ECLI:NL:RBLEE:2004:AR2716

Rechtbank Leeuwarden

Datum uitspraak
9 september 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
65640 KG ZA 04-235
Instantie
Rechtbank Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige ontgraving van sloten op gemeentegrond door eigenaar van een boerderij

In deze zaak heeft de gemeente Wûnseradiel [gedaagde] in kort geding gedagvaard vanwege onrechtmatige ontgraving van sloten op gemeentegrond. De gemeente vorderde dat [gedaagde] de situatie zou terugbrengen naar de toestand zoals goedgekeurd in een eerdere brief van 8 maart 2004, of in de oorspronkelijke toestand. De gemeente stelde dat [gedaagde] zonder toestemming de sloten breder had gemaakt dan toegestaan, wat leidde tot schade aan gemeentelijk eigendom en problemen voor de toekomstige woningbouw in de omgeving. De rechtbank oordeelde dat [gedaagde] onrechtmatig had gehandeld door de sloten breder te maken dan was toegestaan en dat de gemeente een spoedeisend belang had bij herstel van de situatie. De rechter wees de vordering van de gemeente toe en gaf [gedaagde] de keuze om de situatie te herstellen volgens de goedkeuring of terug te brengen naar de oorspronkelijke toestand. Tevens werd [gedaagde] veroordeeld in de kosten van het geding. De uitspraak werd gedaan op 9 september 2004 door voorzieningenrechter R. Giltay.

Uitspraak

Rechtbank Leeuwarden
Sector civiel recht
afdeling handelsrecht
Korte Gedingen
Uitspraak: 9 september 2004
Kort-geding-nummer: 65640 KG ZA 04-235
VONNIS
van de voorzieningenrechter van de rechtbank te Leeuwarden, in het kort geding van:
de publieke rechtspersoon
GEMEENTE WÛNSERADIEL,
zetelend te Witmarsum,
eiseres, hierna te noemen: de gemeente,
procureur: mr. R.C.M. Kamsma,
tegen
[gedaagden]
gedaagden, hierna te noemen: [gedaagde],
procureur: mr. P. Stehouwer,
advocaat: mr. J.H. van Vliet te Wageningen.
PROCESGANG
De gemeente heeft [gedaagde] in kort geding doen dagvaarden tegen de openbare zitting van 1 september 2004.
De gemeente heeft toen op de bij dagvaarding geformuleerde gronden gevorderd dat de rechter bij vonnis, zo veel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
1. [gedaagde] zal gebieden binnen één week na betekening van dit vonnis de situatie terug te hebben gebracht zoals aangegeven in de tekening bij de brief van de gemeente van 8 maart 2004, althans binnen één week na betekening van dit vonnis de situatie terug te hebben gebracht in de oorspronkelijke toestand zoals die was vóór het verzenden van de brief van de gemeente van 8 maart 2004, in beide gevallen op een voor de gemeente conveniërende wijze, passend bij de belangen van de gemeente zoals in de dagvaarding onder de nummers 4, 5 en 6 aangegeven, althans een voorlopige voorziening zal treffen zoals de voorzieningenrechter juist acht;
2. Voor het geval [gedaagde] geheel of gedeeltelijk niet of niet tijdig aan het onder 1 uitgesproken verbod voldoet, de gemeente zal machtigen om de hiervoor onder 1 omschreven handelingen voor rekening van [gedaagde] te (doen) verrichten;
3. [gedaagde] zal veroordelen in de kosten van het geding.
Vervolgens hebben partijen hun standpunten nader doen toelichten door hun procureur respectievelijk advocaat, die beiden mede aan de hand van pleitnotities het woord hebben gevoerd. [gedaagde] heeft daarbij geconcludeerd tot afwijzing van de vordering van de gemeente, met veroordeling van de gemeente in de kosten van het geding.
Partijen hebben met wederzijds goedvinden producties in het geding gebracht.
Na voortgezet debat hebben partijen vonnis gevraagd.
Zoals ter zitting was afgesproken heeft mr. Kamsma namens de gemeente op 2 september 2004 stukken in het geding gebracht. Van de zijde van [gedaagde] is hierop gereageerd en wel middels een faxbericht van mr. Van Vliet van 6 september 2004.
De rechter doet heden uitspraak.
RECHTSOVERWEGINGEN
Vaststaande feiten
1. In dit kort geding gelden onder meer de navolgende feiten als vaststaand.
1.1. [gedaagde] is vanaf het jaar 2000 eigenaar van een boerderij aan de [adres]. Om de boerderij bevindt zich een boomsingel.
1.2. Bij brief van 8 maart 2004 heeft de gemeente aan [gedaagde] goedkeuring verleend om een tweetal sloten ter plaatse van het perceel van [gedaagde] te verlengen en wel zoals is aangegeven op een tekening die als bijlage is gevoegd bij de hiervoor bedoelde brief. Door deze werkzaamheden zouden deze sloten aan de westzijde alsmede aan de zuidoostzijde van het perceel van [gedaagde] gedeeltelijk worden aangelegd op percelen die in eigendom toebehoren aan de gemeente.
1.3. [gedaagde] had inmiddels voor de hiervoor bedoelde werkzaamheden een aanvraag voor een ontheffing ingevolge artikel 29 van de Keur van Wetterskip Fryslân ingediend bij Wetterskip Fryslân. Deze ontheffing is bij brief van 3 maart 2004 aan [gedaagde] verleend overeenkomstig een als bijlage gevoegde tekening en een aantal in die brief genoemde algemene en bijzondere voorwaarden. Als bijzondere voorwaarde is onder meer gesteld dat de taludverhouding 1:1,5 dient te zijn.
1.4. Nadat [gedaagde] daartoe opdracht had gegeven, is een loonbedrijf in april 2004 overgegaan tot ontgraving, met inachtneming van de door Wetterskip Fryslân gestelde vergunningvoorwaarden. De sloten zijn over een lengte van enkele tientallen meters 1,5 dan wel 3 meter breder geworden dan waartoe de gemeente haar toestemming had gegeven in de brief van 8 maart 2004.
1.5. Op de percelen achter de boerderij van [gedaagde] zal op korte termijn woningbouw plaatsvinden. De ontsluiting van deze achterliggende percelen voor het bouwverkeer zal plaatsvinden over een aan de gemeente in eigendom toebehorende strook grond, hierna te noemen: de strook grond. De strook grond is gelegen tussen de zich aan de westzijde van het perceel van [gedaagde] bevindende sloot -en wel in het verlengde van en grenzende aan deze sloot- en de bebouwing van het buurperceel op nummer 27. De strook grond heeft na de hiervoor sub 1.4 bedoelde werkzaamheden een breedte van ongeveer 15 meter.
1.6. Op de strook grond bevindt zich een betonpad van ongeveer 3 meter breed. Het betonpad is destijds aangelegd ter ontsluiting ten behoeve van de maatschap [A.], welke maatschap de achter de woning van [gedaagde] gelegen percelen grond -die thans nog voor agrarische doeleinden worden gebruikt- in gebruik had en ook thans nog in gebruik heeft, zij het voor het laatste jaar. De thans op de achterliggende percelen geteelde suikerbieten dienen op 25 september 2004 gerooid te worden.
1.7. Na de sub 1.4 bedoelde ontgravingswerkzaamheden aan de westzijde van het perceel van [gedaagde] bevindt het betonpad zich op korte afstand van de sloot.
Het geschil en de beoordeling daarvan
2. De gemeente heeft aangevoerd, dat de sloten niet door [gedaagde] zijn ontgraven zoals aangegeven op de tekening bij de brief van 8 maart 2004. De sloten zijn voor een groter deel op het gemeentelijk eigendom ontgraven dan waarin de toestemming van de gemeente voorzag; de sloten zijn volgens de gemeente 3 meter breder geworden. Daarmee heeft [gedaagde] volgens de gemeente onrechtmatig jegens haar gehandeld. Zonder (toereikende) toestemming van de gemeente zijn stroken grond van de gemeente door [gedaagde] in gebruik/ in bezit genomen, dan wel beschadigd. De gemeente vordert thans -naar keuze van [gedaagde] -herstel in een toestand waarvoor de gemeente bij brief van 8 maart 2004 toestemming heeft verleend, dan wel herstel in de oorspronkelijke toestand. De gemeente stelt een spoedeisend belang te hebben bij deze gevraagde voorziening. Het betonpad op de strook grond bevindt zich op korte afstand van de aan de westzijde van het perceel van [gedaagde] bevindende sloot. [A.] is daardoor niet in staat om met zwaar materieel over het betonpad te rijden teneinde de suikerbieten te rooien. De kans is namelijk groot dat zwaar materieel van het pad raakt en in de sloot belandt. Daarnaast is er een grote kans dat het pad zal verzakken omdat de grond grenzend aan het pad te weinig steun biedt. De achterliggende percelen zullen op korte termijn worden overgedragen aan een projectontwikkelaar teneinde aldaar woningbouw te realiseren. De strook grond zal dienen ter ontsluiting van het nieuwe woongebied en wel in eerste instantie als toegangsweg voor het bouwverkeer. Het gebruik van het betonpad door bouwverkeer zal echter op dezelfde problemen stuiten als het gebruik van het betonpad door [A.]. Wat betreft de aan de achterzijde van het perceel van [gedaagde] -aan de zuidoostzijde van het perceel van [gedaagde]- te ruim gegraven sloot heeft de gemeente aangevoerd, dat deze direct zal grenzen aan de toekomstige ontsluitingsweg voor de aldaar geplande woningen. Hier zal vervolgens dezelfde veiligheids- en verzakkingsproblematiek ontstaan.
Bovendien zou er volgens de gemeente bij handhaving van de bestaande situatie een planologisch onverantwoorde situatie ontstaan. De gemeente is inmiddels in een eindfase gekomen van de ontwikkeling van de woonwijk te [woonplaats]. Alle bestuursrechtelijke aspecten zijn geregeld, zoals overleg met het Wetterskip Fryslân betreffende de waterhuishouding, de riolering, de ontsluiting, alsmede de verkeersveiligheid. Bij handhaving van de bestaande situatie dient de gemeente opnieuw te beginnen, er al van uitgaande dat de projectontwikkelaar de onderhavige situatie zou accepteren.
3. Vastgesteld kan worden dat partijen het er over eens zijn dat de ontgraving van de sloten in opdracht van [gedaagde] er toe heeft geleid dat de sloten breder zijn geworden dan waartoe de gemeente haar toestemming had gegeven in de brief van 8 maart 2004. De overschrijding betreft volgens de gemeente over een lengte van enkele tientallen meters 3 meter en volgens [gedaagde] 1,5 meter. Omdat [gedaagde] wat betreft deze overschrijding geen toestemming had van de gemeente, is het handelen van [gedaagde] in zoverre onrechtmatig jegens de gemeente. [gedaagde] heeft immers grond van de gemeente afgegraven, zonder dat hij daartoe (toereikende) toestemming van de gemeente had. Hieraan kan niet afdoen dat de overschrijding volgens [gedaagde] gelet op de door Wetterskip Fryslân gestelde vergunningvoorwaarden, met name de bijzondere voorwaarde dat de taludverhouding 1:1,5 dient te zijn, niet te vermijden viel. De gemeente heeft terecht aangevoerd dat [gedaagde] in dat geval er voor had moeten kiezen om de werkzaamheden aan de sloten geheel achterwege te laten. [gedaagde] is echter tot de werkzaamheden overgegaan, zelfs zonder contact op te nemen met de gemeente teneinde de (mogelijke) overschrijding als gevolg van de vergunningvoorwaarden te bespreken.
4. Het verweer van [gedaagde] dat de gemeente noch een reëel noch een spoedeisend belang heeft bij de gevraagde voorziening en dat [gedaagde] bij toewijzing van de gevraagde voorziening onevenredig veel zwaarder benadeeld wordt dan de gemeente bij handhaving van de huidige situatie, zal worden verworpen.
Voorop wordt gesteld dat als hoofdregel geldt dat een eigenaar exclusief van zijn zaak gebruik kan maken, zodat voor de vraag of de gevraagde voorziening al dan niet toewijsbaar is, geen hoge eisen mogen worden gesteld aan het door de gemeente gestelde belang. De rechter acht op grond van hetgeen de gemeente heeft aangevoerd omtrent de achterliggende percelen die thans nog als landbouwgrond in gebruik zijn maar waarop op korte termijn een woonwijk zal worden gerealiseerd, voldoende aannemelijk dat er voor de gemeente problemen zullen ontstaan -in welke mate dan ook- indien de huidige situatie zal worden gehandhaafd. Bovendien betreft de overschrijding over enkele tientallen meters grond niet slechts enkele centimeters maar in de visie van [gedaagde] 1,5 meter en in visie van de gemeente zelfs 3 meter. Weliswaar heeft [gedaagde] gesteld dat hij bij toewijzing van de gevraagde voorziening onevenredig veel zwaarder benadeeld wordt dan de gemeente bij handhaving van de huidige situatie, maar onvoldoende gesteld of gebleken is waaruit dit zwaarwegende belang van [gedaagde] zou bestaan. Het enige belang dat [gedaagde] heeft gesteld -te weten de verfraaiing van zijn erf- acht de rechter geen zwaarwegend belang.
De kosten van de aanleg van de sloten en het eventueel dempen daarvan -volgens [gedaagde] 7.000,00 euro respectievelijk 5.000,00 euro- zijn in geval van toewijzing van de vordering weliswaar onnodig gemaakt, maar deze omstandigheid impliceert nog geen zwaarwegend belang aan de zijde van [gedaagde] bij handhaving van de sloten.
5. Op grond van het voorgaande zal de vordering worden toegewezen zoals in het dictum te melden. Zoals door de gemeente is gevorderd zal aan [gedaagde] de keuze worden gelaten of hij de onderhavige situatie zal brengen in een situatie zoals aangegeven in de tekening bij de brief van de gemeente van 8 maart 2004, dan wel dat hij de situatie zal terugbrengen in de oorspronkelijke toestand zoals die was vóór het verzenden van de brief van de gemeente van 8 maart 2004. [gedaagde] heeft aangevoerd dat hij vergunningtechnisch gezien geen uitvoering kan geven aan eerstbedoelde keuze omdat daarmee wordt gehandeld in strijd met de vergunning van Wetterskip Fryslân. Indien dit verweer al juist zou zijn, is de rechter echter -anders dan [gedaagde]- van oordeel dat dit niet kan leiden tot afwijzing van de vordering van de gemeente. In dat geval zal [gedaagde] (noodgedwongen) dienen te kiezen voor het terugbrengen in de oorspronkelijke toestand.
De gemeente heeft gevorderd dat de hiervoor bedoelde werkzaamheden dienen te geschieden op een voor de gemeente conveniërende wijze, passend bij de belangen van de gemeente zoals in de dagvaarding onder de nummers 4, 5 en 6 aangegeven. De rechtbank zal dit gedeelte van de vordering als te vaag en onbepaald afwijzen.
De termijn waarbinnen [gedaagde] aan de veroordeling zal dienen te voldoen, zal in redelijkheid worden bepaald op twee weken na betekening van dit vonnis.
6. [gedaagde] zal als de grotendeels in het ongelijk te stellen partij worden veroordeeld in de kosten van het geding.
BESLISSING
De rechter, rechtdoende in kort geding:
1. veroordeelt [gedaagde] om binnen twee weken na betekening van dit vonnis de ten processe bedoelde situatie te hebben gebracht in een situatie zoals aangegeven in de tekening bij de brief van de gemeente van 8 maart 2004, dan wel terug te hebben gebracht in de oorspronkelijke toestand zoals die was vóór het verzenden van de brief van de gemeente van 8 maart 2004.
2. machtigt de gemeente om in het geval [gedaagde] geheel of gedeeltelijk niet of niet tijdig aan de sub 1 bedoelde veroordeling voldoet, om de hiervoor onder 1 omschreven handelingen voor rekening van [gedaagde] te (doen) verrichten;
3. veroordeelt [gedaagde] in de kosten van het geding, aan de zijde van de gemeente begroot op 324,77 euro aan verschotten en op 705,00 euro aan salaris procureur;
4. verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5. wijst af het anders of meer gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. R. Giltay, voorzieningenrechter, en in aanwezigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van 9 september 2004.
fn 82