Rechtbank Leeuwarden
Sector Kanton
Locatie Leeuwarden
139.042 /CV EXPL 03-5696
Uitspraak: 4 januari 2005
de naamloze vennootschap DEXIA BANK NEDERLAND N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
eiseres in conventie,
gedaagde in reconventie
gemachtigde: Kroes & Flikkema Gerechtsdeurwaarders,
[a] en [b],
wonende te [woonplaats],
gedaagden in conventie,
eisers in reconventie,
gemachtigde: mr. M.R. van der Pol
1.1. Op de bij dagvaarding vermelde gronden heeft eisende partij, hierna te noemen Dexia, gevorderd om gedaagde [a] te veroordelen tot betaling van € 3.031,29 met rente en kosten.
1.2. Gedaagde [a] heeft bij incidentele conclusie verzocht zijn echtgenote [b] in de aanhangig zijnde procedure toe te laten als gevoegde partij. Na een conclusie van antwoord in het incident zijdens Dexia, heeft de kantonrechter bij vonnis van 9 maart 2004 het toegestaan dat [b] zich voegt in de hoofdzaak. De kantonrechter zal hierna de gevoegde partij [b] aanmerken als gedaagde in conventie en eiseres in reconventie.
1.3. Door gedaagden in conventie, nader te noemen (in enkelvoud) [A], is bij antwoord de vordering betwist en is op de daarbij vermelde gronden in reconventie (voorwaardelijk) gevorderd voor recht te verklaren dat de onderhavige effectenlease-overeenkomst nietig is, dat Dexia tekort is geschoten in de nakoming van haar verplichtingen jegens [A], althans jegens [A] onrechtmatig heeft gehandeld en voorts heeft [A] gevorderd Dexia te veroordelen tot betaling van € 836,--, met rente (vanaf 6 april 2004 tot aan de dag der algehele voldoening) en kosten.
1.4. Na repliek in conventie tevens antwoord in reconventie, dupliek in conventie tevens repliek in reconventie, dupliek in reconventie en een akte zijdens [A], is vonnis bepaald op de stukken, waarvan de inhoud als hier ingelast geldt. Bij repliek in conventie heeft Dexia haar eis voorwaardelijk gewijzigd, in dier voege dat wanneer enig deel van de vordering van [A] in reconventie wordt toegewezen, [A] dient te worden veroordeeld tot betaling van een bedrag gelijk aan het verschil tussen de aankoopwaarde van de in artikel 1 van de overeenkomst genoemde effecten, minus de waarde van bedoelde effecten op de datum van vernietiging of ontbinding van de overeenkomst, althans minus de waarde van de bedoelde effecten op de datum van verkoop. Bij akte, gelijktijdig ingediend met de conclusie van dupliek in conventie, heeft [A] zich tegen deze wijziging van eis verzet.
2. de beoordeling van het geschil
in conventie en in reconventie
Als gesteld en erkend, dan wel als niet of onvoldoende weersproken, alsmede op grond van de in zoverre onbetwiste inhoud der overgelegde producties staat het volgende vast.
2.1. Dexia is de rechtsopvolgster van Bank Labouchere N.V., gevestigd te Amsterdam, eveneens handelend onder de handelsnaam Legio, en op haar beurt rechtsopvolgster van Legio Lease B.V.
2.2. Dexia en [a] hebben op 5 juni 2000 een overeenkomst gesloten ten behoeve van het product WinstVerDriedubbelaar onder contractnummer 74416381(hierna te noemen de overeenkomst). Deze overeenkomst is als volgt tot stand gekomen: Dexia heeft na telefonische werving [A] een fiscale opinie en een rekenvoorbeeld toegezonden. Vervolgens heeft Dexia de overeenkomst aan [A] toegestuurd. De overeenkomst is door [A] ondertekend en aan Dexia teruggestuurd.
2.3. In de overeenkomst staat onder meer vermeld:
"1. Lessee least van Legio-Lease, gelijk deze aan lessee verleast, de hierna te noemen aandelen/effecten, verder ook te noemen de "waarden"
(...)
totaal aankoopbedragen € 3.987,06
totaal te betalen rente (...) € 836,64
totaal overeengekomen leasesom € 4.823,70 (...)
2. Deze leaseovereenkomst wordt aangegaan voor een ononderbroken periode van 36 maanden, te rekenen vanaf de aankoopdag van de waarden.
3. De leasesom bedraagt:
a. Het totaal van 36 gelijke maandtermijnen van zegge: € 23,24
(...)
De eerste maandtermijn dient te worden voldaan op of omstreeks de 1e van de maand volgend op de eerste aankoopdag van de waarden en daarna telkens op of omstreeks de 1e dag van de daaropvolgende maand.
b. Een bedrag van ƒ 100,-; (...), op of omstreeks de 35e maand.
c. Aan het einde van de overeenkomst het restant van zegge: € 3.941,68.
(...)
Dit restant wordt in principe verrekend met de verkoopopbrengst van de waarden.
(...)
5. Zodra lessee al datgene aan Legio-Lease heeft betaald wat hij haar krachtens deze lease-overeenkomst en de daarbij behorende Bijzondere Voorwaarden Effecten Lease verschuldigd is of zal worden, is lessee automatisch en van rechtswege eigenaar van de waarden geworden".
2.4. De op de overeenkomst van toepassing zijnde Bijzondere Voorwaarden Effecten Lease vermelden onder meer:
"3. Alle baten en waardeveranderingen van de waarden komen aan lessee toe. Legio-Lease zal, behoudens voor zover in de overeenkomst anders is bepaald, de dividendbaten zo spoedig mogelijk na betaalbaarstelling daarvan aan lessee doen toekomen, zulks onder aftrek van wettelijk verplichte inhoudingen.(...).
(...)
10. Indien lessee aan al zijn verplichtingen uit de overeenkomst heeft voldaan, zullen de waarden aan lessee worden uitgeleverd, tenzij lessee alsdan meedeelt de voorkeur te geven aan de verkoop van de waarden. De verkoopopbrengst zal in dat geval door Legio-Lease aan lessee worden uitbetaald. Verkoop vindt zo spoedig mogelijk na opdracht plaats.".
2.5. [A] heeft tijdens de looptijd van de overeenkomst de verschuldigde bedragen tijdig aan Dexia voldaan.
2.6. Door het verstrijken van de overeengekomen looptijd is de overeenkomst geëindigd. In verband hiermee heeft Dexia aan [A] een eindafrekening gezonden voor een totaalbedrag van € 2.480,05, welk bedrag Dexia thans in rechte vordert.
2.7. [b] heeft schriftelijk een beroep gedaan op de vernietigbaarheid van de gesloten overeenkomst wegens het ontbreken van haar toestemming. Deze brief is door Dexia ontvangen op 16 mei 2003.
3. het standpunt van Dexia
Dexia heeft onder meer het volgende naar voren gebracht:
3.1. Dexia vordert betaling van voormeld bedrag ad € 2.480,05 en contractuele rente ad 0,96% per maand en buitengerechtelijke incassokosten (€ 483,14), totaal € 3.031,29.
3.2. Dexia is van mening dat de figuur van voeging zich verzet tegen het voeren van een verweer dat de gedaagde in de hoofdzaak zelfstandig niet toekomt. De figuur van voeging verzet zich uitdrukkelijk tegen het indienen van een eigen vordering door de gevoegde partij zodat de reconventionele vordering niet gebaseerd kan zijn op een beroep op artikel 1:88 juncto 1:89 BW.
3.3. Dexia heeft zich - voor zover de kantonrechter hetgeen in 3.2. naar voren is gebracht niet zou volgen - op het standpunt gesteld dat artikel 1: 88 BW niet op de effectenlease-overeenkomst die [A] heeft gesloten, van toepassing is. Dexia heeft daartoe aangevoerd dat artikel 1: 88 onder d BW overeenkomsten van koop op afbetaling aan de toestemming van de partner van de contractant onderwerpt. Koop op afbetaling is een overeenkomst die wordt aangegaan met betrekking tot een zaak niet met betrekking tot vermogensrechten. Artikel 7A: 1576 lid 5 BW bevat een uitbreiding van de werkingssfeer van de bepalingen die op koop op afbetaling van toepassing zijn. Die uitbreiding is beperkt tot de vijfde titel van boek 7A BW. Artikel 1: 88 BW is niet uitgebreid tot afbetalingstransacties met betrekking tot vermogensrechten.
Strikte toepassing van artikel 1: 88 BW leidt er toe dat voor overeenkomsten van effectenlease geen toestemmingsvereiste geldt.
3.4. Voor het geval artikel 1: 88 BW wel van toepassing is, heeft Dexia het ontbreken van de toestemming door de echtgenote van [A] betwist en heeft zij bewijs daarvan aangeboden door het horen van de echtgenote van [A] (en eventuele andere gezinsleden).
3.5. Voorts heeft Dexia aangevoerd dat effectenlease geen koop op afbetaling is, aangezien niet is voldaan aan de vereisten van aflevering van de aandelen en het verschuldigd zijn van twee of meer termijnen van de koopsom na de aflevering. Bovendien is de strekking van de overeenkomst niet dat de aandelen na betaling van de laatste termijn aan de koper in eigendom worden overgedragen, maar is uitgangspunt dat de effecten worden verkocht aan een derde waarbij slechts het verschil tussen de koop- en verkoopprijs met de cliënt wordt afgerekend.
3.6. Ten aanzien van de zorgplicht heeft Dexia (primair) uitvoerig betoogd dat artikel 28 lid 1 Nadere Regeling Toezicht Effectenverkeer 1999 (NR) bij een overeenkomst als de onderhavige geen plicht tot het inwinnen van informatie meebracht, omdat zij bij de uitvoering van de effectendiensten geen enkele vrijheid had: zij moest uitsluitend het geleaste mandje effecten aankopen. Subsidiair heeft Dexia - eveneens uitvoerig - aangevoerd dat aan artikel 28 lid 1 NR 99 een zodanige interpretatie dient te worden gegeven dat die bepaling niet langer een voldoende basis in de wet heeft.
3.7. Dexia betwist dat [A] bij het aangaan van de overeenkomst gedwaald zou hebben omtrent de aard en de werking van het effectenleaseproduct WinstVerDrie-dubbelaar. Dexia heeft daartoe aangevoerd dat [A] voorafgaand aan het sluiten van de overeenkomst beschikte over de overeenkomst, de Bijzondere Voorwaarden, de brochure en de fiscale opinie. Uit de overeenkomst had [A] duidelijk moeten zijn dat het aankoopbedrag van € 3.987,06 daadwerkelijk aan Dexia voldaan moest worden. Ook in de fiscale opinie staat dat er sprake is van een 3-jarige lening. Bovendien wordt in de overeenkomst en in de brochure gesproken over rente en aflossing. [A] had uit deze bewoordingen kunnen en moeten begrijpen dat het bij de door hem gesloten overeenkomst om beleggen met geleend geld ging.
Nu het een feit van algemene bekendheid is dat beurskoersen kunnen dalen, moet het er voor worden gehouden dat [A] zelf had kunnen begrijpen dat de omstandigheden zo zouden kunnen uitpakken dat de verkoopopbrengst van de aandelen niet toereikend zou zijn om de lening te kunnen aflossen.
3.8. Dexia is van mening dat de Wet op het Consumentenkrediet niet van toepassing is op de overeenkomst. Effectenlease valt niet onder de definitie van 'krediettransactie" zoals in deze wet gehanteerd. Er is immers geen sprake van een geldkrediet omdat niet daadwerkelijk een geldsom ter beschikking wordt gesteld, noch van een goederen-krediet.
3.9. Onder de voorwaarde dat haar vordering in conventie wordt afgewezen en het beroep van [A] op vernietiging geheel of deels slaagt, beroept Dexia zich op het bepaalde in artikel 6:278 BW. Dexia wenst in dit verband betaling van [A] te krijgen van een bedrag gelijk aan het verschil tussen de aankoopwaarde van de in artikel 1 van de overeenkomst genoemde effecten minus de waarde van bedoelde effecten op de datum van vernietiging of ontbinding van de overeenkomst, althans minus de waarde van bedoelde effecten op de datum van verkoop. Het beroep op vernietiging door [A] kan naar de mening van Dexia niet los worden gezien van de koersdalingen die de beurzen sedert medio 2000 hebben doorgemaakt. Als de lezing van [A] juist zou zijn, zou [A] kunnen afwachten hoe de beurskoersen zich ontwikkelen. Stijgen de beurskoersen, dan kunnen zij de winst incasseren. Zit het tij tegen, dan wordt een beroep op de vermeende vernietigbaarheid van de overeenkomst gedaan en blijft het verlies voor rekening van Dexia. [A] zou in de zijn visie risicoloos kunnen speculeren. Juist voor situaties als de onderhavige is in de wet art. 6:278 opgenomen.
[A] heeft een vijftal verweren gevoerd:
4.1. [A] heeft aangevoerd dat [b] als echtgenote van [a] op grond van artikel 1: 88 BW de overeenkomst mee had moeten ondertekenen. De aandelenlease-constructie dient te worden beschouwd als een koop op afbetaling. [b] heeft er op gewezen dat zij de vernietiging van de overeenkomst heeft ingeroepen en dat Dexia zulks bij brief van 21 mei 2003 heeft bevestigd. Op deze grond vordert [A] in voorwaardelijke reconventie een verklaring voor recht dat de onderhavige effectenlease-overeenkomst nietig is.
4.2. Ingevolge het bepaalde in art. 28 NR had Dexia een risicoprofiel ten behoeve van [A] dienen op te stellen. Genoemd artikel is van toepassing op effectenlease. Door dit profiel niet op te stellen heeft Dexia jegens [A] onrechtmatig gehandeld, tengevolge waarvan [A] schade heeft geleden.
4.3. Dexia heeft [A] voorts onvoldoende geïnformeerd over de risico's verbonden aan de aandelenlease-constructie. Zodoende heeft Dexia haar verplichtingen uit hoofde van de artikelen 28 en 33 NR jegens [A] geschonden. [A] heeft ontkend de brochure met informatie van Dexia te hebben ontvangen.
4.4. Dexia heeft haar zorgplicht verzaakt door na te laten een voorziening aan te bieden om een negatieve koersontwikkeling af te dekken.
4.5.Op de onderhavige aandelenlease overeenkomst is de Wet op het Consumenten-krediet van toepassing. De in de overeenkomst gehanteerde rentepercentages zijn hoger dan deze wet toestaat en de totale kredietsom had in letters dienen te worden vermeld. Om deze redenen is de overeenkomst nietig.
4.6. De schade die [A] heeft geleden bedraagt € 836,--. Dit is het bedrag aan totaal betaalde rentetermijnen (36 x € 23,24). [A] vordert in reconventie betaling van dit bedrag.
De kantonrechter oordeelt over dit geschil als volgt:
5.1. Het meest verstrekkende verweer is het beroep op het ontbreken van de toestemming van de echtgenote van [a] als bedoeld in artikel 1: 88 BW.
5.2. De kantonrechter dient alvorens in te kunnen gaan op dat beroep eerst het verweer van Dexia te bespreken dat [b] als gevoegde partij zich in conventie en in reconventie niet op dat ontbreken kan beroepen, aangezien [a] zulks niet zelfstandig kan doen en de vordering tegen laatstgenoemde aanhangig gemaakt is. Bij conclusie van eis in het incident heeft [b] reeds duidelijk gemaakt waarom zij zich in de aanhangig zijnde procedure wil voegen, daarbij reeds uitdrukkelijk melding makend van de rechten die zij stelt te hebben, voortvloeiende uit de artikelen 1: 88 en 1:89 BW. Bij conclusie van antwoord in dat incident heeft Dexia
- kort gezegd - zich gerefereerd aan het oordeel van de kantonrechter. Zij heeft toen niet het verweer gevoerd (dat zij later wel naar voren heeft gebracht), bezwaren te hebben tegen het beroep van [b] op het ontbreken van toestemming. Aangezien de kantonrechter, acht slaande op het bij conclusie van eis in het incident gestelde, toewijzend heeft beslist op het verzoek om voeging, heeft de kantonrechter toen reeds geoordeeld dat [b] een belang heeft als genoemd in artikel 217 Rv. Nu de kantonrechter reeds een beslissing heeft gegeven over dat belang, staat het Dexia niet meer vrij in dit geschil opnieuw de vraag op te werpen of gezien haar stellingname in conventie en in reconventie [b] in zoverre wel als gevoegde partij mag worden beschouwd.
5.3. Of [b] met succes een beroep kan doen op het ontbreken van bedoelde toestemming is mede afhankelijk van de vraag of de WinstVerDriedubbelaar is aan te merken als een huurkoopovereenkomst. De kantonrechter is van oordeel dat deze laatste vraag bevestigend dient te worden beantwoord en dat de overeenkomst voldoet aan de wettelijke definitie van huurkoop in art.7A: 1576h juncto 1576 BW.
De overeenkomst betreft, naar de kantonrechter begrijpt, lease van aandelen in verzameldepots als bedoeld in de Wet giraal effectenverkeer (Wge). Dergelijke aandelen zijn vermogensrechten in de zin van artikel 3:6 BW. Uit de artikelen 7:47 en 7A:1576 lid 5 BW volgt dat huurkoop betrekking kan hebben op vermogensrechten. Het verweer van Dexia dat de overeenkomst geen huurkoopovereenkomst is omdat deze geen lease van zaken, maar van vermogensrechten betreft, wordt derhalve verworpen. Anders dan Dexia betoogt, voldoet de overeenkomst aan de essentialia van de huurkoopovereenkomst, althans heeft de overeenkomst dezelfde strekking, zodat zij - op de voet van artikel 7A:1576h leden 2 en 3 BW - als huurkoop dient te worden aangemerkt. Dexia heeft zich verbonden de aandelen in eigendom over te dragen onder de opschortende voorwaarde van algehele betaling van de prijs. Dit blijkt in de eerste plaats uit artikel 5 van de overeenkomst:
"Zodra lessee al datgene aan Legio-Lease heeft betaald wat hij haar krachtens deze lease-overeenkomst en de daarbij behorende Bijzondere Voorwaarden Effecten Lease verschuldigd is of zal worden, is lessee automatisch en van rechtswege eigenaar van de waarden geworden.".
Ook in artikel 10 van de Bijzondere Voorwaarden is expliciet opgenomen dat uitgangspunt is dat de lessee de eigendom van de waarden wordt overgedragen nadat lessee heeft voldaan aan al zijn verplichtingen uit hoofde van de overeenkomst. Dat lessee er de voorkeur aan kan geven dat de aandelen kunnen worden verkocht, doet aan het voorgaande niet af. Voor de vraag of er al dan niet sprake is van een huurkoopovereenkomst is, anders dan Dexia meent, de tekst van de overeenkomst doorslaggevend, niet de (vermeende) strekking daarvan. Dit zou immers betekenen dat de aard van de overeenkomst afhankelijk zou zijn de (oorspronkelijke) bedoeling van de individuele cliënt bij het aangaan van de overeenkomst. Door voldoening aan al zijn verplichtingen uit de overeenkomst wordt [A], zoals volgt uit artikel 5 van de overeenkomst van rechtswege eigenaar van de aandelen. Daarmee verkrijgt hij de voor verkoop (en levering) nodige beschikkingsbevoegdheid.
5.4. Dexia heeft zich verder verbonden de aandelen aan [A] af te leveren. Onder aflevering dient, zoals blijkt uit artikel 7A:1576l lid 1 BW, te worden verstaan: verschaffing van de macht over het vermogensrecht. Dit betekent voor aandelen als de onderhavige: verschaffing van het genot daarvan, zoals is bepaald in artikel 7A:1576m lid 1 BW. Dat Dexia zich heeft verbonden aan [A] het genot van de aandelen te verschaffen, blijkt uit de eerste volzin van artikel 3 van de Bijzondere Voorwaarden, die bepaalt dat alle baten en waardeveranderingen van de aandelen lessee toekomen, en uit de tweede volzin van artikel 3 van de Bijzondere Voorwaarden, die bepaalt dat Dexia de dividendbaten zo spoedig mogelijk na betaalbaarstelling daarvan aan lessee zal doen toekomen. Een en ander stemt overeen met het bepaalde in artikel 7A:1576n leden 1 en 2 BW. Gesteld noch gebleken is dat Dexia tot de onvoorwaardelijke eigendomsover-dracht op enigerlei wijze het genot van de aandelen heeft behouden. Het tijdstip van aflevering is, naar moet worden aangenomen, het tijdstip van de hiervoor bedoelde eigendomsoverdracht onder opschortende voorwaarde.
5.5. [A] ten slotte heeft zich verbonden de prijs te betalen in termijnen, waarvan (nog) twee of meer verschijnen nadat de aandelen aan hem zijn afgeleverd. Dit blijkt uit artikel 3 van de overeenkomst:
"3. De leasesom bedraagt:
a. Het totaal van 36 gelijke maandtermijnen van zegge: ƒ 51,21 ( € 23,24)
(...)
De eerste maandtermijn dient te worden voldaan op of omstreeks de 1e van de maand volgend op de aankoopdag van de waarden en daarna telkens op of omstreeks de 1e dag van de daaropvolgende maand.
b. Een bedrag van ƒ 100,-;(...), op of omstreeks de 35e maand.
c. Aan het einde van de overeenkomst het restant van zegge: ƒ 8.686,32
( € 3.941.68)
(...)
Dit restant wordt in principe verrekend met de verkoopopbrengst van de waarden.".
Ook indien, zoals Dexia aanvoert, de 36 maandtermijnen rente betreffen, dienen deze termijnen te worden aangemerkt als termijnen van de koopprijs als bedoeld in artikel 7A:1576 lid 1 BW. Het gaat om de prijs van de lening die gedaagde is aangegaan om de aandelen te kunnen kopen, en daarmee, althans in economisch opzicht, om een onderdeel van de prijs van de aandelen. Het verweer van Dexia dat het bedrag van
ƒ 100,-- op het geheel van de koopprijs van ondergeschikt belang is en zo weinig betekenend dat de effectenlease-overeenkomst daarmee niet het afbetalingskarakter krijgt dat door artikel 7A: 1576 BW wordt verondersteld, laat zich niet verenigen met de tekst aan de voet van de door haar als productie bij de dagvaarding in het geding gebrachte eindafrekening ("De hoofdsom is het bedrag waarvoor de aandelen voor uw contract zijn aangekocht. In verband met artikel 1576 van Boek 7A van het Burgerlijk Wetboek deelt Dexia Bank Nederland deze hoofdsom in tweeën: in een "restant hoofdsom" en een "eerste aflossingstermijn" van € 45,38") en wordt daarom verworpen.
5.6. Is artikel 1:88 lid 1 onder d. BW op de onderhavige effectenlease-overeenkomst van toepassing?
Het geschil tussen partijen draait hier om de betekenis van het begrip zaak in dat artikel en de reikwijdte van artikel 7A:1576 lid 5 BW, zulks mede in het licht van de veranderde betekenis van het begrip zaak (stoffelijk object) na de invoering van het Nieuw Burgerlijk Wetboek in 1992 (daarvoor mede omvattende de vermogensrechten). Anders dan Dexia betoogt dient ter beantwoording van deze discussie geen doorslaggevende betekenis te worden gehecht aan de letterlijke tekst van artikel 1:88 BW, waarin het woord vermogensrechten niet voorkomt. In de wetsgeschiedenis is immers niet uitdrukkelijk gebleken dat de wetgever heeft beoogd de koop op afbetaling van vermogensrechten van de beschermingsgedachte van artikel 1:88 lid 1 onder d BW uit te zonderen. De huidige tekst van het artikel, waarin het begrip zaak strikt genomen een beperktere betekenis heeft dan in artikel 7A: 1576 lid 5 BW, is tot stand gekomen in het kader van de aanpassing van Boek 1 BW aan het nieuwe vermogensrecht. Uit de parlementaire geschiedenis op artikel 7A:1576 BW blijkt dat de wetgever geen materiële wijziging van de wettelijke regeling van de koop op afbetaling die vóór de invoering van het Nieuw BW evenzeer betrekking kon hebben op vermogensrechten beoogde en dat de minister in het kader van de behandeling van artikel 1:88 BW verwees naar de destijds nog van kracht zijnde tekst van artikel 1576oud BW, waarin de term "zaak" ook vermogensrechten omvatte. In de gedachtegang van Dexia zou derhalve stilzwijgend een beperking van de beschermingsgedachte van artikel 1:88 BW in het wettelijke systeem zijn ingeslopen. Niet aannemelijk is dat een dergelijke materiële wijziging gelet op de beschermingsfunctie van het toestemmingsvereiste zonder uitdrukkelijke motivering in de wet zou zijn vastgelegd. Nu deze wijziging ontbreekt moet worden aangenomen dat het geldende artikel 1:88 lid 1 sub d BW verwijst naar de gehele wettelijke regeling van de koop op afbetaling, zoals neergelegd in artikel 7A:1576 BW, dus met inbegrip van het bepaalde in artikel 7A:1576 lid 5 BW.
Dientengevolge moet ervan worden uitgegaan dat indien een gehuwde persoon dan wel een partner in een geregistreerd partnerschap een effectenlease-overeenkomst afsluit, hij/zij daarvoor de toestemming van de andere echtgenoot of geregistreerd partner nodig heeft, indien deze overeenkomst voldoet aan de criteria van een overeenkomst van koop op afbetaling, volgens de kenmerken omschreven in artikel 7A:1576 BW.
5.7. In het onderhavige geval is van de vereiste toestemming niet gebleken. Dexia heeft bewijs aan geboden van haar stelling dat de echtgenote van [a] haar toestemming wel heeft gegeven (door het in deze procedure doen horen van [A] en zijn echtgenote), maar aan dat bewijsaanbod wordt voorbijgegaan. Daargelaten dat Dexia haar stelling dienaangaande naar het oordeel van de kantonrechter onvoldoende gemotiveerd onderbouwd heeft, zodat aan bewijslevering niet kan worden toegekomen, vergt artikel 1: 88 lid 3 BW dat de toestemming schriftelijk had moeten zijn gegeven.
5.8. Als onbetwist staat vast dat de echtgenote van [A] (R. [A]- de Groot) bij buitengerechtelijke verklaring, ontvangen door Dexia op 16 mei 2003, de overeenkomst heeft vernietigd. Aangezien de vernietiging terugwerkt tot het tijdstip waarop de rechtshandeling is verricht, heeft dit voor de onderhavige procedure tot gevolg dat de vordering van Dexia zoals ingesteld bij dagvaarding dient te worden afgewezen.
5.9. Gelet op het bovenstaande behoeft de vraag of de Nadere Regeling Toezicht Effectenverkeer van toepassing is en of Dexia de daaruit vloeiende zorgplicht heeft geschonden, geen bespreking meer, terwijl hetzelfde geldt voor de overige door [A] in conventie gevoerde verweren.
5.10. Uit het voorgaande vloeit voort dat [A] geen belang heeft bij de door hem in reconventie gevorderde verklaring voor recht dat de overeenkomst nietig is, terwijl gezien het in conventie gegeven oordeel, de gevorderde verklaring voor recht, dat Dexia tekort is geschoten in de nakoming van haar verplichtingen jegens [A], althans dat zij onrechtmatig jegens [A] heeft gehandeld, dient te worden afgewezen.
5.11. Uit de nietigheid van de overeenkomst vloeit voort dat de vordering van [A] tot terugbetaling van de rente die [A] aan Dexia heeft voldaan, zijnde een bedrag van € 836,-- door [A] voor toewijzing in aanmerking komt, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 6 april 2004. Nu de overeenkomst nietig zal worden verklaard is de voorwaarde vervuld voor beoordeling van de wijziging van eis van Dexia. Het verzet tegen deze vermeerdering van eis zijdens [A] wijst de kantonrechter van de hand. De vermeerdering van eis staat in nauwe relatie met hetgeen in conventie en in reconventie door [A] naar voren is gebracht. [A] is in voldoende mate in de gelegenheid geweest zich tegen deze vermeerderde eis te verweren, zodat bezwaarlijk met [A] kan worden geoordeeld dat de vermeerdering van eis zou indruisen tegen een goede procesorde.
5.12. Het beroep van Dexia op toepassing van artikel 6:278 BW wordt evenwel verworpen. Daargelaten of in dit geval wordt voldaan aan de voorwaarden als genoemd in dat artikel, verdragen de gevolgen van dat artikel zich niet met de door de wetgever beoogde bescherming van de echtgenoot die geen partij was bij de overeenkomst en daarvoor evenmin toestemming heeft gegeven. Dat [b] pas een beroep op de nietigheid heeft gedaan nadat de koersverliezen waren opgetreden, doet daar niet aan af, nu die koersverliezen nu juist behoren tot het soort omstandigheden die aanleiding plegen te zijn voor een beroep op de door de wetgever beoogde bescherming.
5.13. Dexia zal als de grotendeels het ongelijk te stellen partij worden veroordeeld in de proceskosten, die van het incident daaronder begrepen.
wijst de vorderingen van Dexia af;
veroordeelt Dexia in de kosten van deze procedure, tot op heden aan de zijde van [A] begroot op € 675,-- wegens salaris;
veroordeelt Dexia tot betaling aan [A] van een bedrag groot € 836,-- , te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 6 april 2004, zijnde de dag der dagvaarding, tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt Dexia in de kosten van deze procedure, tot op heden aan de zijde van [A] begroot op € 90,-- wegens salaris;
in conventie en in reconventie
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af hetgeen overigens of anders is gevorderd.
Aldus gewezen door mr. T.K. Hoogslag, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 4 januari 2005 in tegenwoordigheid van de griffier.