RECHTBANK LEEUWARDEN
Sector bestuursrecht
Uitspraak ex artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht
[A] en [B], wonende te [C], eisers,
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nijefurd, verweerder,
gemachtigde: B.C. Star, werkzaam bij verweerders gemeente.
Bij brief van 10 september 2003 heeft verweerder eisers in kennis gesteld van een besluit op bezwaar met betrekking tot handhaving.
Tegen dit besluit hebben eisers op 21 oktober 2003 beroep ingesteld.
De zaak is behandeld ter zitting van de rechtbank, enkelvoudige kamer, gehouden op 4 oktober 2004. Eisers zijn in persoon verschenen. Verweerder is verschenen bij gemachtigde. De derde-belanghebbende [D] (hierna: [D]) is niet verschenen.
Ten tijde van het bestreden besluit woonde [D] op het perceel [adres] te [C] (hierna: het perceel). Zij exploiteerde daar "Atelier [E]". Eisers zijn woonachtig op het adres [adres].
Bij besluit van 29 januari 2003 heeft verweerder [D] aangeschreven om vóór 1 januari 2005 de illegale bijgebouwen en bouwwerken op het perceel te verwijderen. Verweerder heeft daarbij bepaald dat [D], indien na 1 januari 2005 blijkt dat de illegale bijgebouwen en bouwwerken niet zijn verwijderd, een dwangsom verbeurt van € 50,00 per bouwwerk per week, met een maximum van € 1.000,00 per bouwwerk.
Eisers hebben tegen dat besluit bezwaar gemaakt.
Verweerder heeft het bezwaarschrift voor advies voorgelegd aan de commissie bezwaar- en beroepschriften Nijefurd. Bij het bestreden besluit heeft verweerder, onder verwijzing naar het daartoe strekkende advies van voormelde commissie, het besluit van 29 januari 2003 ingetrokken, de bezwaren van eisers ten aanzien van de begunstigingstermijn buiten behandeling gelaten en de bezwaren van eisers ten aanzien van het gebruik van de gebouwen en de activiteiten op het perceel ongegrond verklaard. Daartoe is het volgende overwogen. Het atelier dient te worden aangemerkt als hoofdgebouw. Ingevolge het bestemmingsplan bestaat dan de mogelijkheid om op het perceel twee bijgebouwen te realiseren, waarvan niet meer dan één vrijstaand met een maximale oppervlakte van 30 m². Dit betekent dat voor de aanwezige berging van 18 m² alsnog bouwvergunning kan worden verleend. Het balkon is binnen het bebouwingsvlak van het hoofdgebouw gesitueerd en kan daarom als onderdeel van het hoofdgebouw worden beschouwd. Ook voor het balkon kan derhalve alsnog een bouwvergunning worden verleend. De twee overkappingen zijn vergunningsvrij, mits de situering wordt aangepast. Gelet op het voorgaande is de noodzaak om de dwangsom te handhaven komen te vervallen.
In beroep hebben eisers -kort samengevat- het navolgende aangevoerd. Op het perceel zijn bouwwerken gebouwd zonder bouwvergunning. Het betreft twee overkappingen, een berging en een balkon. Alleen het woonhuis valt onder het begrip hoofdgebouw. Aangezien het atelier dient te worden aangemerkt als bijgebouw en dit atelier reeds de maximaal toegestane oppervlakte aan bijgebouwen overschrijdt, is legalisatie van de illegale situatie niet mogelijk. De gemeente dient derhalve handhavend op te treden.
De rechtbank overweegt als volgt.
Ingevolge artikel 125 Gemeentewet is het gemeentebestuur bevoegd tot toepassing van bestuursdwang. De bevoegdheid tot toepassing van bestuursdwang wordt uitgeoefend door het college van burgemeester en wethouders, indien de toepassing van bestuursdwang dient tot handhaving van regels welke het gemeentebestuur uitvoert.
Een bestuursorgaan dat bevoegd is bestuursdwang toe te passen, kan krachtens artikel 5:32 lid 1 Algemene wet bestuursrecht (Awb) in plaats daarvan aan de overtreder een last onder dwangsom opleggen. Een last onder dwangsom strekt er ingevolge lid 2 van artikel 5:32 Awb toe de overtreding ongedaan te maken of verdere overtreding dan wel een herhaling van de overtreding te voorkomen.
Ingevolge artikel 40 Woningwet is het verboden te bouwen zonder of in afwijking van een vergunning van burgemeester en wethouders.
Het staat vast dat de berging, het balkon en de twee overkappingen zijn gebouwd zonder vergunning van verweerder.
Ten tijde van de realisering van de twee overkappingen (1993 en 1997) was de herziene Woningwet 1991 van kracht. Ingevolge artikel 43 lid 1 sub d van die wet was geen bouwvergunning vereist voor het op een erf van een woning of een ander gebouw bouwen van een overkapping met een open constructie, waarvan de hoogte van de voet af gemeten niet meer is dan 2,70 meter en de bruto-oppervlakte horizontaal gemeten niet meer is dan 20 m², mits het bouwen van de overkapping niet tot gevolg heeft dat het bij die woning of dat andere gebouw aansluitend erf voor meer dan 50% is bebouwd. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State is van een overkapping met open constructie, als bedoeld in artikel 43 lid 1 sub d herziene Woningwet 1991, slechts sprake indien deze geen enkele wand heeft. Hieraan voldoen de twee overkappingen niet. Voor de oprichting van de overkappingen was mitsdien een bouwvergunning vereist.
Ingevolge artikel 43 lid 1 sub c Woningwet, zoals dat artikel luidde ten tijde van het bestreden besluit, is geen bouwvergunning vereist voor het bouwen dat bij algemene maatregel van bestuur is aangemerkt als van beperkte betekenis. Vorenbedoelde algemene maatregel van bestuur is het Besluit bouwvergunningsvrije en licht-bouwvergunningplichtige bouwwerken (BBLB). Artikel 2 sub b BBLB bepaalt onder meer dat als bouwen van beperkte betekenis wordt aangemerkt het bouwen van een op de grond staande overkapping van één bouwlaag bij een bestaande woning of bestaand woongebouw, die strekt tot vergroting van het woongenot, mits, indien de bruto oppervlakte van de overkapping meer is dan 10 m², gebouwd meer dan 1 meter van het naburige erf. De overkappingen hebben een grotere oppervlakte dan 10 m². Bovendien zijn de overkappingen minder dan 1 meter van het naburige erf gesitueerd. Ook naar het recht ten tijde van het bestreden besluit zijn de twee overkappingen derhalve vergunningplichtig.
Aangezien, zoals hiervoor overwogen, de Woningwet in de weg staat aan het bouwen zonder bouwvergunning, is er sprake van overtreding van een wettelijk voorschrift, zodat verweerder op de voet van artikel 125 Gemeentewet in beginsel bevoegd was handhavend op te treden.
Verweerder heeft er echter voor gekozen niet van de bevoegdheid tot handhaving gebruik te maken. De vraag is of verweerder daartoe in redelijkheid heeft kunnen besluiten.
Ingevolge het vigerende bestemmingsplan "De Easte" rust op het perceel de bestemming "woonhuizen klasse B". In het bestemmingsplan is voorts geregeld dat als hoofdgebouw dient te worden beschouwd een gebouw, dat zowel qua afmeting als in functioneel opzicht bepalend is voor de materiële inhoud van de bestemming en dat als hoofdgebouw uitsluitend woonhuizen mogen worden gebouwd. Het bestemmingsplan bepaalt verder dat bij ieder hoofdgebouw ten behoeve van het wonen twee bijgebouwen mogen worden gebouwd, waarvan niet meer dan één vrijstaand met een maximale oppervlakte van 30 m², mits de gezamenlijke oppervlakte van de bijgebouwen ten hoogste 60 m² zal bedragen.
De rechtbank is van oordeel dat het op het perceel gelegen woonhuis qua afmeting en functioneel opzicht bepalend is voor de materiële inhoud van de bestemming die op het perceel rust. Die bestemming luidt immers "woonhuizen klasse B". Dit strookt met de bepaling dat als hoofdgebouw uitsluitend woonhuizen mogen worden gebouwd. Het feit dat het met het bestemmingsplan in strijd zijnde bedrijfsmatige gebruik van het atelier in 1997 is gelegaliseerd, heeft, naar het oordeel van de rechtbank, niet tot gevolg dat het atelier als onderdeel van het woonhuis dient te worden beschouwd. Iedere functionele verbondenheid tussen het woonhuis en het atelier ontbreekt immers. Het atelier dient derhalve als bijgebouw te worden aangemerkt. Overigens gaat, naar het oordeel van de rechtbank, de stelling van verweerder, dat het balkon als onderdeel van het hoofdgebouw dient te worden beschouwd, niet op. Het balkon grenst aan het atelier en is ook in het kader van de bedrijfsmatige activiteiten gerealiseerd, zodat bezwaarlijk kan worden gesteld dat het balkon de woonfunctie ondersteunt. Het balkon dient derhalve, evenals het atelier, de twee overkappingen en de berging, te worden beschouwd als bijgebouw.
De oppervlakte van de atelierruimte bedraagt thans ongeveer 100 m². Daarmee is de in het bestemmingsplan bepaalde maximale oppervlakte aan bijgebouwen reeds overschreden. Voorshands is niet gebleken dat legalisatie door middel van buitenplanse vrijstelling in de rede ligt.
Nu er, naar het oordeel van de rechtbank, evenmin sprake is van een bijzonder geval, bestond er voor verweerder geen aanleiding om van handhavend optreden af te zien. Overigens doet het feit dat er inmiddels een bouwvergunning is verleend voor het balkon, de berging en één van de overkappingen aan [D] aan het bovenstaande niet af, nu tegen dat besluit nog een bezwaarprocedure loopt.
Gelet op het voorgaande zal het beroep gegrond worden verklaard. De rechtbank zal overeenkomstig het bepaalde in artikel 8:74 Awb de gemeente Nijefurd aanwijzen als de rechtspersoon die het door eisers betaalde griffierecht van € 116,00 aan hen dient te vergoeden.
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat de gemeente Nijefurd het door eisers betaalde griffierecht van € 116,00 aan hen dient te vergoeden.
Aldus gegeven door mr. C.H. de Groot, rechter, en in het openbaar uitgesproken op 18 november 2004 in tegenwoordigheid van mr. M.R. Molenaar als griffier.
w.g. M.R. Molenaar
w.g. C.H. de Groot
Tegen deze uitspraak staat voor partijen het rechtsmiddel hoger beroep open. Gelijke bevoegdheid komt toe aan andere belanghebbenden, zulks behoudens het bepaalde in artikel 6:13 juncto 6:24 Awb.
Indien u daarvan gebruik wenst te maken dient u binnen zes weken na de dag van verzending van de uitspraak een brief (beroepschrift) alsmede een afschrift van de uitspraak te zenden aan:
de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Postbus 20019
2500 EA Den Haag
In het beroepschrift vermeldt u waarom u de uitspraak niet juist vindt.
Afschrift verzonden op: 18 november 2004