RECHTBANK LEEUWARDEN
Sector bestuursrecht
Uitspraak ex artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht
Horecaexploitatie Metropool B.V., gevestigd te Leeuwarden, eiseres,
gemachtigde: mr. W. Sleijfer, advocaat te Leeuwarden,
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Leeuwarden, verweerder,
gemachtigde: P.J. Achterhof, werkzaam op de afdeling Juridische Zaken van verweerders gemeente.
Bij brief van 18 maart 2003 heeft verweerder eiseres mededeling gedaan van zijn besluit op bezwaar. Bij dit besluit heeft verweerder de bezwaren van eiseres tegen het besluit van 14 oktober 2002, waarbij afwijzend is beslist op het verzoek van eiseres om nadeelcompensatie in verband met subsidiëring door de gemeente Leeuwarden van het Stadhouderlijk Hof, ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft eiseres op 29 april 2003 beroep ingesteld.
De zaak is behandeld ter zitting van de rechtbank, meervoudige kamer, gehouden op 16 september 2004. Namens eiseres is verschenen [A], eigenaar van eiseres, bijgestaan door voornoemde gemachtigde. Verweerder is verschenen bij gemachtigde.
Eiseres exploiteert in Leeuwarden hotel Van den Berg State.
Bij besluit van 19 december 1994 heeft de raad van de gemeente Leeuwarden (hierna: de raad) aan de Stichting "Monuminten yn Fryslân" een subsidie verleend van ƒ 1.500.000,00. Deze subsidie is verleend ten behoeve van de herbestemming van het Stadhouderlijk Hof te Leeuwarden. Tegen het subsidiebesluit is door eiseres geen bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 15 januari 1996, gehandhaafd bij besluit op bezwaar van 15 april 1997, heeft de raad het verzoek van eiseres van 14 december 1995 tot intrekking van de verleende subsidie afgewezen. Dit besluit is, na procedures bij deze rechtbank en in hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, in rechte komen vast te staan.
Bij brief van 19 juni 2001 heeft eiseres aan de raad gevraagd een zuiver schadebesluit te nemen naar aanleiding van het subsidiebesluit van 19 december 1994. Eiseres stelt dat door het subsidiebesluit de concurrentieverhouding tussen het hotel in het Stadhouderlijk Hof en haar bedrijf sterk is beïnvloed, waardoor schade is ontstaan.
Bij brieven van 2 augustus 2001 en 16 mei 2002 heeft verweerder in verband met het verzoek om schadevergoeding nadere vragen aan eiseres gesteld.
Bij besluit van 14 oktober 2002 heeft verweerder het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Verweerder stelt zich op het standpunt dat geen sprake is geweest van concurrentievervalsing en ook dat eiseres niet onevenredig in haar belangen is getroffen. Voorts stelt verweerder dat het uitlokken van een zelfstandig schadebesluit, zes jaar na het van kracht worden van het subsidiebesluit, in strijd is met de rechtszekerheid. Volgens verweerder is de vordering verjaard.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder de bezwaren van eiseres tegen dit besluit, onder overname van het daartoe strekkende advies van de commissie van advies voor de bezwaar- en beroepschriften (hierna: de commissie), ongegrond verklaard. De commissie heeft overwogen dat het beginsel van de rechtszekerheid meebrengt dat financiële aanspraken, welke iemand jegens de overheid zou kunnen doen gelden, na het verstrijken van een bepaalde termijn niet meer afgedwongen kunnen worden. Volgens de commissie is de termijn waarop een beroep op verjaring mag worden gedaan, ook in bestuursrechtelijke kwesties, te stellen op vijf jaar. Niet valt in te zien, aldus de commissie, dat eiseres niet binnen vijf jaar na het onherroepelijk worden van de primaire subsidiebeschikking een verzoek om schadevergoeding heeft kunnen indienen. De gevoerde procedure tot intrekking van de verleende subsidie stond hieraan niet in de weg. De commissie heeft voorts gesteld dat gelet op het beroep op verjaring niet meer inhoudelijk op de aanvraag behoeft te worden beslist.
In beroep heeft eiseres het navolgende aangevoerd. Het recht van eiseres om nadeelcompensatie te vorderen is niet verjaard. Er is geen administratiefrechtelijk voorschrift waaruit blijkt dat een dergelijk verzoek binnen vijf jaren na het onherroepelijk worden van het schadeveroorzakende besluit moet worden ingediend. De opvatting van verweerder, dat op de vordering van eiseres het civiele recht van toepassing is, is onjuist. Het civiele recht kan pas worden toegepast als de vordering door middel van een toekenningbesluit is vastgesteld. Van een zodanig besluit is echter geen sprake. Ook overigens kan het civiele recht niet (analoog) worden toegepast.
De rechtbank overweegt als volgt.
Bij besluit van 10 september 2001 heeft de raad besloten om de beslissing op het verzoek om een zuiver schadebesluit te nemen te delegeren aan verweerder.
Er is geen administratiefrechtelijke regel aan te wijzen die een termijn verbindt aan het indienen van een verzoek om schadevergoeding wegens rechtmatige overheidsdaad zoals het onderhavige. Voor zover verweerder aansluiting heeft gezocht bij het leerstuk van verjaring van rechtsvorderingen, overweegt de rechtbank dat een vordering in een geval als het onderhavige eerst ontstaat nadat door een bestuursorgaan is beslist dat aan betrokkene schadevergoeding moet worden toegekend. Deze beslissing van het bestuursorgaan is constitutief voor het ontstaan van de vordering. Nu verweerder ter zake (nog) geen rechtsvaststellend besluit heeft genomen, is er geen sprake van een invorderbare schuld en heeft de verjaringstermijn dan ook nog geen aanvang genomen. Van verjaring is derhalve geen sprake.
Gelet op het voorgaande kan het bestreden besluit niet in stand blijven. Het beroep is derhalve gegrond. Verweerder dient opnieuw op het bezwaarschrift van eiseres te beslissen, met inachtneming van deze uitspraak.
Nu het beroep gegrond wordt verklaard, zal de rechtbank overeenkomstig het bepaalde in artikel 8:74 Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepalen dat de gemeente Leeuwarden het door eiseres betaalde griffierecht van € 232,00 aan haar dient te vergoeden. De rechtbank ziet tevens aanleiding om, met toepassing van artikel 8:75 Awb, verweerder te veroordelen in de proceskosten van eiseres. Deze kosten, die in het geval van eiseres geheel bestaan uit door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, worden op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht begroot op € 644,00 (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen te zitting; waarde per punt € 322,00 en wegingsfactor 1).
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat de gemeente Leeuwarden het door eiseres betaalde griffierecht van € 232,00 aan haar dient te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres van € 644,00, onder aanwijzing van de gemeente Leeuwarden als de rechtspersoon die deze aan haar dient te vergoeden.
Aldus gegeven door mrs. C.H. de Groot, voorzitter, en E. de Witt en E.M. Visser, leden, en in het openbaar uitgesproken op 4 november 2004 in tegenwoordigheid van mr. Y. Huizing als griffier.
w.g. Y. Huizing
w.g. C.H. de Groot
Tegen deze uitspraak staat voor partijen het rechtsmiddel hoger beroep open. Gelijke bevoegdheid komt toe aan andere belanghebbenden, zulks behoudens het bepaalde in art. 6:13 juncto 6:24 Awb.
Indien u daarvan gebruik wenst te maken dient u binnen zes weken na de dag van verzending van de uitspraak een brief (beroepschrift) alsmede een afschrift van deze uitspraak te zenden aan:
de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Postbus 20019
2500 EA Den Haag
In het beroepschrift vermeldt u waarom u de uitspraak niet juist vindt.
Afschrift verzonden op: 4 november 2004