Rechtbank Leeuwarden
Sector civiel recht
afdeling handelsrecht
Uitspraak: 13 oktober 2004
Zaak-/Rolnummer: 61065 / HAZA 03-836
VONNIS
van de meervoudige handelskamer in de zaak van:
de naamloze vennootschap NUON INFRA OOST,
gevestigd te Arnhem,
eiseres in conventie, verweerster in reconventie, verder te noemen Nuon,
procureur: mr. V.M.J. Both,
advocaat: mr. K.M. Kole te Arnhem,
1. [gedaagde 1].,
2. [gedaagde 2] B.V.,
beide gevestigd te Heerenveen,
gedaagden in conventie, eisers in reconventie, gezamenlijk te noemen [gedaagden], gedaagde sub 1 verder te noemen [gedaagde 1],
procureur: mr. C.W. van der Zee.
Na beslaglegging is de zaak bij dagvaarding van 29 oktober 2003 aanhangig gemaakt. In de procedure zijn vervolgens de volgende stukken gewisseld:
- de conclusie van antwoord, tevens eis in reconventie, van de zijde van [gedaagden];
- de conclusie van repliek in conventie en van antwoord in reconventie van de zijde van Nuon;
- de conclusie van dupliek in conventie en van repliek in reconventie van de zijde van [gedaagden];
- de conclusie van dupliek in reconventie van de zijde van Nuon;
- een akte van de zijde van [gedaagden];
- een antwoordakte van de zijde van Nuon.
Partijen hebben producties overgelegd. Vervolgens is vonnis gevraagd.
1. De vorderingen in conventie en in reconventie
Nuon vordert in conventie dat de rechtbank, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagden] hoofdelijk veroordeelt:
- om binnen twee dagen na betekening van dit vonnis aan haar te voldoen een bedrag van € 526.544,49, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 januari 2003 tot aan de dag der algehele voldoening;
- in de kosten van deze procedure.
[gedaagden] heeft verweer gevoerd, met conclusie dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, Nuon niet-ontvankelijk verklaart in haar vorderingen, dan wel deze afwijst, met veroordeling van Nuon in de kosten van het geding.
In reconventie heeft [gedaagden] gevorderd dat de rechtbank, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, primair Nuon veroordeelt tot betaling tegen behoorlijk bewijs van kwijting van bedragen van ƒ 61.000,-, € 137.142,86 + rente, en € 180.000,-, met veroordeling tot betaling van de wettelijke rente vanaf 7 januari 2004 tot aan de dag der voldoening, subsidiair Nuon veroordeelt tot vergoeding van alle schade en kosten die [gedaagden] door toedoen van Nuon heeft geleden, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet en te verhogen met de wettelijke rente vanaf 7 januari 2004 tot aan de dag der algehele voldoening, met veroordeling van Nuon in de kosten van de procedure.
Nuon heeft in reconventie verweer gevoerd, met conclusie tot niet-ontvankelijk verklaring van [gedaagden] dan wel afwijzing van haar vordering, met veroordeling van [gedaagden] in de proceskosten.
Nuon heeft aan [gedaagde 1] op 4 februari 1998 een offerte uitgebracht inzake netverzwaring, ten behoeve van een windturbineproject in Zeewolde. Deze offerte behelst een bedrag van ƒ 310.000,- exclusief BTW, en stelt dat 10% aanbetaald dient te worden, welke aanbetaling als waarborgsom zal worden beschouwd.
Op 5 februari 1998 heeft [gedaagde 1], onder verwijzing naar voornoemde offerte, Nuon meegedeeld dat zij “onder aanvaarding van uw opdracht” een bedrag van ƒ 31.000,-, zijnde 10% waarborg, zal overmaken. Vervolgens heeft [gedaagde 1] genoemde 10% betaald.
Op 15 september 1999 heeft [gedaagde 1] Nuon verzocht een aanvang te maken met de voorbereidingen voor de realisatie van de netverzwaring.
Op 10 juli 2000 heeft Nuon [gedaagde 1] een nota gestuurd betreffende de netverzwarings-werkzaamheden, ten bedrage van ƒ 279.000,- of ƒ 327.825 inclusief BTW.
Op 24 december 1999 heeft [gedaagde 1], refererend aan de windturbineprojecten in Zeewolde, Nuon opdracht gegeven tot het “aansluiten van de elektriciteitsaansluiting” overeenkomstig offertes van 2 augustus 1999. Daarbij heeft [gedaagde 1] aangegeven er van uit te gaan dat Nuon, alvorens met de werkzaamheden te beginnen, contact met haar opneemt, en afrekening zal plaatsvinden volgens de dan geldende tarieven en regelingen. Op 9 augustus 2001 heeft Nuon [gedaagde 1] een viertal nota’s gezonden, elk betreffende facturering van 70% van de aansluitwerkzaamheden te Zeewolde, met een totaalbedrag van ƒ 295.014,98.
Op enig moment heeft [gedaagde 1] ƒ 150.000,- aan Nuon betaald.
Bij brief van 15 augustus 1997 heeft Nuon een offerte, gedateerd 13 augustus 1997, toegezonden aan [betrokkene 1] te [woonplaats betrokkene 1]; deze offerte betrof aansluiting van een windturbine langs de [straat] te Lelystad. Op 4 september 1997 is door [gedaagde 1] opdracht gegeven aan Nuon tot het maken van vier elektriciteitsaansluitingen, overeenkomstig deze offerte van 13 augustus 1997, op de locaties van [betrokkene 2], [betrokkene 1] en [betrokkene 3]. [gedaagde 1] heeft de overeengekomen aanbetaling van 30% verricht. Nadat Nuon de werkzaamheden heeft verricht heeft zij, op 22 december 1999, een viertal nota's verzonden aan [gedaagde 1], ten bedrage van in totaal ƒ 660.444,-. Deze nota's zijn onbetaald gebleven.
Bij brieven van 1 juli, 10 juli en 17 september 2003 is [gedaagde 1] gemaand de openstaande bedragen te betalen, waarbij tevens de wettelijke rente is aangezegd.
3. Het standpunt van partijen
Nuon stelt dat ten aanzien van de netverzwaring in Zeewolde slechts fl. 150.000,- betaald is en aldus nog ƒ 177.825,- verschuldigd is. Ten aanzien van de netaansluiting in Zeewolde zou slechts ƒ 175.014,98 zijn betaald, en is nog een bedrag van ƒ 120.000,- verschuldigd.
[gedaagde 1] stelt dat de netaansluitingswerkzaamheden te Zeewolde inderdaad zijn verricht en betaald. De netverzwaringswerkzaamheden zouden echter niet zijn uitgevoerd. Daarnaast verhindert de in 1999 gewijzigde Electriciteitswet dat netverzwaringswerkzaamheden in rekening worden gebracht. Zij heeft dan ook ten onrechte ƒ 31.000,- aanbetaald.
[gedaagde 1] stelt de aansluitkosten te hebben voldaan met betaling van ƒ 150.000,-. De aansluitkosten bedroegen echter 4 x ƒ 30.000,-, zodat zij ƒ 30.000,- teveel heeft betaald.
[gedaagde 1] stelt dat de opdrachten betreffende het project Lelystad niet door haar maar door de betreffende perceeleigenaren zijn verstrekt. Daarnaast heeft Nuon ten onrechte anderen laten aankoppelen op de speciaal voor deze eigenaren aangelegde kabels, zonder de kosten ook over deze anderen om te slaan. Aldus hebben de boeren namens wie [gedaagde 1] optreedt teveel betaald.
Verder stelt [gedaagde 1] dat, nu er sprake blijkt te zijn van een windmolenpark, de boeren een lagere terugleveringsvergoeding ontvangen dan waarvan was uitgegaan. Aldus zijn er financieringsproblemen bij de boeren opgetreden en heeft [gedaagde 1] vertraging opgelopen in haar projecten. Deze vertraging bedraagt 7 maanden en kost haar € 137.142,86.
Tot slot stelt [gedaagde 1] benadeeld te zijn doordat Nuon haar 30%, maar haar concurrenten slechts 15% liet aanbetalen. Gedurende 5 jaren heeft zij aan aanbetalingen een bedrag van
€ 2.255.000,00 voldaan. De helft daarvan, € 1.127.500,-, is minstens een jaar te vroeg betaald. De schade bedraagt daarmee de rente over dit bedrag.
[gedaagde 1] heeft zelf noodgedwongen 4 projecten moeten overnemen, hetgeen haar ƒ 30.000,- per jaar kost aan lagere terugleveringsvergoeding en schade. Ook heeft zij fiscale schade geleden doordat Nuon onzorgvuldig en ontijdig factureerde.
De beoordeling van het geschil
in conventie en in reconventie
1.1. Nuon erkent dat zij enkel met [gedaagde 1] heeft gehandeld en dat [gedaagde 2] B.V. geen contractspartij is. De rechtbank gaat er dan ook van uit dat laatstgenoemde evenmin procespartij dient te zijn, waar het gaat om vorderingen gebaseerd op overeenkomsten die tussen partijen gesloten zijn.
1.2. [gedaagde 1] stelt zaken gedaan te hebben met Nuon Randmeren en Nuon Infra Oost, eiseres, niet te kennen. De rechtbank acht dit laatste niet overtuigend, gelet op het feit dat voorafgaand aan deze procedure diverse brieven namens eiseres, Nuon Infra Oost, aan [gedaagde 1] zijn verzonden betreffende de in deze procedure spelende problematiek, naar aanleiding waarvan [gedaagde 1] geen beroep heeft gedaan op de thans door haar ingeroepen onbekendheid met Nuon Infra Oost.
Desalniettemin is niet gebleken dat eiseres de rechtsopvolger is van N.V. Nuon Randmeren. Uit de overgelegde uittreksels van de Kamer van Koophandel blijkt dat laatstgenoemde door fusie is opgegaan in Nuon VNB Beheer. Het verband tussen Nuon Infra Oost en Nuon VNB Beheer is niet duidelijk. Waar haar partijschap en daaruit voortvloeiende procesbevoegdheid relevant zijn, zal Nuon haar stelling nader dienen te onderbouwen.
Vooruitlopend daarop zal de rechtbank reeds nu de onderwerpen van geschil behandelen.
2. toepasselijkheid Algemene Voorwaarden
2.1. Op de beide door Nuon uitgebrachte en voor deze procedure relevante offertes (die van 4 februari 1998 terzake het project Zeewolde en die van 13 augustus 1997 terzake het project Lelystad) staat vermeld: “De algemene leverings- en betalingsvoorwaarden zijn op aanvraag verkrijgbaar.” Dat deze ook van toepassing zijn is niet vermeld. Weliswaar zal dat beoogd zijn door Nuon, maar zeker waar ook [gedaagde 1] Algemene Voorwaarden hanteert, en de toepasselijkheid daarvan wel vermeld heeft op in ieder geval de aanvaarding en opdrachtverlening inzake het project Zeewolde, kan niet geoordeeld worden dat partijen zijn overeengekomen dat de Algemene Voorwaarden van Nuon gelden.
3.1. De overeenkomst tot het verrichten van de netverzwaringswerkzaamheden is, door aanbieding en aanvaarding op 4 respectievelijk 5 februari 1998, tot stand gekomen. Kort nadien heeft [gedaagde 1], ten titel van waarborgsom, ƒ 31.000,- betaald. De daadwerkelijke uitvoering heeft plaatsgevonden na 15 september 1999. Op 1 juli 1999 is de wijziging van de Electriciteitswet in werking getreden, waardoor, kort gezegd, de kosten betreffende netverzwaring niet meer kunnen worden doorberekend. Nuon kan worden toegegeven dat deze wetswijziging in werking is getreden nadat de overeenkomst is gesloten. Echter, de gewijzigde wet staat niet toe het hanteren en in rekening brengen van tarieven voor netverzwaringswerkzaamheden, die vanaf 1 juli 1999 plaatsvinden. Nu de onderhavige werkzaamheden pas zijn aangevangen na 1 juli 1999 kunnen de kosten derhalve niet in rekening gebracht worden. De aanbetaling van ƒ 31.000,-, die onderdeel uitmaakt van de som van de totale netverzwaringswerkzaamheden en niet een separate post voor, bijvoorbeeld, administratie en reserveringskosten betreft, geldt daarmee als onverschuldigd verricht.
3.2. Partijen zijn het er over eens dat de aansluitingswerkzaamheden in Zeewolde zijn verricht. Ter zake deze werkzaamheden heeft [gedaagde 1] 30% aanbetaald, waarna de resterende 70%, ad in totaal ƒ 295.014,98, op 9 augustus 2001 is gefactureerd. Van dit bedrag is kennelijk ƒ 175.014,98 betaald, nu Nuon te dier zake nog ƒ 120.000,- vordert. [gedaagde 1] heeft ƒ 150.000,- betaald maar Nuon heeft deze betaling in mindering gebracht op de vordering ter zake de verzwaringswerkzaamheden – uit welke hoofde zij echter niets te vorderen heeft. Dat brengt mee dat de vordering van ƒ 120.000,- voldaan is, en [gedaagde 1] nog ƒ 30.000,- tegoed heeft.
4.1. [gedaagde 1] stelt dat zij geen opdrachtgever is geweest. Zij heeft hier echter geen conclusies aan verbonden. Waar zij zich overigens heeft gedragen en ten processe gedraagt als wederpartij van Nuon zal zij verder ook als zodanig worden beschouwd.
4.2. Het project te Lelystad betreft aansluitingswerkzaamheden, waarvan niet wordt betwist dat deze daadwerkelijk hebben plaatsgevonden. [gedaagde 1] heeft enkel de aanbetaling van 30% voldaan, en de resterende 70% ad fl. 660.444,- onbetaald gelaten. [gedaagde 1] baseert zich daarbij op een aantal verwijten.
4.3. In de eerste plaats zou Nuon ten onrechte anderen dan de boeren ten behoeve van wie door [gedaagde 1] de onderhavige overeenkomst is gesloten, hebben aangesloten op speciaal voor deze boeren aangelegde kabels. Dit verwijt treft in zoverre geen doel, dat niet gebleken is dat Nuon heeft toegezegd dat anderen geen gebruik van de kabel zouden kunnen (gaan) maken. De productie waarnaar [gedaagde 1] verwijst en die een dergelijke toezegging zou behelzen betreft het project te Zeewolde. Een dergelijke toezegging kan ook niet worden afgeleid uit de opmerking van Nuon (in de brief van 19 september 1997, productie 8 bij dupliek in conventie) dat een aantal turbines wordt aangesloten op een speciaal daarvoor gelegde kabel. Daarnaast geldt dat aan de thans gefactureerde werkzaamheden offertes zijn voorafgegaan, die door [gedaagde 1] zijn geaccepteerd. Van een (significante) afwijking van deze offertes is niet gebleken. Van dwaling of bedrog is dan ook geen sprake.
Overigens heeft Nuon niet ontkend dat anderen zijn aangesloten op de ten behoeve van dit project gerealiseerde netaansluiting. Gelet op de door [gedaagde 1] bij akte ingediende Tarievencode zal Nuon mogelijk gehouden zijn over te gaan tot restitutie. Haar stelling dat dat niet meer hoeft omdat er reeds een lager tarief is berekend gaat niet op, nu dit lagere tarief verband houdt met een kennelijke meevaller in de kosten van realisatie, ten tijde van het gereedkomen van het project. Dat lijkt toch iets anders te zijn dan een restitutie wegens uitbreiding van de kring der gebruikers. Echter, de Tarievencode is gedateerd op 21 augustus 2003, derhalve ver na aanbod, aanvaarding en facturering. Daarnaast kent deze Tarievencode enkel een restitutieverplichting-onder-voorwaarden, en heeft [gedaagde 1] niet aangetoond dat aan deze voorwaarden is voldaan.
Het onderhavige verwijt treft derhalve geen doel.
4.4. Datzelfde lot treft het verwijt betreffende oneerlijke mededinging. De overeenkomst met [gedaagde 1] is tot stand gekomen op basis van een offerte en aanvaarding daarvan. De mogelijkheid dat anderen andere tarieven hebben bedongen brengt niet mee dat Nuon oneerlijk is geweest, of [gedaagde 1] heeft benadeeld. Daarnaast is op geen enkele wijze aangetoond dat [gedaagde 1] inderdaad gedurende 5 jaren méér dan anderen heeft aanbetaald.
4.5. Een derde verwijt betreft de hoogte van de terugleveringsvergoeding. De rechtbank begrijpt dit verwijt aldus, dat [gedaagde 1] achteraf is geconfronteerd met de stellingname van Nuon dat er sprake is van een windturbinepark, waarbij kennelijk een lagere terugleveringsvergoeding geldt. Nuon erkent dat indien, zoals in casu, meerdere turbines samen op een aparte kabel worden aangesloten er sprake is van een park, waarbij een andere terugleveringsvergoeding geldt. Zij stelt echter dat [gedaagde 1] hiervan tevoren op de hoogte was, en dat niet anders dan het overeengekomen tarief is betaald.
[gedaagde 1] zal in de gelegenheid worden gesteld aan te tonen dat inderdaad een lagere terugleveringsvergoeding werd betaald dan is overeengekomen, en dat dit te wijten is aan Nuon. Tevens dient zij te onderbouwen waardoor, en ter hoogte waarvan, zij aldus schade heeft geleden.
4.6. De vorderingen wegens fiscale schade en vertragingsschade zijn dermate marginaal onderbouwd, dat de rechtbank niet aan behandeling toekomt. Deze vorderingen zullen dan ook worden afgewezen.
5. [gedaagde 1] zal worden toegelaten tot bewijslevering, als omschreven in r.o. 4.5. Nuon zal haar procesbevoegdheid nader dienen te onderbouwen, als bedoeld in r.o. 1.2.
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.
in conventie en in reconventie
laat [gedaagde 1] toe tot het leveren van bewijs, als bedoeld in r.o. 4.5;
bepaalt dat indien dit bewijs wordt aangedragen bij akte, deze akte genomen dient te zijn uiterlijk ter rolzitting van 24 november 2004;
indien dit bewijs wordt aangedragen door getuigen zal het verhoor van de getuigen plaatsvinden ten overstaan van mr. J.E. Biesma, op een door deze nader te bepalen dag en uur in een van de zalen van het Gerechtsgebouw, Zaailand 102 te Leeuwarden, voor welk geval de zaak wordt verwezen naar de rol van 24 november 2003 voor opgave van verhinderdata van de procureurs, respectievelijk de advocaten, partijen en getuigen zulks conform artikel 9.2 van het landelijk rolreglement;
bepaalt dat Nuon zich bij akte, te nemen ter rolle van 24 november 2004, uitlaat omtrent haar procesbevoegdheid, als bedoeld in r.o. 1.2.;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door de mrs. R. Giltay, voorzitter, J. Biesma en T. van der Hoeven, en in het openbaar uitgesproken door de rolrechter op 13 oktober 2004.