ECLI:NL:RBLEE:2004:AR5165

Rechtbank Leeuwarden

Datum uitspraak
4 november 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
65886 HA RK 04-102
Instantie
Rechtbank Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopig getuigenverhoor na overlijden minderjarige zoon en vermoeden van misdrijf

In deze zaak heeft de rechtbank Leeuwarden op 4 november 2004 uitspraak gedaan op een verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor, ingediend door de verzoekster, de moeder van een 17-jarige zoon die op 18 februari 2000 levenloos werd aangetroffen. De verzoekster betoogde dat het onderzoek naar de dood van haar zoon onzorgvuldig en onvolledig was, en dat er concrete aanwijzingen voor een misdrijf genegeerd waren. De verzoekster stelde dat de hoge concentratie van alcohol en pipamperon in het bloed van haar zoon niet verklaard kon worden door het gebruik van het medicijn op doktersvoorschrift, en dat het tijdstip van overlijden niet vaststond. Ze vorderde schadevergoeding voor immateriële schade die zij had geleden door het onzorgvuldige onderzoek.

De rechtbank overwoog dat het verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor niet ter zake dienend was, omdat het niet zou bijdragen aan de beoordeling in een civiele procedure die de verzoekster wilde starten. De rechtbank stelde vast dat de centrale vraag in die procedure zou zijn of het onderzoek naar de dood van de verzoekster's zoon als onvolledig of onzorgvuldig gekwalificeerd moest worden. Aangezien het feitelijk duidelijk was welk onderzoek was gedaan en niet was gedaan, was er geen noodzaak voor getuigenverhoor. De rechtbank concludeerde dat het verzoek niet kon worden toegewezen en wees het af.

De rechtbank benadrukte dat als de verzoekster een nader onderzoek naar de dood van haar zoon wilde, zij de juiste procedure volgens artikel 12 van het Wetboek van Strafvordering moest volgen, aangezien een voorlopig getuigenverhoor hiervoor niet geschikt was. De beslissing werd genomen door mr. U. van Houten, rechter in de enkelvoudige handelskamer van de rechtbank Leeuwarden.

Uitspraak

Rechtbank Leeuwarden
Sector civiel recht
afdeling handelsrecht
Uitspraak: 4 november 2004
Rekestnummer: 65886 HA RK 04-102
BESCHIKKING
van de rechtbank te Leeuwarden, enkelvoudige handelskamer, op het verzoek van:
[verzoekster],
wonende te [woonplaats],
verzoekster,
procureur: mr. V.M.J. Both,
advocaat: mrs. M.J. de Witte en A.S. Foy te Amersfoort,
tegen
DE STAAT DER NEDERLANDEN (Ministerie van Justitie),
gevestigd te Den Haag,
verweerster, hierna te noemen: de Staat,
procureur: mr. J. de Goede,
advocaat: mr. F.W. Bleichrodt te Den Haag.
PROCESGANG
Bij verzoekschrift, ter griffie ingekomen op 8 september 2004, heeft verzoekster de rechtbank verzocht een voorlopig getuigenverhoor te bevelen. Op 13 oktober 2004 is ter griffie een verweerschrift van de Staat ingekomen. Een mondelinge behandeling van de zaak heeft op 14 oktober 2004 plaatsgevonden. Daarbij waren [verzoekster], vergezeld van mrs. De Witte en Foy, alsmede mr. Bleichrodt namens de Staat aanwezig.
RECHTSOVERWEGINGEN
1. [verzoekster] heeft het volgende aan haar verzoek ten grondslag gelegd. Op 18 februari 2000 is het levenloze lichaam van haar 17-jarige zoon [T.] in de weilanden aangetroffen, nadat hij sedert 13 februari 2000 na een avondje stappen te Schraard was vermist. Volgens [verzoekster] is het onderzoek naar de dood van [T.] onzorgvuldig en onvolledig geweest. Het onderzoek is onvolledig geweest, aangezien concrete aanwijzingen zijn genegeerd. Ten onrechte gaat Justitie er volgens [verzoekster] van uit dat er geen sprake is van een misdrijf. Zo betekent de vondst van het lichaam van [T.] in een weiland dat [T.] een onwaarschijnlijke route zou hebben gevolgd om het dorp Schraard te verlaten. Bovendien zijn de bevindingen van de patholoog Visser -die sectie heeft verricht op het stoffelijk overschot van [T.]- dat er geringe huidletsels aanwezig zijn, welke voor en/of na het overlijden van [T.] door inwerking van mechanisch geweld zijn "opgeleverd". Ook blijkt uit toxicologisch onderzoek door dr. K.J. Lusthof dat in het bloed van [T.] een hoge concentratie alcohol en pipamperon (werkzame stof van het geneesmiddel Dipiperon) is aangetroffen. Weliswaar gebruikte [T.] dit medicijn op doktersvoorschrift, waarbij [verzoekster] er op toe zag dat hij het innam, maar dit verklaart niet de hoge concentratie pipamperon in het bloed van [T.], aldus nog steeds [verzoekster]. Ook het exacte tijdstip van het overlijden van [T.] staat niet vast.
Volgens [verzoekster] heeft zij schade geleden door het onzorgvuldige en onvolledige en daarmee jegens haar als belanghebbende c.q. nabestaande onrechtmatige onderzoek, onder meer bestaande uit immateriële schade. Door de wijze waarop het onderzoek is uitgevoerd, kan [verzoekster] de dood van [T.] niet verwerken. [verzoekster] wenst door middel van een voorlopig getuigenverhoor te bewijzen dat het onderzoek onzorgvuldig en onvolledig is geweest, namelijk te beperkt van opzet gezien de belangen bij waarheidsvinding. Bij [verzoekster] zijn teveel vragen open gebleven.
2. De Staat heeft kort samengevat aangevoerd dat er na uitvoerig onderzoek geen vermoeden is gerezen dat [T.] door een misdrijf om het leven is gekomen. Zo is er geen aanwijzing dat [T.] een grote hoeveelheid medicijnen tegen zijn wil toegediend zou hebben gekregen. Bovendien is uit onderzoek gebleken dat de lichte huidverwondingen niet in verband zijn te brengen met het overlijden van [T.]; deze zouden kunnen zijn ontstaan door stoten en/of vallen, hetgeen aannemelijk is gelet op de omstandigheid dat [T.] in sterke mate onder invloed verkeerde van alcohol en medicijnen. De "onwaarschijnlijke" route die [T.] na zijn vertrek uit de discotheek heeft gevolgd, is hiermee eveneens verenigbaar. Omdat er geen concrete aanwijzingen zijn dat [T.] ten gevolge van een misdrijf om het leven is gekomen, ontbreekt een grond voor nader onderzoek, aldus de Staat. Vele vragen rond de dood van [T.] -waaronder het exacte tijdstip van zijn overlijden- zullen daardoor onbeantwoord blijven.
3. De rechtbank stelt voorop dat een verzoek als het onderhavige toewijsbaar is indien het verzoek ter zake dienende en voldoende concreet is en het verzoek feiten betreft die door middel van getuigenbewijs bewezen mogen worden. Het voorgaande is slechts anders indien zich feiten en omstandigheden voordoen die duiden op strijd met de goede procesorde, misbruik van bevoegdheid, afstand van recht of rechtsverwerking.
4. Tussen partijen staat vast dat niet alle vragen rondom de dood van [T.] zijn beantwoord. In het kader van de beoordeling van het verzoek van [verzoekster] moet worden vooropgesteld dat de strekking van het verzoek niet is om een antwoord te krijgen op die vragen. Immers, het verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor loopt vooruit op een procedure voor de burgerlijke rechter, waarin [verzoekster] vergoeding zal vorderen van door haar geleden immateriële schade die het gevolg is geweest van (volgens [verzoekster]) onvolledig en onzorgvuldig strafrechtelijk onderzoek naar de oorzaak van de dood van [T.]. In dat verband zou van belang kunnen zijn om vast te stellen welk onderzoek al dan niet is gedaan, maar daaromtrent bestaat in dit geval geen verschil van mening: feitelijk is duidelijk welk onderzoek is gedaan en daarmee ook welk onderzoek niet is gedaan. Voor zover bepaald onderzoek niet is gedaan, is duidelijk op welke gronden daarvan is afgezien, zodat ook voor het horen van getuigen over die vraag geen aanleiding bestaat.
De centrale vraag in de procedure waarin [verzoekster] schadevergoeding zal vorderen zal dus zijn de vraag of het onderzoek dat is verricht naar de oorzaak van de dood van [T.] als onvolledig dan wel onzorgvuldig moet worden gekwalificeerd. Voor de beantwoording van deze vraag is geen feitenonderzoek nodig, maar "slechts" een beoordeling; nu duidelijk is welk onderzoek wel en juist niet is gedaan, moet de rechter beoordelen of de stelling van [verzoekster] dat het onderzoek onvolledig en/of onzorgvuldig is geweest als juist moet worden aangenomen. Anders gezegd: het horen van de door [verzoekster] voorgestelde getuigen in een voorlopig getuigenverhoor kan niet bijdragen aan het oordeel dat de rechter in de civiele procedure zal moeten geven. Daarom is de rechtbank van oordeel dat het verzoek niet ter zake dienende is. Het verzoek zal daarom worden afgewezen.
Voor zover [verzoekster] uitvoering van een nader onderzoek naar het overlijden van [T.] beoogt, zal zij de daartoe geëigende weg van artikel 12 Wetboek van Strafvordering dienen te volgen; een voorlopig getuigenverhoor is daartoe geen geschikt middel.
BESLISSING
De rechtbank:
wijst het verzoek af.
Deze beslissing is gegeven te Leeuwarden op 4 november 2004 door mr. U. van Houten, rechter.
82.