RECHTBANK LEEUWARDEN
Sector bestuursrecht
Uitspraak ex artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht
[A] en 20 anderen, wonende te [X], eisers,
gemachtigde: mr. G.P. Wempe, advocaat te Sneek,
het college van burgemeester en wethouders van Sneek, verweerder,
gemachtigden: L. van der Bijl en F.J.T. Tolsma, beiden werkzaam in gemeentelijke dienst.
Bij brief van 24 november 2003 heeft verweerder mededeling gedaan van zijn beslissing op bezwaar inzake de toepassing van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) en de Woningwet.
Tegen dit besluit is namens eisers beroep ingesteld.
De zaak is behandeld ter zitting van de rechtbank, meervoudige kamer, gehouden op 27 oktober 2004. Voor eisers zijn verschenen de heren [B], [C], [D], [A] en [E], bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door bovengenoemde gemachtigden. Gedeputeerde Staten van Fryslân (GS) hebben telefonisch laten weten dat zij zich niet ter zitting zullen laten vertegenwoordigen. Namens Woningstichting de Wieren te Sneek, die als derde-belanghebbende partij is in dit geding, is verschenen P. Holthuis, gemachtigde.
Bij besluit van 9 juli 2003 heeft verweerder, onder gelijktijdige verlening van vrijstelling op grond van art. 19 lid 1 WRO, aan Woningstichting de Wieren te Sneek (hierna: vergunninghoudster) een bouwvergunning verleend voor het oprichten van 48 woningen op het perceel Pampuskade 1 te Sneek.
Namens eisers, bewoners van de nabij gelegen [straatnaam 1] en de [straatnaam 2] ten noordwesten van de bouwlocatie, is tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder de bezwaren ongegrond verklaard en de vrijstelling annex bouwvergunning gehandhaafd, één en ander conform het advies van de Commissie voor de bezwaarschriften gemeente Sneek (de commissie).
De rechtbank overweegt als volgt.
Dit geschil moet worden beoordeeld aan de hand van de bepalingen van de Woningwet, zoals die luidden vóór 1 januari 2003. Tussen partijen staat niet ter discussie dat het bouwplan in strijd is met het geldende bestemmingsplan "Het Eiland".
Op grond van art. 19 lid 1 WRO kan de gemeenteraad, behoudens het gestelde in het tweede en derde lid, ten behoeve van de verwezenlijking van een project vrijstelling verlenen van het geldende bestemmingsplan, mits dat project is voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing en vooraf van gedeputeerde staten de verklaring is ontvangen, dat zij tegen het verlenen van vrijstelling geen bezwaar hebben. Onder een goede ruimtelijke onderbouwing wordt bij voorkeur een gemeentelijk of intergemeentelijk structuurplan verstaan. Indien er geen structuurplan is of wordt opgesteld, wordt bij de ruimtelijke onderbouwing in elk geval ingegaan op de relatie met het geldende bestemmingsplan, dan wel wordt er gemotiveerd waarom het te realiseren project past binnen de toekomstige bestemming van het betreffende gebied. De gemeenteraad kan de in de eerste volzin bedoelde vrijstellingsbevoegdheid delegeren aan burgemeester en wethouders.
Het argument van eisers dat in plaats van toepassing te geven aan art. 19 WRO, verweerder ter zake van het onderhavige bouwplan het bestemmingsplan had moeten aanpassen, faalt. De wet kent immers geen rangorde tussen de procedure tot herziening van het bestemmingsplan en de procedure op grond van art. 19 WRO. Het stond het college dan ook vrij van deze laatste procedure gebruik te maken. De rechtbank verwijst in dit verband naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) van 6 augustus 2003 (BR 2003/224).
Op grond van art. 5 van de op 1 juli 2002 in werking getreden Delegatieverordening 2002, berust de bevoegdheid ex art. 19 lid 1 WRO bij verweerder indien de gemeenteraad op enigerlei wijze een besluit over het desbetreffende project heeft genomen waarbij de planologische (on)wenselijkheid is betrokken. Aangezien de raad op 26 februari 2002 in planologische zin heeft ingestemd met de realisering van 48 woningen op de locatie Pampuskade 1a, is verweerder bevoegd om ter zake van de bouwaanvraag van vergunninghoudster te beslissen, voor zover deze aanvraag ingevolge art. 46 lid 3 Woningwet mede een verzoek om vrijstelling inhoudt.
Op 22 april 2003 hebben GS verklaard geen bezwaar te hebben tegen het verlenen van vrijstelling voor het onderhavige bouwplan.
Op grond van het voorgaande is naar het oordeel van de rechtbank aan de formele vereisten van art. 19 lid 1 WRO voldaan. Vervolgens zal de rechtbank ingaan op de vraag of het project is voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing, zoals bedoeld in art. 19 lid 1 WRO.
In de ruimtelijke onderbouwing zoals die zich onder de gedingstukken bevindt, is verwoord dat het hier gaat om een bouwplan dat voorziet in de oprichting van een woongebouw van 9 meter hoog langs de Oudvaart, bestaande uit drie bouwlagen waarin totaal 18 woningen zijn ondergebracht. Langs de Pampuskade wordt een gebouw van vier woonlagen (11.80 meter hoog) gebouwd, onderverdeeld in 16 woningen. Op de hoek van de Pampuskade en de Oudvaart wordt een hoger accent gerealiseerd van zeven en acht bouwlagen hoog (circa 23 meter hoog) waarin 13 woningen zijn ondergebracht. Het plan voorziet in parkeerruimte voor 58 auto's. Op grond van de voorschriften van het geldende bestemmingsplan "Het Eiland" is op gronden met de bestemmingen "woondoeleinden" en "bedrijven" bebouwing toegestaan tot maximaal 12 meter. Op gronden met de bestemming "erf" is bebouwing toegestaan tot een maximale hoogte van 6,5 meter. Op gronden met de bestemming "tuin of onbebouwd erf" mogen geen gebouwen worden opgericht.
De ruimtelijke onderbouwing vervolgt met de vaststelling dat de hoek Pampuskade-Oudvaart een mooie, vanaf alle kanten goed zichbare plek is. De opbouw van de bebouwing aan weerszijden van de Houkesloot geeft bepaalde accenten te zien. Aan de kant van de Oppenhuizerweg gaat de bebouwing van zeven lagen via vijf en drie (bij Akzo) naar zes bouwlagen naast de ING-bank. Aan de Eilandkant verloopt de bebouwing van 6,5 bouwlagen via 3,5 en 4,5 naar de beoogde toren van 7 en 8 bouwlagen. Gelet op de opbouw van de reeds bestaande bebouwing verdraagt de hoek van de Pampuskade en de Oudvaart een stedenbouwkundig accent. De woontoren vormt door de hoogte en omvang een markante beëindiging van de bebouwingswand en een goede overgang naar het begin van de historische binnenstad met kleinschalige bebouwing. Voorts wordt er in de ruimtelijke onderbouwing op gewezen dat het plan in overeenstemming is met het rijksbeleid, dat is gericht op doelmatig gebruik van ruimte, en het provinciaal beleid, dat is gericht op de concentratie van wonen en werken in stedelijke kernen.
Het argument van eisers dat de ruimtelijke onderbouwing niet voldoet aan de daaraan in dit geval te stellen eisen, omdat onvoldoende wordt ingegaan op de relatie met het geldende bestemmingsplan en slechts de afwijkingen ervan worden benadrukt, mist naar het oordeel van de rechtbank feitelijke grondslag. Uit de hierboven verkort weergegeven inhoud van de ruimtelijke onderbouwing blijkt naar het oordeel van de rechtbank dat de relatie tussen het onderhavige project en het bestemmingsplan "Het Eiland" genoegzaam is beschreven.
De rechtbank deelt evenmin het standpunt van eisers dat de ruimtelijke onderbouwing ondeugdelijk is, omdat inhoudelijk onvoldoende invulling is gegeven aan het wettelijk criterium. De ruimtelijke onderbouwing bevat naar het oordeel van de rechtbank een stedenbouwkundige visie op de onderhavige locatie die bij de eerstvolgende algemene herziening in het bestemmingsplan zal worden opgenomen. Niet kan worden gezegd dat dit project niet in overeenstemming is met de gemeentelijke Ontwikkelingsvisie uit 2002, genaamd "Koers voor Sneek; naar een vitale en bereikbare stad". GS hebben ingestemd met de ruimtelijke onderbouwing, waarbij zij hebben aangegeven dat het project aansluit op het provinciale streven naar zuinig ruimtegebruik en het benutten van inbreidingslocaties. In hetgeen namens eisers is aangevoerd, heeft de rechtbank geen grond gevonden voor het oordeel dat de ruimtelijke onderbouwing in strijd is met het rijks-, provinciaal of gemeentelijk planologisch beleid.
Eisers hebben verder aangevoerd dat het project esthetisch onder de maat is. Dit heeft volgens eisers tot gevolg dat zowel de ruimtelijke onderbouwing ondeugdelijk is omdat de ruimtelijke kwaliteit van het project niet voldoet aan de eisen die daaraan op deze locatie gesteld moeten worden, als dat het bouwplan niet voldoet aan redelijke eisen van welstand. Ter onderbouwing van deze argumenten hebben eisers een rapport van drs. P. Karstkarel in het geding gebracht, genaamd "Contra-expertise bouwplan Pampuskade - 1e Oosterkade te Sneek". Het rapport is door de rechtbank ontvangen op 16 oktober 2004.
In het rapport geeft Karstkarel, architectuurhistoricus en lid van de welstandscommissie van de stad Groningen, als zijn mening dat het bouwplan niet voldoet aan redelijke eisen van welstand en evenmin aan de voorwaarden die gesteld kunnen worden aan de ruimtelijke kwaliteit.
De Commissie Ruimtelijke Kwaliteit (CRK) heeft ten aanzien van het bouwplan op 13 november 2002 positief geadviseerd. Door verweerder is er op gewezen dat de CRK het project heeft beoordeeld en dat de conclusie van deze welstandscommissie is dat het gebouw aanvaardbaar is in relatie tot de karakteristiek van de reeds aanwezige bebouwing en de openbare ruimte en de stedenbouwkundige context. De CRK kan zich tevens verenigen met structuur, materiaalstelling en kleurstelling van de gevels. Volgens de CRK voldoet het bouwplan aan redelijke eisen van welstand. Naar de mening van verweerder moet het rapport van Karstkarel buiten beschouwing worden gelaten, omdat het te laat is ingediend.
De rechtbank overweegt op dit punt als volgt.
In hetgeen door eisers is aangevoerd heeft de rechtbank geen aanknopingspunten kunnen vinden voor het oordeel dat het advies van de CRK naar inhoud of wijze van totstandkoming zodanige gebreken vertoont dat verweerder niet op dit advies had mogen afgaan. Daarbij moet in aanmerking worden genomen dat aan burgemeester en wethouders bij de toepassing van het welstandsvereiste een ruime mate van beleidsvrijheid toekomt. Het enkele feit dat Karstkarel een andere mening heeft over de esthetische kwaliteiten van het onderhavige project, rechtvaardigt daarom op zichzelf beschouwd nog niet de conclusie dat het bouwplan geen ruimtelijke kwaliteit bezit en niet voldoet aan redelijke eisen van welstand. Daarbij wijst de rechtbank er op dat de CRK bestaat uit twee architecten, een cultuurhistoricus, een stedenbouwkundige, een deskundige op het gebied van monumentenzorg, een beeldend kunstenaar en een voorzitter die allen -naar door verweerder onweersproken is gesteld- op de hoogte zijn van de plaatselijke situatie.
Naar vaste jurisprudentie dient aan het advies van de welstandscommissie als regel groot gewicht te worden toegekend. Hoewel burgemeester en wethouders niet aan het advies gebonden zijn en de verantwoordelijkheid voor de welstandstoetsing bij hen berust, mogen zij aan het advies in beginsel doorslaggevende betekenis toekennen. Het overnemen van een voldoende gemotiveerd welstandsadvies behoeft in de regel geen nadere toelichting, tenzij de aanvrager of een derde-belanghebbende een tegenadvies overlegt van een andere deskundig te achten persoon of instantie.
De rechtbank is van oordeel dat aan het rapport van Karstkarel in dit geval niet het gewicht kan worden toegekend dat eisers hieraan gehecht willen zien. Ten tijde van de beslissing op bezwaar beschikte verweerder over een gemotiveerd advies van de welstandscommissie. Een deskundig tegenadvies is in de bezwaarprocedure niet overgelegd. Aangezien het advies van de CRK bij eisers tijdig bekend was, valt niet in te zien waarom het rapport van Karstkarel niet reeds in de bezwaarprocedure had kunnen worden ingediend. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich dan ook op het advies van de CRK mogen verlaten. In de inhoud van het rapport van Karstkarel ziet de rechtbank geen grond voor een ander oordeel.
Gelet op het voorgaande kan niet -zoals namens eisers is betoogd- worden gezegd dat het project niet is voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing. Het ontbreken van een gemeentelijk of intergemeentelijk structuurplan doet hieraan niet af.
Naar het oordeel van de rechtbank is verweerder op grond van de voorgaande overwegingen bevoegd de onderhavige vrijstelling te verlenen. Ten aanzien van de wijze waarop verweerder van deze bevoegdheid gebruik heeft gemaakt, stelt de rechtbank voorop dat de afweging die verweerder heeft gemaakt, door de bestuursrechter slechts terughoudend mag worden getoetst. Dit betekent dat de rechter de beslissing van verweerder niet kan vernietigen op de enkele grond dat er andere oplossingen mogelijk waren geweest die minder bezwarend zijn voor eisers, maar slechts indien gezegd kan worden dat de uitkomst van de door verweerder gepleegde belangenafweging kennelijk onredelijk is.
In hetgeen door eisers is aangevoerd heeft de rechtbank geen aanknopingspunten kunnen vinden voor het oordeel dat het vrijstellingsbesluit het resultaat is van een onevenwichtige afweging van belangen.
Op grond van de conclusies van het TNO-rapport van 25 februari 2002 heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het bouwplan geen windhinder zal veroorzaken. Verweerder heeft voorts erkend dat het bouwplan tot een zeker verlies aan zonlicht voor een aantal woningen zal leiden. De mate waarin dit zich voordoet, is in beeld gebracht in schaduwberekeningen die zich onder de gedingstukken bevinden. De juistheid van deze schaduwberekeningen is door eisers niet betwist. In navolging van verweerder is de rechtbank van oordeel dat deze gevolgen geen onevenredige verslechtering van de woonsituatie van eisers betekenen.
Gelet op het voorgaande kan het vrijstellingsbesluit de rechterlijke toetsing doorstaan en is het beroep in zoverre ongegrond. Derhalve resteert de vraag of de bouwvergunning had moeten worden geweigerd. Nu voorts niet gebleken is dat zich één van de in art. 44 Woningwet genoemde weigeringsgronden voordoet, is de bouwvergunning door verweerder terecht verleend.
Het beroep zal dan ook ongegrond worden verklaard. De rechtbank ziet geen aanleiding voor het uitspreken van een proceskostenveroordeling.
- verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door mr. C.H. de Groot, voorzitter, en mrs. E.M. Visser en A.J. Rietveld, rechters, en door voornoemde voorzitter in het openbaar uitgesproken op 13 januari 2005 in tegenwoordigheid van mr. F.P. Dillingh als griffier.
w.g. F.P. Dillingh
w.g. C.H. de Groot
Tegen deze uitspraak staat voor partijen het rechtsmiddel hoger beroep open. Gelijke bevoegdheid komt toe aan andere belanghebbenden, zulks behoudens het bepaalde in art. 6:13 juncto 6:24 Awb.
Indien u daarvan gebruik wenst te maken dient u binnen zes weken na de dag van verzending van de uitspraak een brief (beroepschrift) alsmede een afschrift van deze uitspraak te zenden aan:
de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Postbus 20019
2500 EA Den Haag
In het beroepschrift vermeldt u waarom u de uitspraak niet juist vindt.
Afschrift verzonden op: 13 januari 2005