RECHTBANK LEEUWARDEN
Sector bestuursrecht
Uitspraak ex artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht
mr. [A], notaris te [B], eiser,
gemachtigde: mr. W. Sleijfer, advocaat te Leeuwarden,
de voorzitter van het bestuur van de ring Fryslân van de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie (KNB), verweerder.
Op 22 september 2003 heeft verweerder een beslissing genomen inzake een door de heren [C.D.] uit [B] en [D.D.] uit [E] bij hem aanhangig gemaakt geschil over twee declaraties van eiser.
Tegen dit besluit heeft eiser bezwaar gemaakt.
Bij brief van 6 januari 2004 heeft verweerder mededeling gedaan van zijn beslissing om voormeld bezwaarschrift ongegrond te verklaren
Tegen dit besluit is namens eiser beroep ingesteld.
De zaak is behandeld ter zitting van de rechtbank, meervoudige kamer, gehouden op 27 oktober 2004. Eiser is verschenen in persoon, bijgestaan door zijn raadsman. Verweerder, ringvoorzitter mr. L.A. Detmar (notaris te Bolsward), is verschenen in persoon. Tevens zijn verschenen [C.D.] en [D.D.], die in deze zaak als derde-belanghebbende partij zijn.
[C.D.] en [D.D.] hebben bij brief van 17 maart 2003 aan verweerder te kenen gegeven dat zij het niet eens zijn met een tweetal nota's van notaris mr. [A] (eiser). De ene nota betreft een declaratie ten bedrage van € 8.925,00 ter zake van advieskosten van het Fiscaal Bureau voor het Notariaat FBN Belastingadviseurs, gevestigd te Den Haag (hierna: FBN). De andere nota heeft betrekking op het honorarium van eiser ten bedrage van ƒ 1.971,55.
Bij het primaire besluit heeft verweerder bepaald dat de declaratie van ƒ 1.971,55 in stand blijft, doch dat de declaratie van € 8.925,00 niet terecht is vastgesteld, zodat de heren [D.] deze niet hoeven te betalen.
Bij de beslissing op bezwaar is het hiertegen namens eiser ingediende bezwaarschrift ongegrond verklaard.
De rechtbank overweegt als volgt.
Op grond van art. 55 lid 1 van de Wet op het notarisambt (Wna) is de notaris verplicht om op verzoek van de cliënt een rekening van zijn honorarium voor ambtelijke werkzaamheden en overige aan de zaak verbonden kosten op te maken, waaruit duidelijk blijkt op welke wijze het in rekening gebrachte bedrag is berekend.
Indien over de rekening een geschil ontstaat, kan ingevolge art. 55 lid 2 Wna aan de voorzitter van het bestuur van de ring in het arrondissement waar de notaris is gevestigd, een beslissing worden gevraagd.
Op grond van de jurisprudentie (Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State 23 april 2003, AB 2003, 325) komt verweerder weliswaar een zekere ruimte toe bij de wijze waarop hij de aan hem ingevolge art. 55 lid 2 Wna toegekende bevoegdheid inkleedt, maar de ringvoorzitter dient de hem voorgelegde declaratie in volle omvang op haar juistheid te beoordelen. Deze beoordeling omvat ook dat de ringvoorzitter zich dient uit te laten over de noodzaak van de door de notaris verrichte werkzaamheden en voorts, wanneer de beoordeling van de werkzaamheden dit vergt, zich mede inhoudelijk een oordeel vormt over die werkzaamheden.
In het bestreden besluit heeft verweerder zich op het volgende standpunt gesteld:
(I) Het was wel nodig om ten aanzien van een aan de fam. [D.] opgelegde belastingaanslag actie te ondernemen en door de deskundigheid van FBN is de aanslag aanzienlijk gereduceerd.
(II) Het is echter gebruikelijk dat het inschakelen van een belastingadviseur als FBN geschiedt in nauw overleg met de cliënt. Eiser is er niet in geslaagd aannemelijk te maken dat hij toestemming had van de heren [D.], zodat de nota van € 8.925,00 niet terecht is vastgesteld.
In dit geding moet de rechtbank beoordelen of verweerder zich in redelijkheid op dit standpunt heeft kunnen stellen.
Door eiser is aangevoerd dat de fam. [D.] in belangrijke mate profijt heeft getrokken van de inschakeling van FBN en de daarmee samenhangende inspanningen van eiser. Het is niet gebleken dat wanneer eiser zelf of een derde in opdracht van de fam. [D.] om advies was gevraagd, de kosten aanmerkelijk lager zouden zijn dan de declaratie van FBN. Het is dan ook niet redelijk om, zelfs al zou er vanuit gegaan moeten worden dat eiser de fam. [D.] niet tijdig heeft geïnformeerd over, dan wel instemming heeft verkregen voor het inschakelen van FBN, de nota van FBN van € 8.925,00 geheel of gedeeltelijk ten laste van eiser te laten.
Dit betoog faalt. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder in redelijkheid doorslaggevend gewicht kunnen toekennen aan het antwoord op de vraag of voor het inschakelen van FBN vooraf de toestemming is verkregen van de fam. [D.], dan wel dat dit in voldoende mate met hen is besproken, zodat zij geacht kunnen worden ervan op de hoogte te zijn geweest. Dit vloeit voort uit art. 10 lid 2 van de krachtens art. 61 lid 2 Wna vastgestelde Verordening beroeps- en gedragsregels. Deze bepaling schrijft voor dat de notaris cliënten tijdig en duidelijk voorlicht over de financiële consequenties van zijn inschakeling. Op grond van art. 89 lid 4 Wna is deze verordening bindend voor de leden van de KNB en haar organen.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de ringvoorzitter dan ook terecht overwogen dat overleg had moeten plaatsvinden met de fam. [D.], aangezien elke notaris weet, althans behoort te weten, dat gespecialiseerde bureaus zoals FBN een hoog tarief noteren, en tevens te voorzien was dat met de zaak van de familie [D.] veel tijd gemoeid zou zijn.
Het geding spitst zich vervolgens toe op de vraag of de fam. [D.] eiser vooraf toestemming heeft gegeven voor het inschakelen van FBN, dan wel dat dit door eiser in voldoende mate met de fam. [D.] is besproken.
De rechtbank gaat uit van de navolgende feiten, zoals die blijken uit de gedingstukken. Bij akte van levering van 23 augustus 1999 zijn het veehouderijbedrijf en het woonhuis van [C.D.] overgedragen aan zijn zoon [D.D.], onder gelijktijdige kwijtschelding van de koopsom. Op 25 januari 2001 is, eveneens ten overstaan van eiser, een akte van schenking gepasseerd die materieel gezien betrekking heeft op de bevoordeling van [D.D.] in de akte van 23 augustus 1999. Tevens is in de akte van 25 januari 2001 opgenomen een berekening van het kwijt te schelden bedrag aan schenkingsrecht ingevolge de bepalingen van de Invorderingswet 1990. Door eiser is op 15 maart 2002 aangifte gedaan voor het recht van schenking. Op 31 juli 2002 is een aanslag opgelegd van € 586.641,00, welke beschikking aan eiser is toegzonden. Het zijdens eiser hiertegen op 12 september 2002 ingediende bezwaarschrift is ongegrond verklaard bij beschikking van 8 november 2002.
Tussen partijen is niet in geschil dat eiser het initiatief heeft genomen voor het inschakelen van de fiscaal specialist mr. J.P. Sturm van FBN in het kader van de tegen de beslissing van 8 november 2002 te ondernemen actie. Evenmin is in geschil dat eiser heeft getracht [C.D.] ertoe te bewegen contact op te nemen met deze Sturm, teneinde hem van informatie te voorzien, doch dat dit contact nimmer heeft plaatsgevonden.
Door [C.D.] en [D.D.] is het volgende aangevoerd. Tot november 2002 waren zij onkundig van problemen die er zouden zijn met de belastingdienst over het schenkingsrecht. [C.D.] is toen door eiser gevraagd op zijn kantoor te komen om inlichtingen te verschaffen. Toen [C.D.] vroeg waar dit voor nodig was, zou eiser gezegd hebben dat de belastingdienst problemen maakte. [C.D.] heeft vervolgens aangegeven dan zelf wel naar de belastingdienst te gaan, maar volgens eiser was dit niet nodig omdat er al iemand mee bezig was, namelijk de heer Sturm.
Door eiser is aangevoerd dat hij [C.D.] tijdig heeft geïnformeerd over het inschakelen van FBN en dat [C.D.] hiermee akkoord is gegaan. Ter zitting heeft eiser verklaard dat het contact hierover met [C.D.] waarschijnlijk aan het einde van de zomer van 2002, rond begin augustus 2002 heeft plaatsgevonden.
De rechtbank is van oordeel dat eiser er niet in is geslaagd aannemelijk te maken dat het inschakelen van FBN vóóraf met [C.D.] en/of [D.D.] is besproken en dat door (één van) hen hiermee op enig moment is ingestemd. Hiertoe overweegt de rechtbank dat in de gedingstukken nog niet het begin van bewijs valt te vinden voor de juistheid van eisers standpunt. Eerst in de brief van 13 januari 2003 vraagt eiser aan [C.D.] om de zaak "ter voorkoming van misverstanden" zo spoedig mogelijk met Sturm te bespreken. De litigieuze nota is echter van dezelfde datum, zodat als vaststaand kan worden aangenomen dat de werkzaamheden van Sturm op dat moment reeds waren afgerond. De correspondentie tussen eiser en de heren [D.] over de belastingaanslag is verder beperkt tot een brief van 24 december 2002. Het feit dat als onweersproken is komen vast te staan dat [C.D.] of [D.D.] nimmer contact heeft gehad met Sturm, geeft naar het oordeel van de rechtbank ook meer steun aan de beweerde weigerachtigheid van [D.] dan aan de door eiser gestelde instemming.
In de eerst ter zitting namens eiser overgelegde verklaringen van mr. [F], kandidaat-notaris, en [G], notarieel medewerker, ziet de rechtbank geen grond voor een ander oordeel, reeds omdat deze verklaringen vaag van inhoud zijn en geen data bevatten van de beweerde ontmoetingen met [C.D.].
De consequentie die verweerder verbindt aan het niet voldaan zijn aan de eis van genoegzaam overleg dan wel expliciete instemming, namelijk dat de nota van FBN voor rekening van eiser dient te blijven, acht de rechtbank niet onjuist of anderszins onrechtmatig.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank tot de slotsom gekomen dat het beroep ongegrond moet worden verklaard. Er is geen aanleiding voor het uitspreken van een proceskostenveroordeling.
- verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door mr. A.J. Rietveld, voorzitter, en mrs. C.H. de Groot en E.M. Visser, rechters, en door voornoemde voorzitter in het openbaar uitgesproken op 19 januari 2005, in tegenwoordigheid van mr. F.P. Dillingh als griffier.
w.g. F.P. Dillingh
w.g. A.J. Rietveld
Tegen deze uitspraak staat voor partijen het rechtsmiddel hoger beroep open. Gelijke bevoegdheid komt toe aan andere belanghebbenden, zulks behoudens het bepaalde in art. 6:13 juncto 6:24 Awb.
Indien u daarvan gebruik wenst te maken dient u binnen zes weken na de dag van verzending van de uitspraak een brief (beroepschrift) alsmede een afschrift van deze uitspraak te zenden aan:
de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Postbus 20019
2500 EA Den Haag
In het beroepschrift vermeldt u waarom u de uitspraak niet juist vindt.
Afschrift verzonden op: 19 januari 2005