1. In dit kort geding gelden onder meer de navolgende feiten als vaststaand.
1.1. [gedaagde] is vanaf het jaar 2000 eigenaar van een boerderij aan de [adres]. Om de boerderij bevindt zich een boomsingel.
1.2. Bij brief van 8 maart 2004 heeft de gemeente aan [gedaagde] goedkeuring verleend om een tweetal sloten ter plaatse van het perceel van [gedaagde] te verlengen en wel zoals is aangegeven op een tekening die als bijlage is gevoegd bij de hiervoor bedoelde brief. Door deze werkzaamheden zouden deze sloten aan de westzijde alsmede aan de zuidoostzijde van het perceel van [gedaagde] gedeeltelijk worden aangelegd op percelen die in eigendom toebehoren aan de gemeente.
1.3. [gedaagde] had inmiddels voor de hiervoor bedoelde werkzaamheden een aanvraag voor een ontheffing ingevolge artikel 29 van de Keur van Wetterskip Fryslân ingediend bij Wetterskip Fryslân. Deze ontheffing is bij brief van 3 maart 2004 aan [gedaagde] verleend overeenkomstig een als bijlage gevoegde tekening en een aantal in die brief genoemde algemene en bijzondere voorwaarden. Als bijzondere voorwaarde is onder meer gesteld dat de taludverhouding 1:1,5 dient te zijn.
1.4. Nadat [gedaagde] daartoe opdracht had gegeven, is een loonbedrijf in april 2004 overgegaan tot ontgraving, met inachtneming van de door Wetterskip Fryslân gestelde vergunningvoorwaarden. De sloten zijn over een lengte van enkele tientallen meters 1,5 dan wel 3 meter breder geworden dan waartoe de gemeente haar toestemming had gegeven in de brief van 8 maart 2004.
1.5. Op de percelen achter de boerderij van [gedaagde] zal op korte termijn woningbouw plaatsvinden. De ontsluiting van deze achterliggende percelen voor het bouwverkeer zal plaatsvinden over een aan de gemeente in eigendom toebehorende strook grond, hierna te noemen: de strook grond. De strook grond is gelegen tussen de zich aan de westzijde van het perceel van [gedaagde] bevindende sloot -en wel in het verlengde van en grenzende aan deze sloot- en de bebouwing van het buurperceel op nummer 27. De strook grond heeft na de hiervoor sub 1.4 bedoelde werkzaamheden een breedte van ongeveer 15 meter.
1.6. Op de strook grond bevindt zich een betonpad van ongeveer 3 meter breed. Het betonpad is destijds aangelegd ter ontsluiting ten behoeve van de maatschap [A.], welke maatschap de achter de woning van [gedaagde] gelegen percelen grond -die thans nog voor agrarische doeleinden worden gebruikt- in gebruik had en ook thans nog in gebruik heeft, zij het voor het laatste jaar. De thans op de achterliggende percelen geteelde suikerbieten dienen op 25 september 2004 gerooid te worden.
1.7. Na de sub 1.4 bedoelde ontgravingswerkzaamheden aan de westzijde van het perceel van [gedaagde] bevindt het betonpad zich op korte afstand van de sloot.