Rechtbank Leeuwarden
Sector strafrecht
Uitspraak: 22 februari 2005
Parketnummer: 17/081254-03
VONNIS van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende te [adres].
De rechtbank heeft gelet op het ter terechtzitting gehouden onderzoek van 8 februari 2005.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. R.P. Snorn, advocaat te Heerenveen.
Aan dit vonnis is een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van de dagvaarding gehecht, waaruit de inhoud van de telastelegging geacht moet worden hier te zijn overgenomen.
In de telastelegging voorkomende schrijffouten of kennelijke misslagen worden verbeterd gelezen. De verdachte is hierdoor niet in zijn belangen geschaad.
Gelet op de jurisprudentie van de Hoge Raad is vrijspraak bepleit voor -kort samengevat- de handel in XTC-pillen. Uit de stukken zou onvoldoende blijken dat de zogenaamde XTC-pillen die verdachte aanwezig heeft gehad en heeft verhandeld, de op lijst I van de Opiumwet vermelde stoffen MDA, MDMA, MDEA, en/of N-ethylMDA bevatten.
De rechtbank overweegt hieromtrent het volgende. Tijdens het politieonderzoek zijn geen pillen aangetroffen. Een laboratoriumrapport over de chemische samenstelling van de stoffen die door verdachte en zijn mededaders zijn verhandeld ontbreekt daarom. Wel bevindt zich bij de stukken het deskundigenrapport van het Nederlands Forensisch Instituut d.d. 25 oktober 2004. Uit dit rapport blijkt dat onderzoek van 9150 "XTC-pillen" door het NFI in de jaren 2000 tot en met 2004 als resultaat heeft gehad dat 98% van de tabletten stoffen bevatten die onder lijst I van de Opiumwet vallen. De bevindingen worden bevestigd door de resultaten van laboratoriumonderzoek van drugsmonsters die bij instellingen voor verslavingszorg worden ingeleverd, zoals blijkt uit de Nationale drugmonitor, jaarbericht 2003. Uit het proces-verbaal blijkt dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het verkopen en afleveren van grote hoeveelheden zogenoemde XTC-pillen. Het gaat hier om in totaal meer dan duizend pillen. In de verklaringen van verdachte en afnemers wordt een omschrijving gegeven van het uiterlijk van enkele van de soorten verhandelde pillen. Tevens wordt het effect van de gebruikte pillen omschreven. Gelet op deze feiten, gezien in het licht van het hiervoor genoemde rapport, acht de rechtbank bewezen dat verdachte zich naast de handel in cocaïne en speed (amfetamine) ook schuldig heeft gemaakt aan de handel in materiaal bevattende MDA en/of MDMA en/of MDEA en/of N-ethylMDA.
De rechtbank acht het telastegelegde bewezen, met dien verstande dat:
hij in de periode van 1 juni 2001 tot en met 30 december 2003 te Sneek en te Bolsward en te Leeuwarden, meermalen, opzettelijk heeft verkocht en afgeleverd en verstrekt en vervoerd een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine (speed) en/of een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDA en/of MDMA en/of MDEA en/of N-ethylMDA en/of amfetamine te weten zogeheten XTC-pillen, zijnde cocaïne en amfetamine en MDA en MDMA en MDEA en N-ethylMDA een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I.
De verdachte zal van het meer of anders telastegelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Het bewezene levert op het misdrijf:
voor de bewezenverklaarde periode van 1 juni 2001 tot 17 maart 2003:
ten aanzien van het verkopen en afleveren:
de voortgezette handeling van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel
2, eerste lid onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
ten aanzien van het vervoeren en het verstrekken:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, eerste lid onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
Voor de bewezenverklaarde periode van 17 maart 2003 tot en met 30 december 2003:
ten aanzien van het verkopen en afleveren:
de voortgezette handeling van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
ten aanzien van vervoeren en het verstrekken:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.
De rechtbank neemt bij de bepaling van de hierna te vermelden strafsoort en strafmaat in aanmerking:
- de aard en de ernst van het gepleegde feit;
- de omstandigheden waaronder dit is begaan;
- de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken en deze naar voren komt uit het uittreksel uit het algemeen documentatieregister;
- de vordering van de officier van justitie tot veroordeling van verdachte terzake het telastegelegde tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar;
- het pleidooi van de raadsman.
Verdachte heeft zich gedurende ongeveer tweeëneenhalf jaar bezig gehouden met de handel in harddrugs. Het gaat hierbij om hoeveelheden van meer dan duizend zogenaamde XTC-pillen, enkele honderden grammen speed en kleinere hoeveelheden cocaïne. Het is een feit van algemene bekendheid dat harddrugs een gevaar opleveren voor de gezondheid van de gebruikers daarvan. Ook aan minderjarigen is verkocht, hetgeen de rechtbank verdachte zwaar aanrekent. Voor de handel in harddrugs gedurende een periode van 6 tot 12 maanden, waarbij sprake is van enige regelmaat, hanteert de rechtbank op grond van de oriëntatiepunten als uitgangspunt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden. Ook als rekening wordt gehouden met de jonge leeftijd van verdachte en het feit dat hij niet eerder is veroordeeld, is gelet op de lange duur van de handel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf onvermijdelijk. De rechtbank zal deze bepalen op 6 maanden, waarbij daarnaast een werkstraf voor de duur van 240 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 6 maanden worden opgelegd.
TOEPASSING VAN WETSARTIKELEN
De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 56 en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 (oud), 2, 10 (oud) en 10 van de Opiumwet.
DE UITSPRAAK VAN DE RECHTBANK LUIDT
Verklaart het telastegelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar in voege als voormeld en verdachte deswege strafbaar.
Veroordeelt verdachte te dier zake tot:
Een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden.
Bepaalt, dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot zes maanden niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op twee jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt, dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en/of voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Een werkstraf, bestaande uit het verrichten van 240 uren onbetaalde arbeid.
Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 120 dagen zal worden toegepast.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is telastegelegd dan het bewezenverklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.C. Fuhler, voorzitter, mr. J.J. Beswerda en mr. M.J. Dijkstra, rechters, bijgestaan door H. Pool, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 22 februari 2005.