ECLI:NL:RBLEE:2004:AP4836

Rechtbank Leeuwarden

Datum uitspraak
24 juni 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
17/040182-04 VEV
Instantie
Rechtbank Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het opzettelijk aanwezig hebben van hennep en hasjiesj in strijd met de Opiumwet

In deze zaak heeft de Rechtbank Leeuwarden op 24 juni 2004 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het opzettelijk aanwezig hebben van hennep en hasjiesj. De verdachte had op twee verschillende data, 18 maart en 8 april 2004, in Leeuwarden een aanzienlijke hoeveelheid van deze middelen in zijn bezit. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet, artikel 3, onder C. De rechtbank nam verschillende factoren in overweging bij het bepalen van de straf, waaronder de aard en ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, en de persoonlijke situatie van de verdachte. De officier van justitie had een geldboete van € 3000,00 geëist, waarvan € 1000,00 voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. De rechtbank oordeelde dat de verdachte geen relevant strafblad had, wat als strafverminderende omstandigheid werd meegewogen. Uiteindelijk werd de verdachte veroordeeld tot een geldboete van € 3000,00, met een voorwaardelijk deel van € 1500,00, en werd de inbeslaggenomen hennep en hasjiesj onttrokken aan het verkeer. De rechtbank verwierp de argumenten van de verdediging dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk zou moeten worden verklaard, en oordeelde dat er geen sprake was van een materieel wederrechtelijke situatie. De rechtbank benadrukte dat de verdachte op de hoogte was van het ontbreken van een gedoogverklaring en dat hij bewust doorging met de verkoop van softdrugs.

Uitspraak

Rechtbank Leeuwarden
Sector strafrecht
VERKORT VONNIS
Uitspraak: 24 juni 2004
Parketnummer: 17/040182-04
VONNIS van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende te [adres verdachte]
De rechtbank heeft gelet op het ter terechtzitting gehouden onderzoek van 11 juni 2004.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. T. van der Goot, advocaat te Leeuwarden.
TELASTELEGGING
Aan dit vonnis is een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van de dagvaarding gehecht, waaruit de inhoud van de telastelegging geacht moet worden hier te zijn overgenomen.
In de telastelegging voorkomende schrijffouten of kennelijke misslagen worden verbeterd gelezen. De verdachte is hierdoor niet in zijn belangen geschaad.
VERWEREN
De verdediging heeft -kort gezegd- betoogd dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Verdachten zijn het namelijk volstrekt oneens met de gemeente, die thans een gedoogverklaring weigert voor hun coffeeshop waar zij die gedurende vele jaren wel heeft afgegeven. Verdachten kunnen deze weigering door de gemeente echter met geen enkel juridisch middel bestrijden, aldus de verdediging. Verdachten bevinden zich in een bestuursrechtelijk rechtsvacuüm. Immers: de brief van de burgemeester van februari 2001, waarin het nieuwe beleid is aangekondigd, is geen besluit zodat daartegen geen rechtsmiddel openstaat. De brief van de gemeente van 12 februari 2004, die vermeldt dat vanaf 16 maart 2004 geen softdrugs meer mogen worden verhandeld, is blijkens uitspraak van de voorzieningenrechter van 6 april 2004 geen besluit, zodat daartegen geen rechtsmiddel openstaat. De weigering om een nieuwe gedoogverklaring af te geven, is blijkens uitspraak van de voorzieningenrechter van 26 mei 2004 al evenmin een besluit, zodat daartegen geen voorziening openstaat. De gemeente weigert voorts bestuursdwang toe te passen, zodat ook geen besluit tot handhaving voorligt die verdachten een bestuursrechtelijke rechtsingang biedt. Omdat elke toegang tot de bestuursrechter is geblokkeerd, zijn verdachten wel gedwongen door te gaan met de verkoop van softdrugs. Zouden zij stoppen, dan zou de gemeente nooit meer een besluit tot handhaving behoeven te nemen. Bovendien zouden verdachten dan bij gebrek aan belang niet-ontvankelijk worden verklaard in eventuele latere bestuursrechtelijke rechtsgangen.
Helaas lokt deze gedwongen voortzetting van de verkoop nu al een vervolging door het openbaar ministerie uit. De strafrechter wordt hierdoor gedwongen zich reeds nu over de kwestie te buigen, terwijl de bestuursrechtelijke rechtsgangen nog niet zijn gevolgd. De Hoge Raad heeft bepaald dat de strafrechter terughoudend behoort te zijn en het oordeel van de bestuursrechter moet respecteren. Nu de officier van justitie de bestuursrechtelijke rechtsgang doorkruist, komt dit vervolgingsbeleid in strijd met de goede procesorde. De vervolging komt ook in strijd met art. 6 EVRM. Verdachten is immers de toegang tot de bestuursrechter ontzegd ten aanzien van hun 'civil rights and obligations'. Zou de bestuursrechter later een toekomstig besluit tot handhaving vernietigen, dan wordt dat besluit geacht vanaf het begin niet te hebben bestaan en zal de gedoogbeschikking moeten herleven. Verdachten vragen zich af hoe deze vervolging dan nog te redresseren zal zijn. Tenslotte hebben verdachten recentelijk een exploitatievergunning van de gemeente ontvangen. Dit impliceert dat zij de coffeeshop normaal mogen exploiteren, mede gelet op het uitblijven van bestuursrechtelijke handhaving. De verdediging stelt dat het openbaar ministerie doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachten aan hun recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak heeft tekortgedaan. Deze ernstige schending van de beginselen van een behoorlijke procesorde moet leiden tot niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie.
De rechtbank overweegt dat de burgemeester van Leeuwarden op 23 december 2003 een verklaring aan verdachten heeft afgegeven, waarmee de verkoop van softdrugs in de coffeeshop is gedoogd tot 16 maart 2004. De rechtbank is van oordeel dat dit een besluit is, namelijk een verklaring waarin het bestuursorgaan zichzelf ertoe verbindt tot die datum af te zien van handhaving. De rechtbank ziet dit oordeel bevestigd op pagina 2, zesde alinea, van de uitspraak van de voorzieningenrechter van 26 mei 2004 ("Bij besluit van 23 december 2003 ..."). Hiertegen kon naar het oordeel van de rechtbank een bestuursrechtelijk voorziening kon worden aangewend. Er is de rechtbank niet gebleken dat die is gevolgd. Van een bestuursrechtelijk rechtsvacuüm of van het prematuur doorkruisen van de bestuursrechtelijke rechtsgang door de officier van justitie is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake.
Onjuist acht de rechtbank de stelling dat door eventuele vernietiging van een toekomstige handhavingsbeslissing ook de gedoogverklaring moet herleven. Na vernietiging van de handhavingsbeslissing wordt deze inderdaad geacht nooit te hebben bestaan, maar het bestuursorgaan kan vervolgensopnieuw tot handhaving beslissen, zij het met aangepast(e) motivering of dictum. Het handhavingsbesluit moet van de gedoogverklaring worden onderscheiden. Vernietiging van het handhavingsbesluit brengt niet noodzakelijkerwijs mee dat een nieuwe gedoogverklaring moet volgen.
De exploitatievergunning vermeldt dat deze geldt voor een koffiehuis waar etenswaren en niet-alcoholhoudende dranken worden verstrekt. Het laatste vergunningvoorschrift bepaalt dat niet mag worden gehandeld in strijd met de Opiumwet. De rechtbank ziet dan ook niet in hoe verdachten hieraan het gerechtvaardigd vertrouwen kunnen ontlenen dat de verkoop van softdrugs nog werd, of weer wordt, gedoogd.
De rechtbank is, alles overwegend, van oordeel dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging omdat de vervolging niet in strijd komt met de beginselen van een behoorlijke procesorde.
Van het ontbreken van de materiële wederrechtelijkheid is naar het oordeel van de rechtbank evenmin sprake. Verdachten wisten immers dat zij zonder gedoogverklaring zouden kunnen worden vervolgd. Zij hadden rechtsmiddelen kunnen instellen tegen het besluit van 23 december 2003, waarbij is geweigerd na 16 maart 2004 verder te gedogen. Zij zijn echter zonder gedoogverklaring bewust doorgegaan met de verkoop van softdrugs.
BEWEZENVERKLARING
De rechtbank acht het onder 1 en 2 telastegelegde bewezen, met dien verstande dat:
1.
zij op 18 maart 2004 te Leeuwarden, in de gemeente Leeuwarden, tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 18 gram, van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep (hasjiesj) waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd en ongeveer 138 gram hennep zijnde hasjiesj en hennep telkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II;
2.
zij op 8 april 2004 te Leeuwarden, in de gemeente Leeuwarden, tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 43 gram van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep (hasjiesj) waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd en ongeveer 119 gram hennep, zijnde hasjiesj en hennep telkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II.
De verdachte zal van het meer of anders telastegelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
KWALIFICATIE
Het bewezene levert op de misdrijven:
1.
Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod.
2.
Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod.
STRAFBAARHEID VERDACHTE
De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.
STRAFMOTIVERING
De rechtbank neemt bij de bepaling van de hierna te vermelden strafsoort en strafmaat in aanmerking:
- de aard en de ernst van de gepleegde feiten;
- de omstandigheden waaronder deze zijn begaan;
- de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken en deze naar voren komt uit het uittreksel uit het algemeen documentatieregister;
- de vordering van de officier van justitie tot veroordeling van verdachte terzake het onder 1 en 2 telastegelegde tot een geldboete ten bedrage van € 3000,00 waarvan € 1000,00 voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren;
- het pleidooi van de raadsman.
Verdachte heeft zich tweemaal schuldig gemaakt aan het in ruime mate voorhanden hebben van hasjiesj en hennep. Dit ondanks het feit dat hij wist dat de gemeente geen gedoogverklaring meer had afgegeven voor de Coffeeshop, waarvan hij samen met zijn mededader bedrijfsleider was. Voor dergelijke feiten hanteert de rechtbank geen oriëntatiepunten.
De rechtbank acht geen strafverzwarende omstandigheden aanwezig.
Als strafverminderende omstandigheid weegt de rechtbank mee:
- Verdachte heeft geen relevant strafblad.
Onder deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat in deze - conform de eis van de officier van justitie - het opleggen van een deels voorwaardelijke geldboete van hierna te bepalen hoogte een passende sanctie is.
INBESLAGGENOMEN GOEDEREN
De rechtbank acht de aan verdachte toebehorende inbeslaggenomen hennep en hasjiesj vatbaar voor onttrekking aan het verkeer nu zij bij gelegenheid van het onderzoek naar de door hem begane feiten zijn aangetroffen en zij kunnen dienen tot het begaan van soortgelijke feiten terwijl het ongecontroleerde bezit daarvan door verdachte in strijd is met de wet of het algemeen belang.
TOEPASSING VAN WETSARTIKELEN
De rechtbank heeft gelet op de artikelen 22c, 22d, 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 3, 11 en 13a van de Opiumwet.
DE UITSPRAAK VAN DE RECHTBANK LUIDT
RECHTDOENDE:
Verklaart het onder 1 en 2 telastegelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar in voege als voormeld en verdachte deswege strafbaar.
Betaling van een geldboete ten bedrage van € 3000,00 (zegge: drieduizend euro), bij gebreke van betaling en van verhaal te vervangen door 60 dagen hechtenis.
Bepaalt, dat van deze geldboete een gedeelte, groot € 1500,00 (zegge: duizendvijfhonderd euro), bij gebreke van betaling en van verhaal te vervangen door 30 dagen hechtenis, niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op twee jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Verklaart onttrokken aan het verkeer de inbeslaggenomen hennep en hasjiesj.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is telastegelegd dan het bewezenverklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door mr. G. Bracht, voorzitter, mr. K. Post en mr. M.R. de Vries, rechters, bijgestaan door mr. E.M. Troost, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 24 juni 2004.
Mr. Bracht is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.