5.1. De centrale vraag in deze zaak is of een verbintenis tot betaling van hulploon is ontstaan, waarmee verband houdt de vraag of de "Blue Arrow" in gevaar verkeerde.
5.2. Noordgat heeft kopie overgelegd van een "hulpverlening / sleepovereenkomst". Noordgat stelt zich op het standpunt dat dit document door een bemanningslid van de "Blue Arrow" is ingevuld en in opdracht van de kapitein door dit bemanningslid is ondertekend. [gedaagde] erkent dat een bemanningslid van de "Blue Arrow" het stuk heeft ondertekend, doch zij betwist dat dit in opdracht van de kapitein is gebeurd. Naar het oordeel van de rechtbank dient het feit dat vaststaat dat het stuk door een bemanningslid is ondertekend in elk geval te worden gezien als een omstandigheid waaruit blijkt dat door Noordgat hulp is verleend en dat deze hulp door (de kapitein van) de "Blue Arrow" is aanvaard, met name ook omdat niet gesteld of gebleken is dat de overeenkomst buiten medeweten van de kapitein is ondertekend. Dat (de kapitein van) de "Blue Arrow" hulp van de schepen van Noordgat heeft aanvaard blijkt eveneens uit de door Noordgat overgelegde foto waarop is te zien hoe bemanningsleden van de 'Blue Arrow" toekijken hoe medewerkers van Noordgat trossen aan het schip bevestigen (foto één van bijlage 9). Indien door de kapitein hulp zou zijn afgewezen, had hij gemakkelijk kunnen voorkomen dat de trossen aan het schip werden bevestigd.
5.3. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit de overgelegde foto's - met name foto's drie en vier van bijlage 9 - eveneens dat één van de schepen van Noordgat de "Blue Arrow" heeft vlotgetrokken, hetgeen bovendien nog wordt bevestigd door de inhoud van het door Noordgat overgelegde verslag van de verkeerscentrale Brandaris, waarin onder meer staat: "20.11 Blue Arrow weer vlot getrokken".
5.4. Door de Hoge Raad is in het arrest van 2 oktober 1998, SES 2000,1 ("Sioux") bepaald dat een reële dreiging van het oplopen van schade gevaar oplevert in de zin van artikel 8:551 sub a BW. De rechtbank is van oordeel dat als gevolg van de stranding van de "Blue Arrow" sprake was van een reële dreiging van het oplopen van schade en mitsdien van gevaar. In de eerste plaats kon niet worden uitgesloten dat het schip, indien het zonder hulp van de schepen van Noordgat was losgekomen, hoger op de zandplaat vast zou zijn komen te liggen als gevolg van de getijdenstroom. Niet gebleken is dat de "Blue Arrow" ankers had uitstaan om dit te verhinderen. Ook de kapitein heeft kennelijk rekening gehouden met de mogelijkheid dat het schip zich hoger op de zandplaat zou vastzetten, hetgeen blijkt uit het feit dat hij ermee heeft ingestemd dat trossen aan het schip zijn vastgemaakt. Bovendien heeft [gedaagde] de stelling van Noordgat, dat door het grillige verloop van de zeebodem schade aan het vlak van de romp(en) had kunnen ontstaan, niet betwist. Dat verloop blijkt tevens uit de door Noordgat overgelegde waterdieptekaart van Rijkswaterstaat (productie1, bijlage 8 bij de conclusie van eis), waarin het bodemprofiel is vastgelegd. Aldus staat naar het oordeel van de rechtbank voldoende vast dat er een reële dreiging van het oplopen van schade bestond, zij het dat deze wat betreft aard en omvang beperkt was.
5.5. Ten aanzien van het gevaar van het opzuigen van zand, schelpen en dergelijke in het koelsysteem van de motor merkt de rechtbank op dat zij schade aan de hoofdmotor uitgesloten acht omdat uit de faxbrieven van 6 juni en 9 juli 2003 van Sandfirden Technics te Den Oever (productie 4 en 5 bij antwoordakte na pleidooi) moet worden afgeleid dat de hoofdmotor op enig moment is voorzien van kimkoeling. Dit - gesloten - koelsysteem omvat blijkens de inhoud van genoemde faxbrieven niet tevens de koeling van de hulpmotoren en de liftfan, zodat ten aanzien daarvan op het moment van de stranding onzekerheid kon bestaan. Die onzekerheid draagt bij aan de hiervoor sub 5.4. reeds getrokken conclusie dat sprake was van een reële dreiging van het oplopen van schade.
5.6. Vervolgens dient, op basis van de in artikel 8:563 BW genoemde criteria, de hoogte van het aan Noordgat toekomende hulploon te worden bepaald.
Uit de door partijen in het geding gebrachte informatie blijkt dat de "Blue Arrow" op een executoriale verkoop voor een bedrag van ? 160.000,-- is geveild. Omdat een executoriale verkoop in de regel leidt tot een lagere opbrengst dan een gewone verkoop, acht de rechtbank het redelijk voor de bepaling van de hoogte van het hulploon uit te gaan van een geredde waarde van ƒ 500.000,-- (? 226.890,--). Verder zijn naar het oordeel van de rechtbank de navolgende omstandigheden van belang:
- er was geen vakkundigheid of inspanning van de hulpverleners benodigd om schade aan het milieu te voorkomen of beperken;
- het resultaat van de hulpverlening was gunstig: de "Blue Arrow" is zonder schade vlotgetrokken;
- het gevaar was, hoewel aanwezig, beperkt van aard en omvang (vooral ook omdat met betrekking tot het koelsysteem van de hoofdmotor niet het gevaar bestond van het opzuigen van zand of schelpen);
- de van de hulpverleners gevraagde vakkundigheid of inspanning bij de redding van het schip c.a. was relatief beperkt; niet is gebleken dat mensenlevens op het spel hebben gestaan;
- de hulpverlening vond plaats op een zondag en nam volgens het verslag van de verkeerscentrale Brandaris in totaal ongeveer anderhalf uur in beslag;
- de risico's voor de hulpverleners waren, mede vanwege de gunstige weersomstandigheden, beperkt;
- de hulpverlening kwam snel op gang;
- de beschikbaarheid van en de staat van gereedheid van de hulpverleningsschepen was goed.
5.7. Het vorenstaande in aanmerking genomen, mede gelet op het belang van aanmoediging van de hulpverlening, acht de rechtbank het billijk een percentage van de geredde waarde te hanteren ter grootte van 3,5%. Het hulploon wordt daarmee vastgesteld op een bedrag van
ƒ 17.500,--. Omdat reeds ƒ 5.000,-- door [gedaagde] is voldaan, zal de vordering van Noordgat worden toegewezen tot een bedrag van ƒ 12.500,-- (? 5.672,25). Voorts zal de door Noordgat gevorderde wettelijke rente over deze bedragen als onbetwist worden toegewezen.
5.8. Noordgat heeft nagelaten haar vordering ter zake van buitengerechtelijke kosten - conform het rapport "Voorwerk II" - nader te onderbouwen door een specificatie in het geding te brengen van de aan de beweerdelijk verrichte buitengerechtelijke werkzaamheden bestede uren en/of het toepasselijke uurtarief. Anderzijds heeft [gedaagde] de verschuldigdheid van buitengerechtelijke kosten niet (ook niet in subsidiaire zin) betwist. Een en ander leidt tot het oordeel dat de vordering op dit onderdeel zal worden toegewezen tot een bedrag van ? 850,-- (15% van het toegewezen gedeelte van de hoofdsom).
5.9. Nu de rechtbank de vordering van Noordgat zal toewijzen tot een - aanzienlijk - lager bedrag dan gevorderd, worden beide partijen deels in het ongelijk gesteld, wat aanleiding geeft tot de beslissing dat elke partij de eigen kosten krijgt te dragen.