -hier niet aan de orde zijnde- gevallen binnenplanse vrijstelling kan worden verleend. Het vorenstaande neemt niet weg dat het verweerder uiteraard vrij staat om ook in een geval als het onderhavige de begeleidingscommissie om advies te vragen. Zo'n onverplicht ingewonnen advies kan echter niet -zoals in deze zaak wel min of meer het geval lijkt te zijn- per definitie leidend zijn als het gaat om het antwoord op de vraag of het bouwplan al dan niet in overeenstemming is met het karakter van het beschermde dorpsgezicht. Dit klemt temeer nu eisers een aantal tegenadviezen van ter zake deskundige personen hebben overgelegd, waarin de visie van de begeleidingscommissie wordt bestreden. Daar komt bij dat de welstandscommissie het bouwplan nìet in strijd acht met redelijke eisen van welstand voor zover het gaat om de ramen en kozijnen van de begane grond. Aan dit standpunt ligt -anders dan bij de begeleidingscommissie het geval is- een uitvoerige motivering ten grondslag. Weliswaar gaat het strikt formeel om twee verschillende toetsingsgronden -bestemmingsplan enerzijds en redelijke eisen van welstand anderzijds- maar er kan bezwaarlijk aan voorbij worden gezien dat het feitelijk om dezelfde toetsing gaat, althans voor zover het gaat om de vraag of het bouwplan past binnen de omgeving. De welstandscommissie heeft zich bij haar advisering, zo blijkt uit de verschillende adviezen die zij heeft uitgebracht, ook in belangrijke mate laten leiden door de omstandigheid dat het pand van eisers is gelegen in een beschermd dorpsgezicht. Overigens ziet de rechtbank zonder een nadere, deugdelijke motivering -die ontbreekt- niet in dat de begeleidingscommissie ter zake van dit onderwerp over meer expertise zou beschikken dan de welstandscommissie.
Het vorenstaande brengt evenwel niet mee dat het bestreden besluit voor vernietiging in aanmerking komt. De rechtbank overweegt hiertoe dat de welstandscommissie zich op het standpunt stelt dat de ramen en kozijnen van de verdieping niet in overeenstemming zijn met redelijke eisen van welstand. Aan het advies van een welstandscommissie komt in de regel groot gewicht toe en gemeentebesturen mogen dit in principe ook zonder meer overnemen. Eisers hebben het standpunt van Hûs en Hiem weliswaar bestreden door het inbrengen van een aantal tegenadviezen, maar de rechtbank is van oordeel dat verweerder aan de adviezen van de welstandscommissie doorslaggevende betekenis mocht toekennen. Laatstbedoelde adviezen zijn, zoals hiervoor al vermeld, uitvoerig gemotiveerd en bovendien heeft verweerder zowel de adviezen van G. Leonhardt en H.F.A. Rademaker als het bezwaarschrift van eisers voor commentaar voorgelegd aan de welstandscommissie. De commissie heeft hierop haar eerder ingenomen standpunt gemotiveerd gehandhaafd. De rechtbank voegt hier nog aan toe dat uit het derde tegenadvies, dat eisers hebben ingewonnen -een advies van Th.M. Elsing- kan worden afgeleid dat hij het standpunt van de welstandscommissie deelt voor zover het om de ramen en kozijnen van de verdieping gaat. In dit verband wordt verwezen naar het gestelde onder 12, laatste volzin, in zijn brief van 20 september 2004. Nu in ieder geval een deel van het bouwplan in strijd moet worden geacht met het bestemmingsplan alsmede met redelijke eisen van welstand, dient de gehele bouwvergunning geweigerd te worden. Een splitsing van de bouwaanvraag is in deze zaak niet mogelijk, nu de aanvraag betrekking heeft op één bouwwerk en niet op meerdere bouwwerken, die onafhankelijk van elkaar kunnen worden bezien. Dit betekent dat het beroep ongegrond verklaard zal moeten worden. Dit laat onverlet dat het eisers uiteraard vrij staat om een nieuwe bouwaanvraag in te dienen, die enkel betrekking heeft op de ramen en kozijnen op de begane grond van de woning. In dat geval zal verweerder een beslissing moeten nemen met inachtneming van het dan geldende recht, waaronder de -voor zover deze inmiddels is vastgesteld- welstandsnota als bedoeld in art. 12a lid 1 Woningwet. De rechtbank gaat er op basis van de gedingstukken in deze zaak vooralsnog vanuit dat die vergunning alsdan verleend zal kunnen worden, althans niet op problemen stuit voor zover het de toetsing aan het bestemmingsplan en redelijke eisen van welstand betreft.
De rechtbank acht geen termen aanwezig om een partij te veroordelen in de kosten van het geding.
- verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door mr. C.M. Telman, rechter, en door haar in het openbaar uitgesproken op 17 mei 2005 in tegenwoordigheid van mr. T. Hoekstra als griffier.
w.g. T. Hoekstra
w.g. C.M. Telman
Tegen deze uitspraak staat voor partijen het rechtsmiddel hoger beroep open. Gelijke bevoegdheid komt toe aan andere belanghebbenden, behoudens het bepaalde in artikel 6:13 juncto 6:24 van de Awb. Indien u daarvan gebruik wenst te maken dient u binnen zes weken na de dag van verzending van de uitspraak een brief (beroepschrift) alsmede een afschrift van deze uitspraak te zenden aan:
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Postbus 20019
2500 EA Den Haag
In het beroepschrift vermeldt u waarom u de uitspraak niet juist vindt.
Afschrift verzonden op: 17 mei 2005