ECLI:NL:RBLEE:2004:AR8051

Rechtbank Leeuwarden

Datum uitspraak
20 december 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
17/020971-04 VON
Instantie
Rechtbank Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid Koninklijke Marechaussee bij opsporingshandelingen

Op 20 december 2004 heeft de politierechter van de Rechtbank Leeuwarden uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte, vertegenwoordigd door mr. T. van der Goot. De zaak betrof de vraag of de Koninklijke Marechaussee (Kmar) bevoegd was om opsporingshandelingen te verrichten in het kader van de Wegenverkeerswet 1994. De politierechter heeft vastgesteld dat de Kmar geen algemene opsporingsbevoegdheid heeft, maar slechts in specifieke gevallen zoals genoemd in artikel 6 van de Politiewet. Dit betekent dat de Kmar niet zonder meer bevoegd is om opsporingshandelingen uit te voeren, en dat deze bevoegdheid expliciet moet blijken uit de omstandigheden van het geval.

Tijdens de zitting op 6 december 2004 is gebleken dat de opsporingshandelingen in deze zaak zijn verricht door leden van de Kmar, terwijl de verdachte geen militair is. De raadsman van de verdachte heeft betoogd dat de Kmar in deze situatie niet bevoegd was om de betreffende opsporingshandelingen uit te voeren, en dat de in artikel 6 van de Politiewet genoemde taken niet van toepassing zijn op de acties die de Kmar in deze zaak heeft ondernomen.

De politierechter heeft geconcludeerd dat er geen bewijs is dat de Kmar bevoegd was om de opsporingshandelingen uit te voeren, en dat er derhalve geen onderzoek heeft plaatsgevonden zoals bedoeld in artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994. Dit leidde tot de vrijspraak van de verdachte voor het hem tenlastegelegde feit. De uitspraak is gedaan in het openbaar en is vastgelegd in het vonnis van de politierechter.

Uitspraak

Rechtbank Leeuwarden
Sector strafrecht
VONNIS
Uitspraak: 20 december 2004
Parketnummer: 17/020971-04
VONNIS van de politierechter te Leeuwarden, in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende te [adres].
De politierechter heeft gelet op het ter terechtzitting gehouden onderzoek van
6 december 2004.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. T. van der Goot, advocaat te Leeuwarden.
TELASTELEGGING
Aan dit vonnis is een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van de dagvaarding gehecht, waaruit de inhoud van de telastelegging geacht moet worden hier te zijn overgenomen.
VRIJSPRAAK
De raadsman van verdachte heeft ter terechtzitting aangevoerd dat alle opsporingshandelingen, met uitzondering van de ademanalyse, zijn verricht door wachtmeesters van de Koninklijke Marechaussee (Kmar), terwijl verdachte geen militair is. De raadsman heeft betoogd dat in artikel 6 van de Politiewet een limitatieve opsomming is gegeven van de politietaken van de Kmar en dat geen van de in artikel 6 Politiewet omschreven politietaken van toepassing is op hetgeen de Kmar in de zaak van verdachte heeft gedaan. Volgens de raadsman was de Kmar in casu niet bevoegd politietaken uit te oefenen, terwijl de wachtmeesters van de Kmar deze taken wel daadwerkelijk uitgevoerd hebben. De raadsman pleit, op grond van het onbevoegd optreden door de Kmar, voor vrijspraak van verdachte voor het telastegelegde feit.
De politierechter is van oordeel dat uit het samenstel van toepasselijke bepalingen kan worden vastgesteld dat de Koninklijke Marechaussee geen algemene opsporingsbevoegdheid heeft, doch slechts in de gevallen genoemd in artikel 6 van de Politiewet. Er kan derhalve niet zonder meer vanuit worden gegaan dat de Koninklijke Marechaussee bevoegd was tot het verrichten van opsporingshandelingen en zal de opsporingsbevoegdheid uitdrukkelijk dienen te blijken.
Nu zulks niet uit het opgemaakte proces-verbaal kan blijken noch anderszins vastgesteld kon worden, moet het er voor worden gehouden dat de leden van de Koninklijke Marechaussee in dit geval niet bevoegd waren de door hen verrichtte opsporingshandelingen te verrichten.
Daaruit volgt dat thans niet gezegd kan worden dat er een onderzoek als bedoeld in artikel 8 tweede lid aanhef en onder a van de wegenverkeerswet 1994 heeft plaatsgevonden en zal verdachte van het hem tenlastegelegde feit moet worden vrijgesproken.
DE UITSPRAAK VAN DE POLITIERECHTER LUIDT
RECHTDOENDE:
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte is telastegelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door mr. O. Anjewierden, politierechter, bijgestaan door
mr. P.T.M. van der Lelie, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van de rechtbank Leeuwarden op 20 december 2004.