Rechtbank Leeuwarden
Sector strafrecht
Uitspraak: 30 maart 2004
Parketnummer: 17/080187-03
VONNIS van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
niet als ingezetene ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens en zonder bekende feitelijke woon- of verblijfplaats,
thans gedetineerd in PI De Grittenborgh te Hoogeveen, Kinholtsweg 7.
De rechtbank heeft gelet op het ter terechtzitting gehouden onderzoek van 17 maart 2004.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. R.D. Meerman, advocaat te Amsterdam.
Aan dit vonnis is een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van de dagvaarding gehecht, waaruit de inhoud van de telastelegging geacht moet worden hier te zijn overgenomen.
In de telastelegging voorkomende schrijffouten of kennelijke misslagen worden verbeterd gelezen. De verdachte is hierdoor niet in zijn belangen geschaad.
Op schriftelijke vordering van de officier van justitie ter terechtzitting is de telastelegging gewijzigd, zoals in die vordering staat omschreven. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van die vordering is aan dit vonnis gehecht. De inhoud daarvan moet als hier ingevoegd worden beschouwd.
GELDIGHEID VAN DE DAGVAARDING
Namens verdachte is ter terechtzitting een beroep gedaan op de nietigheid van de telastelegging voor wat betreft het onder 2. telastegelegde. De raadsman heeft daartoe het volgende aangevoerd. Het telastegelegde is onvoldoende feitelijk zodat onvoldoende duidelijk is waartegen verdachte zich moet verdedigen. Niet nader omschreven is met welke personen verdachte heeft deelgenomen aan welke organisatie en waaruit de deelnemingshandelingen van verdachte hebben bestaan. De telastelegging voldoet daarom niet aan de eisen gesteld in artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering en artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden.
De rechtbank overweegt hieromtrent het volgende. De in de telastelegging vermelde pleegperiode en de begrippen "deelnemen" en "organisatie" in combinatie met de daarbij vermelde gedragingen ten aanzien van de cocaïne, zijn op zichzelf voldoende feitelijk.
Daaruit volgt dat de telastelegging voldoet aan de gestelde eisen in de artikelen zoals door de raadsman genoemd. De stelling dat de telastelegging partieel nietig is nu deze niet omschrijft met welke personen verdachte heeft deelgenomen aan welke organisatie en waaruit de deelnemingshandelingen van verdachte bestaan, vindt geen grondslag in het recht. Dit zal uit de bewijsmiddelen moeten blijken maar behoeft in de telastelegging niet nader omschreven te worden.
De verdachte moet van het onder 1. primair telastegelegde worden vrijgesproken, omdat de rechtbank dit niet bewezen acht.
De rechtbank acht het onder 1. subsidiair, 2., 3. en 4. telastegelegde bewezen, met dien verstande dat:
1. subsidiair
hij in de periode van 26 september 2003 tot en met 16 oktober 2003 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, en Amsterdam en Wagenberg en Dussen, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, als bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet, 9,65 kilogram, van een materiaal bevattende cocaïne,
zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij die wet behorende lijst I, immers hebben verdachte en verdachtes mededaders de cocaïne naar een woning te Wagenberg vervoerd en vervolgens de cocaïne naar een woning te Dussen gebracht;
2.
hij in de periode van 1 september 2003 tot en met 16 oktober 2003, in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk het meermalen opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland brengen en bereiden en bewerken en verwerken en verkopen en afleveren en/of verstrekken en vervoeren van telkens hoeveelheden van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel voorkomende op lijst I van de Opiumwet;
3.
hij op 16 oktober 2003 te Wagenberg, gemeente Drimmelen, een wapen van categorie III, te weten een pistool van het merk Glock, kaliber 45 auto en een vuurwapen van categorie II, te weten een machinepistool van het merk I.M.I., kaliber 9 mm. en munitie van categorie III, te weten 5 stuks scherpe munitie van het merk Sellier & Bellot, kaliber 45 auto en 20 stuks scherpe munitie van het merk Winchester en Geco, kaliber 9 mm. voorhanden heeft gehad;
4.
hij op 16 oktober 2003 te Raamsdonksveer, gemeente Geertruidenberg, een wapen van categorie III, te weten een pistool van het merk CZ, kaliber 9 mm. en munitie van categorie III, te weten 12 stuks scherpe munitie van het merk Sellier & Bellot kaliber 9 mm. voorhanden heeft gehad.
De verdachte zal van het meer of anders telastegelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Het bewezene levert op de misdrijven:
1. subsidiair
Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod.
2.
Deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven.
3.
Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie, begaan met betrekking tot meer dan één vuurwapen van categorie III.
4.
Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III.
De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.
De rechtbank neemt bij de bepaling van de hierna te vermelden strafsoort en strafmaat in aanmerking:
- de aard en de ernst van de gepleegde feiten;
- de omstandigheden waaronder deze zijn begaan;
- de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken en deze naar voren komt uit het uittreksel uit het algemeen documentatieregister d.d. 15 maart 2004;
- de vordering van de officier van justitie tot vrijspraak van verdachte terzake het onder 1. primair telastegelegde en tot veroordeling van verdachte terzake het onder 1. subsidiair, 2., 3. en 4. telastegelegde tot een gevangenisstraf voor de duur van vier en een half jaar met aftrek van de tijd die verdachte heeft doorgebracht in verzekering/voorlopige hechtenis.
Op 22 september 2003 ontdekte een speurhond op Schiphol dat een postpakket uit Aruba cocaïne bevatte. De cocaïne was verwerkt in snoepgoed, waaronder lolly's. Dit is het startpunt geweest voor een politie-onderzoek, dat uiteindelijk leidde tot onderschepping van vier zendingen cocaïne, ontdekking van een drugslaboratorium en aanhouding van vele verdachten. De verdachten bleken, allen in een eigen rol, betrokken bij een criminele organisatie die ten doel had cocaïne vanuit Aruba naar Nederland te smokkelen.
Ten aanzien van verdachte is bewezenverklaard dat hij heeft deelgenomen aan een criminele organisatie. Hij heeft in die organisatie een belangrijke rol gespeeld. Verdachte heeft in zijn woning onderdak verschaft aan een ploeg mensen die was bijeengebracht om een laboratorium in te richten en te bemannen. In dit laboratorium zou cocaïne worden teruggewonnen uit een partij kruiden die van Aruba naar Nederland was gezonden.
Verdachte heeft onderhandeld met een makelaar om een vrij gelegen woning te vinden, waarin het laboratorium is ingericht. Uit een afgeluisterd telefoongesprek tussen verdachte en de makelaar blijkt dat de organisatie voorzag dat op termijn meerdere zendingen cocaïne verwerkt zouden moeten worden. Verdachte heeft onder een valse naam de voor het laboratorium benodigde chemicaliën besteld. Hij heeft voorts met anderen een grote zending cocaïne opgehaald in Amsterdam en hij heeft die zending bewaard in zijn woning. De rechtbank heeft derhalve ook bewezenverklaard dat verdachte de "verlengde invoer" heeft gepleegd van bijna 10 kilo cocaïne. De handel in cocaïne vormt een ernstige inbreuk op de rechtsorde. Verdachte heeft zich kennelijk slechts laten leiden door zijn kans op financieel gewin. Hij heeft geen oog gehad voor de volksgezondheidsrisico's, noch voor de schade die aan de samenleving wordt berokkend door de verwervingscriminaliteit, gepleegd door verslaafden. Cocaïnehandel werkt bovendien witwaspraktijken en illegaal wapenbezit in de hand. Dat blijkt ook in deze zaak: verdachte heeft onbevoegd een pistool en een UZI met munitie in zijn huis voorhanden gehad. Op de achterbank van zijn auto werd een ander pistool schietklaar aangetroffen onder verdachtes jas. Bewezenverklaard is dan ook het voorhanden hebben van twee pistolen en een UZI met munitie. In de als gewelddadig bekend staande drugshandel is de kans groot dat zulke wapens daadwerkelijk worden gebruikt ter verdediging van drugs of drugsgeld. Voor de samenleving is dit een groot gevaar, waartegen streng moet worden opgetreden. Verdachte heeft eerdere documentatie op het gebied van de Opiumwet.
De rechtbank heeft geen strafverminderende omstandigheden aanwezig geacht. Dit alles overwegend komt slechts een vrijheidsbenemende straf van aanzienlijke duur in aanmerking.
TOEPASSING VAN WETSARTIKELEN
De rechtbank heeft gelet op de artikelen 47 en 57 en 140 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 1, 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 26 en 55 van de Wet Wapens en Munitie.
DE UITSPRAAK VAN DE RECHTBANK LUIDT
Verklaart de dagvaarding geldig.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 1. primair is telastegelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1. subsidiair, 2., 3. en 4. telastegelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar in voege als voormeld en verdachte deswege strafbaar.
Veroordeelt verdachte te dier zake tot:
Een gevangenisstraf voor de duur van achtenveertig maanden.
Beveelt, dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en/of voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Gelast de teruggave aan verdachte van het inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven goed, te weten een witte enveloppe met als inhoud papiergeld, te weten 18 maal € 50,00 en 50 maal € 20,00.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is telastegelegd dan het bewezenverklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door mr. G. Bracht, voorzitter, mr. L.A.D. Lindenbergh en mr. K. Post, rechters, bijgestaan door mr. S. van de Steeg, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 30 maart 2004.