ECLI:NL:RBLEE:2004:AQ5886

Rechtbank Leeuwarden

Datum uitspraak
5 augustus 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
17/080337-97 TBS
Instantie
Rechtbank Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verlenging terbeschikkingstelling na tegenstrijdige deskundigenrapportages

In deze zaak heeft de Rechtbank Leeuwarden op 5 augustus 2004 uitspraak gedaan over de vordering van de officier van justitie tot verlenging van de terbeschikkingstelling van de veroordeelde. De behandeling van de zaak begon op 27 december 2003 en werd meerdere keren aangehouden om deskundigen te horen en rapportages op te stellen. De rechtbank heeft verschillende deskundigen geraadpleegd, waaronder psychologen en psychiaters, die uiteenlopende conclusies trokken over de geestelijke toestand van de veroordeelde. De kliniek adviseerde om de terbeschikkingstelling met twee jaar te verlengen, gebaseerd op de constatering van een paranoïde persoonlijkheidsstoornis en een hoog recidiverisico. Echter, andere deskundigen, waaronder dr. [deskundige 3] en prof. dr. [deskundige 4], concludeerden dat er geen sprake was van een psychotische stoornis of een persoonlijkheidsstoornis volgens de DSM-IV criteria. De rechtbank overwoog dat de deskundigenrapportages tegenstrijdig waren en dat er geen eenduidige diagnose was gesteld. Uiteindelijk oordeelde de rechtbank dat de vordering tot verlenging van de terbeschikkingstelling niet kon worden toegewezen, omdat de deskundigen in onderlinge samenhang niet de conclusie rechtvaardigden dat er bij de veroordeelde sprake was van een gebrekkige ontwikkeling of een stoornis van de geestvermogens. De rechtbank wees de vordering van de officier van justitie af, met de overweging dat de ernstige feiten die aan de veroordeling ten grondslag lagen niet voldoende waren om de verlenging van de maatregel te rechtvaardigen.

Uitspraak

Rechtbank Leeuwarden
Sector strafrecht
VERLENGING TERBESCHIKKINGSTELLING
Uitspraak: 5 augustus 2004
Parketnummer: 17/080337-97
BESLISSING van de rechtbank te Leeuwarden, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, op de vordering van de officier van justitie in het arrondissement Leeuwarden tegen:
[veroordeelde]
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
thans verblijvende FPK Oldenkotte te Rekken.
PROCESGANG
De officier van justitie heeft schriftelijk gevorderd dat de rechtbank de termijn van terbeschikkingstelling van de veroordeelde zal verlengen met twee jaren.
De behandeling is aangevangen op 27 december 2003. De zaak is destijds aangehouden in verband met de verhindering van de raadsvrouw. Op 6 januari 2004 is de inhoudelijke behandeling van de zaak aangevangen en wederom aangehouden teneinde enkele deskundigen op te roepen en deze ter zitting te horen. Op 3 februari 2004 is het onderzoek ter terechtzitting hervat. Bij tussenbeslissing van 17 februari 2004 heeft de rechtbank de zaak verwezen naar de rechter-commissaris teneinde multidisciplinaire rapportage op te laten stellen door twee onafhankelijke deskundigen. De rechtbank heeft op 27 april 2004 het onderzoek ter terechtzitting heropend. Aangezien de multidisciplinaire rapportage op dat moment nog niet gereed was, is de behandeling opnieuw aangehouden. Het onderzoek ter terechtzitting is op 22 juli 2004 hervat waarbij de veroordeelde, dr. [deskundige 1] en drs. [deskundige 2], de beide laatstgenoemden als deskundige, zijn gehoord. Voorts waren aanwezig de raadslieden, mr. A.A. Franken en mr. B. Böhler. De officier van justitie en raadsman mr. A.A. Franken hebben het woord gevoerd. De rechtbank heeft acht geslagen op de stukken, waaronder met name het rapport met advies van het behandelteam van de inrichting waar de veroordeelde van overheidswege wordt verpleegd, d.d. 25 september 2003, de aantekeningen omtrent de lichamelijke en geestelijke gesteldheid van de veroordeelde, het rapport van dr. [deskundige 3] d.d. 22 december 2003, de psychiatrische en psychologische rapportage van prof. dr. [deskundige 4] en drs. [deskundige 2] d.d. 14 juni 2004 en het door Oldenkotte opgestelde risicotaxatierapport.
OVERWEGINGEN
De rechtbank merkt voorafgaand aan de onderstaande overwegingen op dat er sprake is van twee deskundigen met de naam [naam]. Het betreft prof. dr. [deskundige 4], geraadpleegd als onafhankelijk deskundige en dr. [deskundige 1], circuitmanager behandeling van het Centrum voor forensisch psychiatrische zorg Oldenkotte te Rekken.
De beslissing tot het opleggen van de maatregel terbeschikkingstelling met dwangverpleging is verwoord in het arrest van het Gerechtshof Leeuwarden d.d. 17 november 1998. Het Hof heeft de maatregel opgelegd waarbij het de conclusies van de deskundigen uit het Pieter Baan Centrum (verder te noemen PBC) heeft overgenomen. In deze rapportage wordt - blijkens de conclusie - het aannemen van een psychotische stoornis als basis genomen voor de conclusie dat de feiten aan veroordeelde in sterk verminderde mate kon worden toegerekend. Na het executeren van de door het Hof bij voormeld arrest opgelegde gevangenisstraf is op 25 maart 2002 aangevangen met uitvoering van de maatregel. Veroordeelde is daartoe geplaatst in het Centrum voor Forensisch Psychiatrische Zorg Oldenkotte te Rekken (nader te noemen de kliniek).
In het kader van de vordering van de officier van justitie tot de eerste verlenging van de terbeschikkingstelling zijn door de kliniek de wettelijke aantekeningen en een verlengingsadvies overgelegd overeenkomstig het bepaalde in artikel 509o Wetboek van Strafvordering. De kliniek komt tot het advies de terbeschikkingstelling met twee jaar te verlengen op basis van de constatering dat er bij veroordeelde sprake is van een paranoïde persoonlijkheidsstoornis op grond waarvan het recidiverisico als onverminderd hoog wordt beschreven.
Door de raadslieden van veroordeelde is een rapport (gedateerd 22 december 2003) ingebracht, opgemaakt door de psychiater dr. [deskundige 3]. [deskundige 3] rapporteert dat er bij veroordeelde geen sprake is van een psychose en dat ook niet wordt voldaan aan de criteria die de conclusie rechtvaardigen dat er sprake is van een persoonlijkheidsstoornis.
Ter terechtzitting d.d. 3 februari 2004 is door de getuige [getuige], waarnemend hoofd behandeling van het centrum voor forensisch psychiatrische zorg Oldenkotte verklaard dat er geen psychotische verschijnselen zijn waargenomen, maar wel veel wantrouwen. [getuige] verklaart voorts dat wordt gedacht in termen van een persoonlijkheidsstoornis, maar dat deze niet strikt valt binnen de termen van de DSM-classificaties.
De psychiater [psychiater], eveneens werkzaam in Oldenkotte verklaart ter terechtzitting d.d. 3 februari 2004 dat zij het oordeel van [deskundige 3] steunt dat er bij veroordeelde thans geen sprake is van een psychose.
Door de rechtbank is vervolgens opdracht gegeven tot het opmaken van een onafhankelijk multidisciplinair onderzoek. De resultaten hiervan zijn gerelateerd in de rapportage (d.d. 14 juni 2004) van respectievelijk de psychiater prof. dr. [deskundige 4] en de psycholoog drs. [deskundige 2].
Professor [deskundige 4] concludeert dat er geen verschijnselen worden vastgesteld van een psychotische stoornis conform de huidige, internationaal gangbare definitie van dat begrip, dat wil zeggen, conform de DSM-IV criteria. Voorts concludeert [deskundige 4] dat er weliswaar eigenschappen zijn vast te stellen van narcistische en paranoïde aard, maar dat deze niet in zodanige mate aanwezig zijn dat er naar zijn oordeel gesproken kan worden van een persoonlijkheidsstoornis conform het internationaal gangbare DSM-IV classificatiesysteem.
[deskundige 4] stelt vervolgens: "De conclusie moet luiden dat er geen psychiatrisch ziektebeeld (ziekelijke storing der geestvermogens) wordt vastgesteld en evenmin een persoonlijkheidsstoornis (gebrekkige ontwikkeling der geestvermogens). Hieruit volgt dat ook geen gevaar kan worden afgeleid uit enige stoornis".
Door de deskundige [deskundige 2] wordt op de vraag of er bij betrokkene een gebrekkige ontwikkeling en/of een ziekelijke storing bestaat geconcludeerd dat er geen overtuigende aanwijzingen zijn gevonden voor het bestaan van een psychotische stoornis zoals beschreven in het internationaal gangbare classificatiesysteem DSM-IV. Wel sluit hij de mogelijkheid niet uit dat veroordeelde in bijzondere omstandigheden kan decompenseren met psychotische kenmerken, maar dat dit al eens is gebeurd is niet met voldoende zekerheid vast te stellen. Veroordeelde heeft - aldus [deskundige 2] - persoonlijkheidstrekken van narcistische en paranoïde aard, die evenwel - voor zover door hem te beoordelen - niet de proporties aannemen van een persoonlijkheidsstoornis zoals gedefinieerd in het DSM-IV classificatiesysteem. Resumerend stelt [deskundige 2] dat geen ziekelijke storing der geestvermogens en evenmin een gebrekkige ontwikkeling daarvan is kunnen worden vastgesteld.
Door de kliniek is na de opgemaakte rapportage een aanvulling op het verlengingsadvies overgelegd met daarbij een rapport betreffende een risicotaxatie. Een inhoudelijke reactie op de constateringen en conclusies van de deskundigen [deskundige 4] en [deskundige 2] is - ondanks een uitnodiging van het openbaar ministerie daartoe - door de kliniek niet gegeven.
Ter terechtzitting van 22 juli 2004 heeft de deskundige dr. [deskundige 1], circuitmanager van de kliniek verklaard dat een diagnose van veroordeelde niet kon worden gesteld conform de daarvoor geldende standaarden vanwege het gebrek aan medewerking door veroordeelde. De door de kliniek geconcludeerde paranoïde persoonlijkheidsstoornis is vastgesteld op basis van de observaties gedurende het verblijf van veroordeelde in de kliniek.
Na kennisneming van de overige deskundigenberichten blijft de kliniek bij haar advies de tbs te verlengen met twee jaar en ook het openbaar ministerie deelt die mening.
De verdediging is van oordeel dat op grond van de bevindingen van de geraadpleegde deskundigen geconcludeerd kan worden dat er bij veroordeelde geen sprake is van een psychose dan wel een persoonlijkheidsstoornis. De conclusie van de kliniek dat er wel sprake van een persoonlijkheidsstoornis is wordt betwist, omdat deze diagnose niet volgens de daarvoor geldende standaarden is vastgesteld.
De rechtbank ziet zich gesteld voor het gegeven dat omtrent de vraag of bij veroordeelde sprake is van een persoonlijkheidsstoornis dan wel het zich op enigerlei wijze manifesteren van een psychotisch toestandbeeld er diverse - qua inhoud - tegenstrijdige deskundigenberichten zijn overgelegd.
De rechtbank overweegt dat - behoudens de huidige overeenstemming over de conclusie dat er geen sprake is van een psychotisch toestandsbeeld - geen eenduidige diagnose met betrekking tot veroordeelde is gesteld. Het PBC heeft - zoals reeds verwoord - geconcludeerd dat er sprake was van psychotische uitstotingsverschijnselen. De deskundigen en ook de kliniek concluderen dat er geen sprake is van een psychotisch toestandsbeeld.
Er wordt in het PBC geen persoonlijkheidsstoornis gediagnosticeerd. Weliswaar wordt in de beschouwingen gesproken over een persoonlijkheidsstoornis, doch in het advies en de conclusie wordt slechts de psychotische stoornis als redengevend voor de conclusie genoemd dat veroordeelde de feiten slechts in sterk verminderde mate konden worden toegerekend.
In het verlengingsadvies van de kliniek wordt daarentegen verwoord, dat er sprake is van een paranoïde persoonlijkheidsstoornis.
Dit laatste wordt echter gemotiveerd betwist blijkens hetgeen daaromtrent is gerapporteerd door de deskundigen [deskundige 3], [deskundige 4] en [deskundige 2].
Bij de beoordeling van de vraag of de algemene veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen in het geding is overweegt de rechtbank dat er sprake is geweest van zeer ernstige feiten, die een grote maatschappelijke impact hebben gehad en nog hebben.
De rechtbank dient echter nu de juridische vraag te beantwoorden of momenteel de verlenging van de terbeschikkingstelling gelet op de daarvoor geldende criteria aan de orde is.
Het gevaarscriterium zoals verwoord in artikel 38d, tweede lid van het Wetboek van Strafrecht ziet op de relatie met de gepleegde feiten, maar daarbij ook op die met de gestelde diagnose omtrent de geestvermogens van veroordeelde ten tijde van de behandeling van de onderhavige vordering.
De rechtbank is van oordeel dat de uitgebrachte deskundigenberichten in onderlinge samenhang beschouwd niet de conclusie rechtvaardigen dat er bij betrokkene sprake is van een gebrekkige ontwikkeling of een stoornis van de geestvermogens.
De rechtbank is gelet op vorenstaande van oordeel dat de maatregel tot terbeschikkingstelling niet dient te worden verlengd.
DE BESLISSING
De rechtbank wijst de schriftelijke vordering van de officier van justitie tot verlenging van de terbeschikkingstelling met dwangverpleging af.
Deze beslissing is gegeven door mr. A.H.M. Dölle, voorzitter, mr. J.J. Beswerda en mr. H.R. Bax, rechters, bijgestaan door mr. E.R. Jepkema, griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 5 augustus 2004.