RECHTBANK LEEUWARDEN
Sector bestuursrecht
Uitspraak ex artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht
[eiseres], wonende te [woonplaats], eiseres,
gemachtigde: [naam], werkzaam bij de Bond Arbeidsongeschikten en Gehandicapten te Oosterwolde,
het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Ooststellingwerf, verweerder,
gemachtigde: [naam], werkzaam bij verweerders gemeente.
Bij brief van 4 december 2003 heeft verweerder eiseres mededeling gedaan van zijn besluit op bezwaar betreffende de toepassing van de Wet voorzieningen gehandicapten (WVG).
Tegen dit besluit heeft eiseres op 24 december 2003 beroep ingesteld.
De zaak is behandeld ter zitting van de rechtbank, enkelvoudige kamer, gehouden op 26 november 2004. Eiseres en haar gemachtigde zijn -met kennisgeving- niet verschenen. Verweerder is verschenen bij bovengenoemde gemachtigde. Op grond van art. 8:64 lid 1 Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft de rechtbank besloten tot schorsing van het onderzoek ter zitting. Daarbij is bepaald dat het vooronderzoek wordt hervat.
Met toestemming van partijen heeft de rechtbank op grond van art. 8:64 lid 5 Awb bepaald dat de nadere zitting achterwege blijft. De rechtbank heeft daarop het onderzoek gesloten.
Eiseres, geboren op [geboortedatum], heeft op 26 mei 2003 een aanvraag voor een scootmobiel ingediend.
Bij besluit van 12 augustus 2003 heeft verweerder de door eiseres aangevraagde scootmobiel geweigerd.
Het tegen dit besluit ingediende bezwaarschrift is bij het thans bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft verweerder overwogen dat aan eiseres reeds een collectieve vervoersvoorziening (taxikaart) is verstrekt en dat zij daarmee in staat wordt geacht haar sociale contacten te onderhouden. Een aanvullende vervoersvoorziening is volgens verweerder -gelet op de vervoersbehoefte van eiseres- niet noodzakelijk.
Eiseres heeft in beroep aangevoerd -samengevat en onder meer- dat zij gelet op haar medische situatie in aanmerking dient te komen voor een scootmobiel. Haar behandelend artsen en fysiotherapeut bevestigen dat eiseres zeer slecht ter been is. Eiseres stelt verder dat zij door bezoeken aan haar broer en zus veel kilometers maakt, waardoor er geen kilometers meer overblijven voor boodschappen en sociale contacten in het dorp. Voor een taxirit naar het centrum van haar woonplaats wordt minimaal vijf kilometer enkele reis afgeschreven. Volgens eiseres schiet zij niets op met een aanvullende taxikaart voor afstanden tot 500 meter, aangezien winkels en bejaarden- en verzorgingstehuis op een afstand van minimaal anderhalve kilometer van de woning van eiseres liggen.
In dit geding moet worden beoordeeld of het bestreden besluit in rechte stand kan houden. De rechtbank overweegt als volgt.
In art. 1 lid 1 onder a Wvg is bepaald dat in deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder gehandicapte: een persoon die ten gevolge van ziekte of gebrek aantoonbare beperkingen ondervindt op het gebied van het zich binnen of buiten de woning verplaatsen.
In art. 2 Wvg is onder andere bepaald dat het gemeentebestuur zorg draagt voor de verlening van vervoersvoorzieningen ten behoeve van deelneming aan het maatschappelijk verkeer van de in de gemeente woonachtige gehandicapten en met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens deze wet daartoe regels vaststelt bij verordening.
Art. 3 Wvg bepaalt dat het gemeentebestuur verantwoorde voorzieningen aanbiedt, waaronder worden verstaan de voorzieningen die doeltreffend, doelmatig en cliëntgericht worden verleend.
Volgens vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) met betrekking tot de ondergrens van de zorgplicht van de gemeentebesturen, als neergelegd in art. 3 Wvg, geldt als uitgangspunt dat elke (combinatie van) vervoersvoorziening(en) de in de gemeente woonachtige gehandicapten in staat dient te stellen in aanvaardbare mate sociale contacten te onderhouden in de directe woon- en leefomgeving en deel te nemen aan het leven van alledag. De vraag bij welk aantal kilometers en welk aantal verplaatsingen nog gezegd kan worden dat een vervoersvoorziening de gehandicapten in aanvaardbare mate in staat stelt deel te nemen aan het leven van alle dag is mede afhankelijk van de lokale omstandigheden. Daarbij zijn de aard en omvang van het gemeenschappelijk grondgebied (en dat van de omringende regio) en de bereikbaarheid van de winkels, sociale contacten en openbare en andere activiteiten en voorzieningen van belang.
Uit de jurisprudentie van de CRvB blijkt voorts dat in een situatie als die van eiseres, waarbij sprake is van een uiterst beperkte mobiliteit, betrokkene in beginsel naast het gebruik van collectief vervoer in aanmerking dient te komen voor een aanvullende vervoersvoorziening voor verplaatsingen over enkele honderden meters ten behoeve van deelname aan het leven van alledag. Als uitgangspunt geldt daarbij dat de, tot extra kosten leidende, vervoersbehoefte van een dergelijke gehandicapte voor deze korte verplaatsingen mag worden verondersteld (RSV 1999/243).
Uit de Verordening voorzieningen gehandicapten van de gemeente Ooststellingwerf (hierna: de Verordening) blijkt dat het primaat bij het collectief vervoer is gelegd. Binnen de gemeente is het systeem van collectief vervoer zo ingericht dat een taxikaart kan worden verstrekt waarbij voor iedere rit minimaal vijf kilometer wordt afgeschreven. Daarnaast kan met een zogenaamde blauwe taxikaart een aanvullende voorziening worden verstrekt voor de korte afstanden tot 500 meter vanaf de woning. Deze blauwe taxikaart wordt door verweerder gezien als voorliggende voorziening ten opzichte van een scootmobiel. Voor toekenning van een scootmobiel zijn bovendien aanvullende criteria opgesteld.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder -anders dan eiseres meent- de medische situatie van eiseres niet onderschat. Onder meer uit de reactie van de Argonaut-arts [naam] van 24 juli 2003 blijkt dat de loopafstand van eiseres op enkele tientallen meters moet worden gesteld en volgens de prognose minder zal worden. Bovendien blijkt uit het bestreden besluit dat verweerder de aangevraagde scootmobiel niet heeft geweigerd wegens het ontbreken van een medische indicatie. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om een medisch deskundige in te schakelen zoals eiseres heeft verzocht.
Uit de gedingstukken blijkt dat eiseres reeds beschikt over een (gewone) taxikaart die zij voornamelijk gebruikt voor haar bovenregionale contacten. Voorts blijkt uit de stukken dat eiseres geen vervoersbehoefte heeft voor verplaatsingen binnen een straal van 500 meter vanaf haar woning. In dit verband heeft eiseres onweersproken gesteld dat de winkelstraat in haar woonplaats en een bejaardenhuis en verzorgingstehuis op een afstand van minimaal 1500 meter van haar woning zijn gelegen. De rechtbank maakt hieruit op dat eiseres zich op het standpunt stelt dat zij voor deelname aan het leven van alledag een afstand van ten minste 1500 meter moet overbruggen.
De minimale afschrijving van 5 kilometer bij gebruik van de reguliere taxikaart in aanmerking genomen, constateert de rechtbank dat het systeem van collectief vervoer in verweerders gemeente niet voorziet in verplaatsingen over een afstand van 500 meter tot enkele kilometers vanaf de woning. In het licht van de hierboven aangehaalde jurisprudentie had het daarom naar het oordeel van de rechtbank op de weg van verweerder gelegen om te bezien of eiseres gelet op de lokale omstandigheden in aanvaardbare mate kan deelnemen aan het leven van alledag en daartoe voor een andere, meer passende voorziening dan het aangeboden collectieve vervoer in aanmerking dient te worden gebracht.
Het vorenstaande brengt de rechtbank tot de conclusie dat het bestreden besluit niet op zorgvuldige wijze is voorbereid en niet berust op een deugdelijke motivering. De rechtbank zal het beroep derhalve gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen wegens strijd met de artikelen 3:2 en 7:12 lid 1 Awb. Verweerder dient opnieuw op het bezwaar te beslissen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen.
Gelet op het vorenstaande en op het bepaalde in art. 8:74 lid 1 Awb dient de gemeente Ooststellingwerf het door eiseres betaalde griffierecht van ?? 31,00 te vergoeden.
De rechtbank acht geen termen aanwezig om op grond van art. 8:75 Abw een proceskostenveroordeling uit te spreken.
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat de gemeente Ooststellingwerf het betaalde griffierecht van ? 31,00 aan eiseres vergoedt.
Aldus gegeven door mr. A.J. Rietveld, rechter, en door haar in het openbaar uitgesproken op 8 maart 2005, in tegenwoordigheid van S. Ambachtsheer als griffier.