ECLI:NL:RBLEE:2004:AR5165
Rechtbank Leeuwarden
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek voorlopig getuigenverhoor na overlijden minderjarige zoon en vermoeden van misdrijf
In deze zaak heeft de rechtbank Leeuwarden op 4 november 2004 uitspraak gedaan op een verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor, ingediend door de verzoekster, de moeder van een 17-jarige zoon die op 18 februari 2000 levenloos werd aangetroffen. De verzoekster betoogde dat het onderzoek naar de dood van haar zoon onzorgvuldig en onvolledig was, en dat er concrete aanwijzingen voor een misdrijf genegeerd waren. De verzoekster stelde dat de hoge concentratie van alcohol en pipamperon in het bloed van haar zoon niet verklaard kon worden door het gebruik van het medicijn op doktersvoorschrift, en dat het tijdstip van overlijden niet vaststond. Ze vorderde schadevergoeding voor immateriële schade die zij had geleden door het onzorgvuldige onderzoek.
De rechtbank overwoog dat het verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor niet ter zake dienend was, omdat het niet zou bijdragen aan de beoordeling in een civiele procedure die de verzoekster wilde starten. De rechtbank stelde vast dat de centrale vraag in die procedure zou zijn of het onderzoek naar de dood van de verzoekster's zoon als onvolledig of onzorgvuldig gekwalificeerd moest worden. Aangezien het feitelijk duidelijk was welk onderzoek was gedaan en niet was gedaan, was er geen noodzaak voor getuigenverhoor. De rechtbank concludeerde dat het verzoek niet kon worden toegewezen en wees het af.
De rechtbank benadrukte dat als de verzoekster een nader onderzoek naar de dood van haar zoon wilde, zij de juiste procedure volgens artikel 12 van het Wetboek van Strafvordering moest volgen, aangezien een voorlopig getuigenverhoor hiervoor niet geschikt was. De beslissing werd genomen door mr. U. van Houten, rechter in de enkelvoudige handelskamer van de rechtbank Leeuwarden.