ECLI:NL:RBLEE:2004:AR8134

Rechtbank Leeuwarden

Datum uitspraak
12 augustus 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
04/79 WRB
Instantie
Rechtbank Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing toevoeging rechtsbijstand wegens kansloos beroep

In deze zaak heeft eiseres, vertegenwoordigd door mr. R. van Asperen, een aanvraag voor een toevoeging voor rechtsbijstand ingediend. Deze aanvraag was gericht op het instellen van beroep tegen de weigering van de raad voor rechtsbijstand om een toevoeging te verstrekken. De raad voor rechtsbijstand, vertegenwoordigd door mr. S. Vaupell, heeft de aanvraag afgewezen op basis van artikel 12 lid 2 aanhef en onder a van de Wet op de rechtsbijstand (Wrb) en artikel 3 aanhef en onder e van het Besluit rechtsbijstand- en toevoegcriteria (Brt). De motivering voor deze afwijzing was dat de procedure waarvoor de toevoeging was aangevraagd, geen kans van slagen had, zoals blijkt uit constante jurisprudentie.

De rechtbank heeft de zaak behandeld op 14 juni 2004, maar zowel eiseres als verweerder zijn niet verschenen. In de uitspraak heeft de rechtbank overwogen dat de oorspronkelijke beslissing van de raad voor rechtsbijstand niet was vernietigd, maar onder verbetering van gronden in stand was gelaten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de aanvraag voor rechtsbijstand niet voldeed aan de criteria van de Wrb, omdat het verzoek kennelijk van elke grond was ontbloot. De rechtbank heeft de afwijzing van de toevoeging dan ook terecht geacht.

De rechtbank heeft de beslissing genomen om het beroep ongegrond te verklaren, en heeft geen termen aanwezig geacht voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. C.H. de Groot en openbaar uitgesproken op 12 augustus 2004, met mr. M.A. Jansen als griffier. Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open voor partijen en andere belanghebbenden, mits binnen zes weken na verzending van de uitspraak een beroepschrift wordt ingediend bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK LEEUWARDEN
Sector bestuursrecht
Uitspraak ex artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht
Reg.nr.: 04/79 WRB
Inzake het geding tussen
[A], wonende te [B], eiseres,
gemachtigde: mr. R. van Asperen, advocaat te Groningen,
en
de raad voor rechtsbijstand te Leeuwarden, verweerder,
gemachtigde: mr. S. Vaupell, werkzaam bij verweerder.
Procesverloop
Bij brief van 7 mei 2003 heeft het bureau rechtsbijstandvoorziening (hierna verder het bureau te noemen) eiseres mededeling gedaan van een besluit tot afwijzing van het verzoek om een toevoeging onder toepassing van de Wet op de rechtsbijstand (Wrb) en het Besluit rechtsbijstand- en toevoegcriteria (Brt).
Tegen dit besluit is namens eiseres op 16 juni 2003 bij verweerder administratief beroep aangetekend.
Bij brief van 8 december 2003 heeft verweerder eiseres in kennis gesteld van zijn besluit waarbij de toevoeging wederom is geweigerd, nu op grond van het gestelde in art. 12 lid 2 aanhef en onder a Wrb jo art. 3 aanhef en onder e Brt, omdat het beroep waarvoor toevoeging is verzocht, gelet op constante jurisprudentie, geen kans van slagen heeft.
Tegen dit besluit is namens eiseres op 15 januari 2004 beroep bij de rechtbank ingesteld.
Het beroep is behandeld ter zitting van de rechtbank, enkelvoudige kamer, gehouden op 14 juni 2004. Eiseres noch verweerder zijn bij gemachtigde verschenen.
Motivering
Op 16 februari 1998 heeft eiseres een aanvraag toevoeging civiel ingediend ten behoeve van de aan haar te verlenen rechtsbijstand in verband met het instellen van beroep tegen de weigering aan haar een toevoeging te verstrekken.
Bij het thans bestreden heeft verweerder het administratief beroep tegen de weigering gegrond verklaard en in tegenstelling tot het bureau de toevoeging geweigerd op grond van het bepaalde in art. 12 lid 2 aanhef en onder a Wrb jo art. 3 anhef en onder e Brt. Hierbij heeft verweerder de motivering van het advies van de bezwaar- en beroepscommissie van verweerder (hierna verder de commissie te noemen) overgenomen, welke motivering in hoofdzaak luidt dat de procedure waarop de verzochte rechtsbijstand ziet, geen enkele kans van slagen heeft.
In beroep is namens eiseres onder meer aangevoerd dat de oorspronkelijke beslissing is vernietigd, althans niet in stand is gelaten, zodat de kosten van rechtsbijstand hadden moeten worden vergoed. Dit brengt mee dat er voldoende gronden tegen de weigering van de toevoeging zijn aangevoerd zodat afgifte daarvan geïndiceerd is.
De rechtbank overweegt het volgende.
Ingevolge artikel 12 lid 2 aanhef en onder a van de Wrb wordt rechtsbijstand niet verleend indien het daartoe strekkende verzoek kennelijk van elke grond is ontbloot. Op grond van lid 3 van dit artikel kunnen bij algemene maatregel van bestuur nadere regels worden gesteld omtrent de overeenkomstig het tweede lid in acht te nemen criteria. Op basis van art. 12 lid 3 Wrb is het Brt vastgesteld.
Art. 12 lid 2 aanhef en onder a Wrb heeft tot doel te voorkomen dat gefinancierde rechtsbijstand in een volstrekt kansloze zaak wordt verleend. Tijdens de behandeling van de Wrb in de Tweede Kamer is het begrip “grond” aldus geformuleerd: “Het verzoek om rechtsbijstand moet enige kans van slagen hebben wil het verzoek toegewezen kunnen worden. De toetsing zal een marginale zijn. Van de rechtsbijstandverlener wordt niet gevraagd om als het ware plaats te nemen op de stoel van de rechter die vervolgens over de zaak moet oordelen. Er laten zich echter gevallen denken waarin toch tot een afwijzing wordt besloten.” (MvA, TK 1992-1993, 22 609, nr 6, blz. 11). Deze afwijzingsgevallen zijn opgenomen in art. 3 Brt.
Art. 3 aanhef en onder e van Brt bepaalt dat rechtsbijstand als zijnde van elke grond ontbloot niet wordt verleend indien het verzoek betrekking heeft op een vordering waarvan gezien de recente rechtspraak redelijkerwijs mag worden aangenomen dat deze geen kans van slagen maakt.
Aan het onderhavige beroep ligt een toevoegingsaanvraag ten grondslag voor het verlenen van rechtsbijstand bij een beroep bij de rechtbank tegen een raadsbesluit, waarbij een toevoegingsaanvraag om op te komen tegen een op grond van de Algemene bijstandswet (Abw) opgelegde waarschuwing als zijnde van onvoldoende belang in de zin van art. 12 lid 2 sub b Wrb blijvend is afgewezen. Uit de aanvraag kan worden afgeleid dat rechtsbijstand is verzocht om op te komen tegen de betreffende beschikking teneinde te voorkomen dat bij recidive een zwaardere maatregel wordt opgelegd.
De rechtbank stelt vast -in navolging van hetgeen verweerder ter zake heeft gesteld- dat deze rechtbank zich in beroepszaken waar ook de gemachtigde van eiseres optrad, reeds meerder malen op het standpunt heeft gesteld dat het opkomen tegen een op grond van de Abw opgelegde waarschuwing een onvoldoende belang vertegenwoordigt om op te kunnen wegen tegen de daaraan verbonden kosten. Gelet op deze bestendige rechtspraak is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat redelijkerwijs mag worden aangenomen dat het betreffende beroep, gelet op de in dat beroep aangevoerde gronden, geen kans van slagen heeft. Verweerder heeft dan ook op goede gronden besloten de gevraagde toevoeging te weigeren. Overigens is de rechtbank van oordeel dat -anders dan de gemachtigde van eiseres stelt- het primaire besluit niet is vernietigd, maar onder verbetering van gronden in stand is gelaten.
De rechtbank acht geen termen aanwezig een proceskostenveroordeling uit te spreken.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door mr. C.H. de Groot, rechter, en door hem in het openbaar uitgesproken op 12 augustus 2004 in tegenwoordigheid van mr. M.A. Jansen als griffier.
w.g. M.A. Jansen
w.g. C.H. de Groot
Tegen deze uitspraak staat voor partijen hoger beroep open. Gelijke bevoegdheid komt toe aan andere belanghebbenden, zulks behoudens het bepaalde in art. 6:13 juncto 6:24 Awb.
Indien u daarvan gebruik wenst te maken dient u binnen zes weken na de dag van verzending van de uitspraak een brief (beroepschrift) alsmede een afschrift van deze uitspraak te zenden aan:
de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Postbus 20019
2500 EA Den Haag
In het beroepschrift vermeldt u waarom u de uitspraak niet juist vindt.
Afschrift verzonden op: 12 augustus 2004