Rechtbank Leeuwarden
Sector strafrecht
Uitspraak: 11 november 2004.
Parketnummer: 17/085029-04.
VONNIS van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats]
wonende te [adres].
De rechtbank heeft gelet op het ter terechtzitting gehouden onderzoek van 28 oktober 2004.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. M.J. Buitenhuis, advocaat te Leeuwarden.
Aan dit vonnis is een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van de dagvaarding gehecht, waaruit de inhoud van de telastelegging geacht moet worden hier te zijn overgenomen.
In de telastelegging voorkomende schrijffouten of kennelijke misslagen worden verbeterd gelezen. De verdachte is hierdoor niet in zijn belangen geschaad.
Op schriftelijke vordering van de officier van justitie ter terechtzitting is de telastelegging gewijzigd, zoals in die vordering staat omschreven. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van die vordering is aan dit vonnis gehecht. De inhoud daarvan moet als hier ingevoegd worden beschouwd.
De raadsvrouw heeft ter zitting gesteld dat de dagvaarding ten aanzien van het onder 1. telastegelegde nietig dient te worden verklaard nu het begrip "ontuchtige handelingen", zonder nadere feitelijke omschrijving, te vaag is.
De rechtbank verwerpt dit verweer; de omschrijving van de feitelijke handelingen bevat immers tevens een omschrijving van de bedoelde ontuchtige handelingen. De rechtbank acht de telastelegging aldus voldoende feitelijk omschreven.
De rechtbank acht ten aanzien van het onder 1. telastegelegde niet bewezen dat er sprake is van het voltooide delict van artikel 248a van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank ziet met name in de wetssystematiek geen argument als door de officier van justitie bedoeld, nu onder het delict van artikel 248a ook handelingen vallen gepleegd ten opzichte van 16 en 17-jarigen, zonder dat er sprake is van dwang. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van het onder 1. primair telastegelegde. Voorts zal verdachte van het onder 2. telastegelegde worden vrijgesproken nu de rechtbank dit, gezien in het licht van het verweer van verdachte, in samenhang met de uit het dossier blijkende (beperkte) hoeveelheid aangetroffen afbeeldingen, niet wettig en overtuigend bewezen acht.
De rechtbank acht het onder 1. subsidiair telastegelegde bewezen, met dien verstande dat:
1. subsidiair:
hij in de periode van 1 januari 2003 tot en met 31 juli 2003, op verschillende tijdstippen, te Leeuwarden, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf, de minderjarige [slachtoffer], geboren op 16 juni 1986, wier minderjarigheid hij kende, door middel van giften van geld of goed (te weten beltegoed voor de mobiele telefoon), door misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht (gelet op onder meer het leeftijdsverschil en op het feit dat verdachte als conciërge was verbonden aan de school die [slachtoffer] als leerling bezocht), opzettelijk te bewegen ontuchtige handelingen te plegen of zodanige handelingen van hem, verdachte, te dulden, met dat opzet,
- met die [slachtoffer] contact heeft gehad door middel van SMS-jes en
- die [slachtoffer] beltegoed voor haar mobiele telefoon heeft gegeven en het beltegoed van haar mobiele telefoon heeft opgewaardeerd (zodat zij met verdachte zou (blijven) bellen en/of SMS-en en/of zodat hij, verdachte, haar kon (blijven) bellen en/of SMS-en) en
- die [slachtoffer] per SMS heeft gevraagd of zij zin had in ruige seks en die [slachtoffer] per SMS heeft laten weten dat hij, verdachte, seks met haar wilde en die [slachtoffer] per SMS heeft gevraagd of ze nog harde seks met hem, verdachte, wilde en
- met die [slachtoffer] contact heeft gehad via de computer (MSN/chatten) en
- die [slachtoffer] via MSN/chatten/e-mail heeft voorgesteld om met hem, verdachte, te gaan vrijen bij haar op bed en dat die [slachtoffer] hem, verdachte, aan zijn ballen zou kriebelen en dat zij naakt op bed zou gaan liggen en dat die [slachtoffer] zichzelf zou bevredigen en dat die [slachtoffer] met hem, verdachte, naar bed zou gaan,
terwijl de uitvoering van dat misdrijf niet is voltooid.
De verdachte zal van het meer of anders telastegelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Het bewezene levert op het misdrijf:
1. subsidiair: Poging tot: een minderjarige, door giften en misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht, opzettelijk bewegen ontuchtige handelingen te plegen of zodanige handeling van hem te dulden.
De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.
De rechtbank neemt bij de bepaling van de hierna te vermelden strafsoort en strafmaat in aanmerking:
- de aard en de ernst van het gepleegde feit;
- de omstandigheden waaronder dit is begaan;
- de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken en deze naar voren komt uit het uittreksel uit het algemeen documentatieregister en het voorlichtingsrapport;
- de vordering van de officier van justitie tot veroordeling van verdachte terzake het onder 1. primair en 2. telastegelegde tot 140 uur werkstraf subsidiair 70 dagen hechtenis alsmede 3 maanden gevangenisstraf voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar en de bijzondere voorwaarde van toezicht door de reclassering;
- het pleidooi van de raadsvrouw.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot verleiding van een minderjarig meisje, gedurende een periode van zeven maanden, waarin zij zeventien jaar werd.
Als strafverzwarende omstandigheid weegt de rechtbank mee:
- dat verdachte, als conciërge van de school waar het meisje leerling is geweest, een vertrouwenspositie innam. Door het plegen van genoemd strafbaar feit heeft hij dit in hem gestelde vertrouwen geschonden.
Als strafverminderende omstandigheden weegt de rechtbank mee:
- dat verdachte niet eerder in aanraking kwam met justitie;
- dat verdachte als gevolg van het plegen van dit strafbare feit zijn baan is kwijtgeraakt en dat daardoor zijn financiële positie problematisch is geworden;
- dat verdachte bereid is hulp te aanvaarden.
Onder deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat in deze het opleggen van een - deels voorwaardelijke - werkstraf van enige duur een passende sanctie is. Daarnaast zal de rechtbank verdachte een verplicht reclasseringscontact opleggen.
[slachtoffer] heeft zich -door middel van haar wettelijk vertegenwoordiger- voor de aanvang van de terechtzitting als benadeelde partij in het strafproces gevoegd door middel van indiening van het voorgeschreven formulier bevattende de opgave van een vordering tot vergoeding van door haar geleden schade ten gevolge van het aan verdachte onder 1. telastegelegde en bewezenverklaarde feit alsmede de gronden waarop deze berust.
De rechtbank gaat er -nu kennelijk aan de raadsvrouw een (niet volledige) fotokopie van een eerder en inmiddels gewijzigd exemplaar van het voegingsformulier is verstrekt en er daarnaast kort voor de zitting een schrijven is ontvangen waarin de vordering werd verminderd- van uit dat de vordering thans uit de volgende posten bestaat:
- reis- en parkeerkosten ad ? 250,60
- immateriële schade ad ? 500,00.
Desgevraagd heeft de wettelijk vertegenwoordiger ter zitting gesteld dat vorenbedoeld bedrag van ? 500,00 bij wijze van voorschot wordt gevorderd. Daarnaast is door de wettelijk vertegenwoordiger gemotiveerd waarom gekozen werd voor hulpverlening aan het slachtoffier via het Academisch Ziekenhuis in Groningen in plaats van via het maatschappelijk werk in de woonplaats van de benadeelde.
De rechtbank acht de gestelde schade aan reis- en parkeerkosten in verband met de voor het slachtoffer ingeroepen hulp van het maatschappelijk werk voldoende aannemelijk geworden en in zodanig verband staan met het door verdachte gepleegde strafbare feit, dat deze aan hem als een gevolg van zijn handelen kan worden toegerekend. De rechtbank acht de vordering ten aanzien van dit onderdeel derhalve gegrond en voor toewijzing vatbaar.
De rechtbank acht de hoogte van de gevorderde immateriële schade dusdanig moeilijk te beoordelen dat deze schade niet van zo eenvoudige aard is dat het zich leent voor beoordeling in dit strafgeding. De benadeelde partij zal dan ook in dit deel van de vordering niet-ontvankelijk moeten worden verklaard.
De rechtbank acht daarnaast oplegging van de schadevergoedingsmaatregel voor het toegewezen bedrag aangewezen.
TOEPASSING VAN WETSARTIKELEN
De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 22c, 22d, 36f, 45 en 248a van het Wetboek van Strafrecht.
DE UITSPRAAK VAN DE RECHTBANK LUIDT
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 1. primair en onder 2. is telastegelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1. subsidiair telastegelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar in voege als voormeld en verdachte deswege strafbaar.
Veroordeelt verdachte te dier zake tot:
Een werkstraf, bestaande uit het verrichten van 80 uren onbetaalde arbeid.
Bepaalt, dat van deze werkstraf een gedeelte, groot 40 uren, niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op twee jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of na te noemen bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd.
Beveelt dat voor het geval de veroordeelde het onvoorwaardelijk opgelegde deel van de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 20 dagen zal worden toegepast.
Beveelt voorts dat, indien het mocht komen tot de tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk opgelegde deel van de werkstraf, vervangende hechtenis voor de duur van 20 dagen zal worden toegepast, indien de veroordeelde dat deel van de werkstraf niet naar behoren verricht.
Stelt als bijzondere voorwaarde, dat de veroordeelde:
- zich bij het ingaan van de proeftijd meldt bij Reclassering Nederland te Leeuwarden;
- ervoor zorgt dat hij gedurende de proeftijd bereikbaar is voor deze reclasseringsinstelling;
- zich gedurende de proeftijd gedraagt naar de voorschriften en aanwijzingen hem te geven door of namens genoemde reclasseringsinstelling.
Draagt genoemde reclasseringsinstelling op de veroordeelde bij de naleving van de voorwaarden hulp en steun te verlenen.
Beveelt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en/of voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde werkstraf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van 2 uren per dag inverzekeringstelling/voorlopige hechtenis.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is telastegelegd dan het bewezenverklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer], wonende te [adres slachtoffer], toe tot na te melden bedrag en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van ? 250,60 (zegge: tweehonderd en vijftig euro en zestig eurocent).
Bepaalt dat de benadeelde partij in het overige deel van de vordering niet ontvankelijk is en dat dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer], te betalen een som geld ten bedrage van ? 250,60 (zegge: tweehonderd en vijftig euro en zestig eurocent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 5 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat van een bedrag van ? 250,60 ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer], daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en vice versa, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. O. Anjewierden, voorzitter, mr. M.R. de Vries en mr. G.A.M. van Dijk, rechters, bijgestaan door T.L. Komrij, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 11 november 2004.
Mr. Van Dijk is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.