RECHTBANK LEEUWARDEN
Sector bestuursrecht
Uitspraak ex artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht
[A.], de maatschap A. en K. [B.], de fam. [C.], wonende/gevestigd te [D.], hierna gezamenlijk te noemen: eisers,
gemachtigde: mr. A. Kroondijk, advocaat te Leeuwarden,
het college van burgemeester en wethouders van Lemsterland, verweerder,
gemachtigden: mr. E.A.W. Driest, advocaat te Amsterdam, en R.E. Dommerholt, werkzaam in ambtelijke dienst.
Bij brief van 4 november 2003 heeft verweerder eisers mededeling gedaan van zijn besluit op bezwaar van 28 oktober 2003 betreffende de toepassing van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO).
Tegen dit besluit is namens eisers beroep ingesteld.
De zaak is behandeld ter zitting van de rechtbank, enkelvoudige kamer, gehouden op 23 augustus 2004. [A.] en A. [B.] zijn verschenen in persoon, bijgestaan door mr. A.J. Roos, kantoorgenoot van mr. Kroondijk voornoemd. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door voornoemde gemachtigden. Namens de Landinrichtingscommissie voor de HAK Lemsterpolders (hierna: de landinrichtingscommissie) zijn verschenen de gemachtigden P. van der Velde, voorzitter, en J.M.H. van Erp, voormalig secrectaris.
Bij brief van 4 maart 2003 heeft de landinrichtingscommissie een aanlegvergunning aangevraagd voor de inrichting van een reservaatsgebied direct ten noorden van Lemmer, gelegen tussen de Groote Brekken en de Polderdijk. De aanvraag is ingediend in het kader van de concrete uitvoering van de door Gedeputeerde Staten van Fryslân (GS) op 10 december 2002 vastgestelde Tweede Module van het landinrichtingsprojekt HAK (= herinrichting met een administratief karakter) Lemsterpolders.
De aanvraag vermeldt dat de werkzaamheden betekenen dat de huidige agrarische grond deels zal worden ingericht als moerasgebied, met afwisselend diep en ondiep water, moerassige delen en een paaisloot ten behoeve van de waterkwaliteit. Het meest zuidelijke deel van het moerasgebied krijgt tevens een recreatieve nevenfunctie. Het overige deel van het reservaatsgebied is (in beginsel tijdelijk) gereserveerd als weidevogelgebied. In combinatie met de beschreven werken zal de Polderdijk worden opgehoogd tot de vanuit waterbeheer vereiste hoogte. Bij de aanvraag is een inrichtingsschets gevoegd.
In een brief van 2 april 2003 heeft verweerder de landinrichtingscommissie onder meer het volgende medegedeeld:
"Wij hebben de in uw brief met bijlage beschreven werkzaamheden voor de inrichting van het gebied getoetst aan het geldende bestemmingsplan "Buitengebied". Het reservaatsgebied heeft de bestemming "agrarisch gebied met landschappelijke en natuurlijke waarden" waarbinnen de landschappelijke en natuurlijke waarden primair zijn (artikel 6, lid A, van het bestemmingsplan).
Teneinde die landschappelijke en natuurlijke waarden niet onevenredig aan te tasten of te schaden is voor bepaalde werken en/of werkzaamheden een verbodsbepaling opgenomen. Om die werken en/of werkzaamheden eventueel wel uit te kunnen voeren is een aanlegvergunningensysteem opgenomen zoals omschreven in lid C van artikel 6 van de bestemmingsplanvoorschriften. Dat betekent dat die werken op voorhand niet onverenigbaar zijn met de bestemming van het gebied.
De inrichting van het reservaatsgebied omvat een aantal van de werken en/of werkzaamheden die vallen onder artikel 6, lid C, onder 1 van het bestemmingsplan.
Voor deze werken en/of werkzaamheden verlenen wij hierbij de door u gevraagde aanlegvergunning onder voorwaarde dat die werken en/of werkzaamheden worden uitgevoerd zoals die gedetailleerd zijn omschreven in uw brief met bijlage.
Voor de uitvoering van eventuele andere niet onder lid C genoemde werken en/of werkzaamheden die verband houden met de inrichting van het reservaatsgebied is geen aanlegvergunning nodig. Die werken en/of werkzaamheden passen binnen de Doeleindenomschrijving (lid A) van artikel 6 (de eerste twee aandachtstreepjes)."
Bij het bestreden besluit zijn de tegen voormeld besluit ingediende bezwaren -conform het advies van de vaste Commissie van advies voor de bezwaar- en beroepschriften (de commissie)- in hoofdzaak ongegrond verklaard en is het primaire besluit gehandhaafd. Alleen de bezwaren tegen de realisering van het verhoogde uitzichtpunt, zoals omschreven in punt 3.2.4 van de aanvraag, zijn gegrond verklaard. Het primaire besluit is in zoverre herroepen.
De rechtbank overweegt als volgt.
Namens eisers is onder meer aangevoerd dat in de aanlegvergunning ten onrechte niet nader gespecificeerd is op welke werken of werkzaamheden de vergunning ziet. De vergunning is hierdoor niet te handhaven door de gemeente en is niet inzichtelijk voor een burger.
Art. 6 lid A van de planvoorschriften bepaalt dat de gronden die op de plankaart als "agrarisch gebied met landschappelijke en natuurlijke waarden" zijn aangewezen, zijn bestemd voor:
- het behoud van de landschappelijke waarden, tot uitdrukking komend in de openheid en het onbebouwd zijn van het landschap;
- het behoud van de natuurlijke waarden, tot uitdrukking komend in de aanwezige ornithologische waarden (broedgebied voor weidevogels en fourageergebied voor ganzen) en de waarden van de voorkomende vegetatie;
- de uitoefening van het grondgebonden veehouderijbedrijf;
met de daarbij behorende bebouwing, waaronder begrepen voorzieningen voor het keren van water. De landschappelijke en natuurlijke waarden zijn -in samenhang met de waterkering en waterbeheersing- primair, de agrarische functie is hieraan ondergeschikt.
In art. 6 lid C van de planvoorschriften is een limitatieve opsomming opgenomen van werken en/of werkzaamheden. geen normale onderhouds- of exploitatiewerkzaamheden zijnde, die zonder aanlegvergunning niet mogen worden uitgevoerd
Met het opnemen van een aanlegvergunningstelsel is in het bestemmingsplan een preventieve toetsing ingebouwd van activiteiten waarvan op voorhand niet duidelijk is of het terrein hierdoor minder geschikt wordt voor de verwerkelijking van de daaraan bij het plan gegeven bestemming.
In het primaire besluit heeft verweerder niet aangegeven welke werken en/of werkzaamheden zonder vergunning kunnen worden uitgevoerd en waarom. Evenmin is gemotiveerd aangegeven welke werken en/of werkzaamheden als aanlegvergunningplichtig worden beschouwd en waarom hiervoor een vergunning kan worden afgegeven.
Door aldus te handelen heeft verweerder miskend dat een aanlegvergunning, gelet op het limitatief-imperatieve karakter van art. 44 lid 1 WRO, enkel kan worden afgeven voor werken en werkzaamheden voor zover deze passen binnen de in de art. 6 lid C van de planvoorschriften opgenomen omschrijvingen en mits voldaan wordt aan het criterium dat het werk of de werkzaamheid niet in strijd is met een bestemmingsplan of de krachtens zodanig plan gestelde eisen.
Voormeld gebrek is niet hersteld bij de beslissing op bezwaar, zodat het bestreden besluit in aanmerking komt voor vernietiging wegens strijd met art. 7:12 lid 1 Algemene wet bestuursrecht (Awb), welke bepaling voorschrijft dat de beslissing op bezwaar dient te berusten op een deugdelijke motivering. Het beroep is mitsdien gegrond. Verweerder zal opnieuw dienen te beslissen op het namens eisers ingediende bezwaarschrift. Het is daarbij primair aan verweerder om te beoordelen of de aanvraag voldoende duidelijk en concreet is ten aanzien van de door de landinrichtingscommissie voorgenomen werken en/of werkzaamheden.
Gelet op hetgeen hierboven is overwogen, kunnen de overige argumenten van partijen onbesproken blijven.
De gemeente Lemsterland zal op grond van art. 8:74 lid 1 Awb worden gelast het griffierecht te vergoeden.
Op grond van art. 8:75 lid 1 Awb veroordeelt de rechtbank verweerder in de proceskosten. Overeenkomstig het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht bedragen de proceskosten van eisers € 644,00 terzake van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand (beroepschrift 1 punt; verschijnen ter zitting 1 punt; gewicht van de zaak: gemiddeld; waarde per punt € 322,00). De rechtbank wijst de gemeente Lemsterland aan als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden.
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat de gemeente Lemsterland het griffierecht van € 232,00 aan eisers vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers ten bedrage van € 644,00, aan eisers te vergoeden door de gemeente Lemsterland.
Aldus gegeven door mr. C.H. de Groot, rechter, en door hem in het openbaar uitgesproken op 22 september 2004 in tegenwoordigheid van mr. F.P. Dillingh als griffier.
w.g. F.P. Dillingh
w.g. C.H. de Groot
Tegen deze uitspraak staat voor partijen het rechtsmiddel hoger beroep open. Gelijke bevoegdheid komt toe aan andere belanghebbenden, zulks behoudens het bepaalde in art. 6:13 juncto 6:24 Awb.
Indien u daarvan gebruik wenst te maken dient u binnen zes weken na de dag van verzending van de uitspraak een brief (beroepschrift) alsmede een afschrift van deze uitspraak te zenden aan:
de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Postbus 20019
2500 EA Den Haag
In het beroepschrift vermeldt u waarom u de uitspraak niet juist vindt.
Afschrift verzonden op: 22 sept. 2004