ECLI:NL:RBLEE:2005:AS6977

Rechtbank Leeuwarden

Datum uitspraak
18 februari 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
05/69 WRO
Instantie
Rechtbank Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening tegen bouwvergunning voor Jumbo supermarkt in Dokkum

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Leeuwarden op 18 februari 2005 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoekers, bestaande uit Laurus B.V., Super de Boer, Edah en Spar Noord B.V., hebben bezwaar gemaakt tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Dongeradeel, dat op 14 december 2004 een bouwvergunning en vrijstelling heeft verleend aan Dijkstra Plan en Projectontwikkeling voor de vestiging van een Jumbo supermarkt in Dokkum. De verzoekers zijn van mening dat deze vergunning zal leiden tot een duurzame ontwrichting van het voorzieningenniveau in Dokkum, aangezien zij zelf supermarkten exploiteren in de directe omgeving van de beoogde Jumbo supermarkt.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening behandeld op 3 februari 2005. Tijdens de zitting zijn de verzoekers bijgestaan door hun gemachtigde en een vertegenwoordiger van C1000. De verweerder is vertegenwoordigd door de burgemeester en andere ambtenaren. De voorzieningenrechter heeft overwogen dat de verzoekers ontvankelijk zijn in hun verzoek, omdat zij een spoedeisend belang hebben bij de gevraagde voorziening.

De rechter heeft vastgesteld dat de bouwvergunning in strijd is met het bestemmingsplan, maar dat de vrijstelling op basis van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) rechtmatig is verleend. De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat de belangen van de verzoekers, die voortkomen uit hun concurrentiepositie, niet opwegen tegen het algemene belang van het vestigingsbeleid voor de detailhandel. Daarom heeft de voorzieningenrechter het verzoek om de bouwvergunning te schorsen afgewezen. De uitspraak is definitief en er kan geen rechtsmiddel tegen worden aangewend.

Uitspraak

RECHTBANK LEEUWARDEN
Sector bestuursrecht
Uitspraak ex artikel 8:84 van de Algemene wet bestuursrecht
Reg.nr.: 05/69 WRO
Inzake het geding tussen
Laurus B.V., gevestigd te Den Bosch,
Super de Boer, gevestigd te Dokkum,
Edah, gevestigd te Dokkum
en
de besloten vennootschap Spar Noord B.V., gevestigd te Alkmaar, mede namens Spar
gevestigd te Dokkum
verzoekers,
gemachtigde: mr. A.J.M. Zebel-Vaudo, advocate te Dordrecht
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Dongeradeel, verweerder,
gemachtigden: R.S. Cazemier, burgemeester, alsmede J. Schippers en W. de Vries, werkzaam
bij verweerders gemeente.
Procesverloop
Bij besluit van 14 december heeft verweerder aan Dijkstra Plan en Projectontwikkeling (hierna ook de vergunninghouder te noemen) onder toepassing van bepalingen van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) en de Woningwet (Ww) een vrijstelling met bouwvergunning verleend.
Verzoekers hebben tegen dit besluit een bezwaarschrift ingediend. Tevens hebben zij zich bij brief van 25 januari 2005 tot de voorzieningenrechter gewend met het verzoek om op grond van art. 8:81 lid 1 Algemene wet bestuursrecht (Awb) een voorlopige voorziening te treffen, in die zin dat voornoemde bouwvergunning en vrijstelling worden geschorst.
Het verzoek is ter zitting behandeld op 3 februari 2005. Verzoekers zijn bij gemachtigde verschenen, bijgestaan door W. Feikes, werkzaam bij C1000. Verweerder is verschenen bij voornoemde gemachtigden, bijgestaan door ing. T. Draisma, adviseur bij bureau BRO. Tevens is namens de vergunninghouder verschenen mr. W. Voorthuijsen.
Het verzoek is gevoegd behandeld met een soortgelijk verzoek van C1000 en anderen, bij de rechtbank geregistreerd onder nummer 05/13 WRO. In die zaak wordt afzonderlijk uitspraak gedaan.
Motivering
Op grond van art. 8:81 lid 1 Awb kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Ten aanzien van de ontvankelijkheid van het verzoek overweegt de voorzieningenrechter dat niet is gebleken van beletselen om verzoekers te kunnen ontvangen. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat verzoekers in Dokkum supermarkten exploiteren die in directe concurrentie zullen komen te verkeren met de te vestigen supermarkt waarop het bestreden besluit betrekking heeft. Voorts is genoegzaam aangetoond dat verzoekers een spoedeisend belang hebben bij de gevraagde voorlopige voorziening.
Voor zover de beoordeling van het verzoek met zich brengt dat het geschil in de hoofdzaak wordt beoordeeld, heeft het oordeel van de voorzieningenrechter daaromtrent een voorlopig karakter.
Aan een verzoek als het onderhavige kan in beginsel worden voldaan, indien het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter in de hoofdzaak luidt dat het bezwaar tegen het aangevallen besluit gegrond verklaard zal moeten worden.
De voorzieningenrechter baseert zich bij zijn oordeelsvorming op onderstaande feiten en omstandigheden.
Verweerder heeft bij besluit van 14 december 2004 aan Dijkstra Plan en Projectontwikkeling een bouwvergunning verleend voor het verbouwen van een garagebedrijf tot winkelruimte op het perceel kadastraal bekend gemeente Dokkum, sectie B, nummer 01597 (zoals vermeld in de bouwvergunning), gelegen aan de Rondweg-west 88-92 te Dokkum. Het bouwplan is in strijd met het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Dokkum in onderdelen" (goedgekeurd op 1 augustus 1954), dat aan de betrokken locatie de bestemming "Industrieterrein" geeft. In verband daarmee heeft verweerder tegelijk met de bouwvergunning op grond van art. 19 lid 1 WRO vrijstelling verleend van bedoeld bestemmingsplan. Gedeputeerde staten van Fryslân (GS) hebben op 7 december 2004 een verklaring van geen bezwaar afgegeven met betrekking tot deze vrijstelling. Ten aanzien van de betrokken locatie heeft de raad van de gemeente Dongeradeel op 24 juni 2004 een voorbereidingsbesluit, als bedoeld in art. 21 WRO, genomen. Bij besluit van 1 april 2004 heeft de raad van verweerders gemeente de bevoegdheid tot het verlenen van vrijstellingen als bedoeld in art. 19 lid 1 WRO aan verweerder gedelegeerd.
Het bouwplan beoogt de vestiging van een supermarkt van de supermarktketen Jumbo met een netto vloeroppervlak van 1.065 m². Direkt naast de beoogde supermarkt is een Edah-supermarkt, behorend tot de Laurus-groep, gevestigd. Verder zijn in Dokkum, naast de supermarkten van verzoekers, nog de volgende supermarkten gevestigd: Poiesz, C1000 en Aldi.
De voorzieningenrechter oordeelt als volgt.
Krachtens art. 19 lid 1 WRO kan ten behoeve van de verwezenlijking van een project een vrijstelling van het geldende bestemmingsplan worden verleend, mits dat project is voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing. Verzoekers hebben in dit geding in de eerste plaats betoogd dat het bestreden besluit in strijd is genomen met art. 44 Ww en in de tweede plaats een goede ruimtelijke onderbouwing mist, omdat het in strijd is met het detailhandelsbeleid van verweerder en omdat dat besluit een duurzame ontwrichting van de detailhandel in Dokkum tot gevolg zal hebben. Verzoekers zijn van mening dat het distributieplanologisch onderzoek (hierna verder DPO te noemen) waarop verweerder zich bij zijn besluitvorming heeft gebaseerd, ondeugdelijk is. Dit onderzoek, verricht door het bureau BRO, gaat volgens verzoekers uit van een aantal onjuiste uitgangspunten waardoor de conclusie dat er in Dokkum ruimte is voor nog een supermarkt, eveneens onjuist is. Ter onderbouwing van dit standpunt hebben verzoekers een DPO laten uitvoeren door het bureau Droogh, Trommelen, Broekhuis (hierna DTB te noemen).
De eerste grief van verzoekers ziet erop dat uit de bouwtekeningen kan worden afgeleid dat er voor grote vrachtwagens te weinig laad- en losruimte zal zijn, zodat deze zich op het terrein van de ernaast gelegen Edah-supermarkt zullen moeten begeven. De voorzieningenrechter overweegt daaromtrent dat dit betoog, voorzover de conclusie van verzoekers omtrent de maatvoering al juist zou zijn, verzoekers niet kan baten, aangezien de vergunninghouder, indien als gevolg van de afmetingen van het bouwplan niet met grote vrachtwagens op eigen terrein zou kunnen worden gelost en geladen, hiertoe kleinere voertuigen zal kunnen inzetten. Van strijd van het bouwplan met de bouwverordening is geen sprake, nu in de praktijk het gebruik van het eigen terrein kan worden gerealiseerd.
Verzoekers hebben verder aangevoerd dat het bestreden besluit in strijd is met de Beleidsregel detailhandel Dokkum, welk beleid eind 2004 door verweerder is vastgesteld. Verweerder heeft dit standpunt bestreden met de stelling dat het bestreden besluit niet aan deze Beleidsregel moet worden getoetst, maar aan het beleid inzake voedingsmiddelenbedrijven als neergelegd in de “Globale planologische verkenning Food Dokkum”. De Beleidsregel is juist niet van toepassing op voedingsmiddelenbedrijven, zoals volgens verweerder ook expliciet daaruit blijkt.
De voorzieningenrechter is met verweerder van oordeel dat de Beleidsregel detailhandel Dokkum in dit geval niet van toepassing is, maar dat het toetsingskader wordt gevormd door de Globale Planologische Verkenning Locaties Food Dokkum. Met dit laatste beleid is de ruimtelijke onderbouwing van het bestreden besluit niet in strijd. Hoewel uit een eerste lezing van de Beleidsregel niet aanstonds kan worden opgemaakt dat dit beleid niet van toepassing is op de foodsector, leert een nadere beschouwing daarvan, zoals ter zitting door de gemachtigden van verweerder toegelicht, dat de Beleidsregel niet het toetsingskader vormt voor het bestreden besluit. Volgens de Beleidsregel heeft het detailhandelsbeleid met betrekking tot Dokkum drie pijlers. Verder wordt verwezen naar de foodlocaties waarvoor inmiddels aanvragen voor vestiging zijn ontvangen, waarover definitief zal worden besloten in het kader van art. 19-procedures. Daarbij wordt vermeld dat deze foodlocaties als uitlopers zullen fungeren van de binnenstad en als zodanig niet zullen fungeren als afzonderlijke pijler onder het detailhandelsbeleid. Dit ligt ook daarom voor de hand omdat in de eerder genoemde planologische verkenning ten aanzien van foodlocaties in Dokkum reeds een jaar eerder tot stand is gekomen. Zou de Beleidsregel van toepassing zijn geweest op foodlocaties, dan zou die eerdere planologische verkenning moeten zijn ingetrokken of herroepen, waarvan niet is gebleken. De juistheid van deze lezing blijkt ook uit de ruimtelijke onderbouwing van de bedrijvencaroussel Dokkum van 10 augustus 2004 waarin verweerder een en ander nog nader heeft toegelicht. Dit betekent dat de argumenten die verzoekers hebben ontleend aan de Beleidsregel niet behoeven te worden beoordeeld.
Tenslotte hebben verzoekers aangevoerd dat het bestreden besluit geen goede ruimtelijke onderbouwing kent, omdat het zal leiden tot een duurzame ontwrichting van de levensmiddelenvoorziening in Dokkum.
De voorzieningenrechter overweegt in de eerste plaats dat het gebruik van wettelijke planologische instrumenten, zoals het bestemmingsplan en de vrijstelling voor een zelfstandige project, volgens vaste jurisprudentie niet mag dienen tot het reguleren van concurrentieverhoudingen in de betrokken branche en daarmee evenmin tot de bescherming van de marktpositie van reeds gevestigde detaillisten. Hoewel concurrentiebelangen in beginsel niet gelijk zijn te stellen met ruimtelijke belangen, kan een ruimtelijk belang wel aanwezig zijn indien een nieuwe bestemming of een zelfstandig project tot gevolg kan hebben dat het voorzieningenniveau in het betrokken verzorgingsgebied in de relevante branche duurzaam wordt ontwricht.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is van een duurzame ontwrichting van het voorzieningenniveau in een bepaalde branche geen sprake wanneer als gevolg van de komst van een nieuwe concurrent de concurrentie wordt verhevigd, ook niet wanneer als gevolg daarvan een concurrerend bedrijf wellicht zou moeten sluiten. Ook als de consument door het sluiten van bedrijven minder keuze zou krijgen, kan die situatie nog niet zonder meer worden beschouwd als een ontwrichting van het voorzieningenniveau, laat staan een duurzame ontwrichting.
In dat licht bezien is de voorzieningenrechter van oordeel dat ook als uitgegaan zou worden van het door verzoekers overgelegde rapport van DTB, hun conclusie dat het bestreden besluit zal leiden tot een duurzame ontwrichting van het voorzieningenniveau in Dokkum, niet gerechtvaardigd is. Het rapport van DTB biedt daarvoor geen enkel aanknopingspunt, integendeel, DTB is van mening dat een uitbreiding van het verkoopvloeroppervlak van supermarkten met 700 m² tot 1.100 m² in Dokkum mogelijk is. Gelet daarop kan niet worden volgehouden dat de komst van een nieuwe supermarkt tot een duurzame ontwrichting van het voorzieningenniveau in Dokkum zal leiden.
Verzoekers hebben aangevoerd dat uit het rapport van DTB blijkt dat in sommige dorpen in de omgeving van Dokkum wel sprake zal kunnen zijn van een duurzame ontwrichting van het voorzieningenniveau. De voorzieningenrechter overweegt daaromtrent dat voor die conclusie noch in het rapport van BRO noch in dat van DTB voldoende steun kan worden gevonden. Hierbij is van belang dat voor zover omliggende dorpen tot het voorzieningengebied van Dokkum voor levensmiddelen en andere dagelijkse boodschappen moeten worden gerekend, de vraag of sprake is van een duurzame ontwrichting van het voorzieningenniveau zich niet kan beperken tot de voorzieningen in die dorpen zelf.
Op grond van het voorgaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat het bestreden besluit ook vanuit een distributie-planologisch oogpunt van een goede ruimtelijke onderbouwing is voorzien, hetgeen betekent dat verweerder bevoegd was om de vrijstelling verlenen, nu ook is voldaan aan de andere daarvoor geldende formele eisen.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder in redelijkheid van deze bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken, nu de individuele belangen van verzoekers die bestaan uit de bescherming van hun concurrentiepositie in dit planologisch kader niet van doorslaggevend gewicht zijn ten opzichte van het algemene belang van het door verweerder beoogde vestigingsbeleid voor de detailhandel.
Gelet op het voorgaande zal het bestreden besluit naar het oordeel van de voorzieningenrechter in heroverweging stand houden, zodat het verzoek zal worden afgewezen. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding tot het uitspreken van een proceskostenveroordeling.
Beslissing
De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek af.
Aldus gegeven door mr. D.J. Keur, voorzieningenrechter, en in het openbaar uitgesproken op 18 februari 2005, in tegenwoordigheid van mr. B.M. van der Doef als griffier.
w.g. B.M. van der Doef
w.g. D.J. Keur
Tegen deze uitspraak kan geen rechtsmiddel worden aangewend.
Afschrift verzonden op: 18-02-2005