ECLI:NL:RBLEE:2004:AO5402

Rechtbank Leeuwarden

Datum uitspraak
11 maart 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
17/081163-03 VEV
Instantie
Rechtbank Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gijzeling van een jeugdige persoon met losgeld eis

In deze zaak heeft de Rechtbank Leeuwarden op 11 maart 2004 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan gijzeling van een elfjarig meisje. De verdachte heeft het slachtoffer in de periode van 25 augustus 2003 tot en met 27 augustus 2003 wederrechtelijk van de vrijheid beroofd. Hij heeft zich als een soort politieman gekleed en het slachtoffer gedwongen te stoppen, waarna hij haar in zijn auto heeft meegenomen. Gedurende de gijzeling heeft hij het slachtoffer onder andere met tape geblinddoekt en haar in de kofferbak van een tweede auto geplaatst. De verdachte heeft het slachtoffer gedwongen contact op te nemen met haar ouders om losgeld van tweehonderdduizend euro te eisen. De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van het delict, de omstandigheden waaronder het is gepleegd, en de persoon van de verdachte. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar was ten tijde van de gijzeling, wat heeft geleid tot een lagere straf dan door de officier van justitie was gevorderd. Uiteindelijk is de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf jaar en is hij verplicht gesteld om schadevergoeding te betalen aan de benadeelde partijen, waaronder het slachtoffer en de ouders van het slachtoffer. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partijen voor een deel toegewezen en voor het overige niet ontvankelijk verklaard.

Uitspraak

Rechtbank Leeuwarden
Sector strafrecht
VERKORT VONNIS
Uitspraak: 11 maart 2004
Parketnummer: 17/081163-03
VONNIS van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
thans gedetineerd in P.I. Noord, locatie De Marwei te Leeuwarden
De rechtbank heeft gelet op het ter terechtzitting gehouden onderzoek van 26 februari 2004.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. T. van der Goot, advocaat te Leeuwarden.
TELASTELEGGING
Aan dit vonnis is een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van de dagvaarding gehecht, waaruit de inhoud van de telastelegging geacht moet worden hier te zijn overgenomen.
In de telastelegging voorkomende schrijffouten of kennelijke misslagen worden verbeterd gelezen. De verdachte is hierdoor niet in zijn belangen geschaad.
Op schriftelijke vordering van de officier van justitie ter terechtzitting is de omschrijving van het ad informandum gevoegde feit gewijzigd zoals in die vordering staat omschreven. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van die vordering is aan dit vonnis gehecht. De inhoud daarvan moet als hier ingevoegd worden beschouwd.
BEWEZENVERKLARING
De rechtbank acht het primair telastegelegde bewezen, met dien verstande dat:
Primair:
hij in de periode van 25 augustus 2003 tot en met 27 augustus 2003, te Oldeberkoop, in de gemeente Ooststellingwerf en te Ryptsjerk, in de gemeente Tytsjerksteradiel en te Echt, in de gemeente Echt en te Roermond, in de gemeente Roermond en te Tweede Exloërmond, in de gemeente Borger-Odoorn en te Venlo, in de gemeente Venlo en te Susteren, in de gemeente Susteren en elders in Nederland en in de Bondsrepubliek Duitsland,
opzettelijk een persoon, genaamd [slachtoffer], wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en beroofd gehouden, immers heeft hij, verdachte, met dat opzet onder meer
- zich gekleed als een soort politieman en bij die [slachtoffer] de indruk gewekt dat hij van de "verkeersbrigade" was en in die hoedanigheid die op de weg fietsende [slachtoffer] een zelfgemaakt stopbordje getoond en aldus die [slachtoffer] tot stoppen gedwongen en vervolgens die [slachtoffer] op autoritaire/dwingende wijze en met stemverheffing medegedeeld dat zij haar fiets tegen een boom moest zetten en in de door hem, verdachte, bestuurde auto moest plaats nemen en vervolgens
- in die auto de mond en de ogen van die [slachtoffer] met tape afgeplakt en vervolgens
- nadat hij enige tijd met die [slachtoffer] in de auto had gereden, die [slachtoffer] uit voornoemde auto gehaald en in de kofferbak van een tweede auto geplaatst en
- vervolgens toen op enig moment de tape losliet, de ogen en een deel van het hoofd van die [slachtoffer] met verband omzwachteld en
- met die tweede auto waarin die [slachtoffer] zich onder meer in de kofferbak bevond door Nederland en door Duitsland gereden en die tweede auto gedurende avonden en nachten in een garagebox geparkeerd alwaar die [slachtoffer] in deze auto moest overnachten en die [slachtoffer] persoonlijk begeleid en geleid en bewaakt als die [slachtoffer] uit deze auto kwam om onder meer - in opdracht van hem, verdachte- telefonisch contact te zoeken met haar ouders en om te plassen en om te eten en aldus die [slachtoffer] tegen haar wil gedurende enige tijd opgesloten en afgezonderd van haar familie en verhinderd zich vrijelijk te bewegen en te gaan en te staan waar zij wilde en haar persoonlijke bewegingsvrijheid ingeperkt,
met het oogmerk anderen, te weten haar ouders genaamd [ouders slachtoffer], te dwingen iets te doen te weten het betalen van losgeld aan hem, verdachte ten bedrage van tweehonderdduizend euro, hebbende hij met voormeld oogmerk,
- gedurende vorenomschreven periode telefonisch contact gezocht en gehad met voornoemde [ouders slachtoffer],
met onder meer de mededeling: "Wir haben ein Kind" en "Wir wollen 200.000. Dann sehen sie das Kind in zwei Tagen", althans woorden van gelijke aard en/of strekking.
De verdachte zal van het meer of anders telastegelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
KWALIFICATIE
Het bewezene levert op het misdrijf:
primair: gijzeling.
STRAFBAARHEID VERDACHTE
De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.
STRAFMOTIVERING
De rechtbank neemt bij de bepaling van de strafsoort en strafmaat in aanmerking:
- de aard en de ernst van het gepleegde feit;
- de omstandigheden waaronder dit is begaan;
- de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken en deze naar voren komt uit het uittreksel uit het algemeen documentatieregister en het rapport van het Pieter Baan Centrum, d.d. 6 februari 2004;
- de gedane erkenning van de verdachte zich nog aan het overig op de dagvaarding genoemde ad informandum gevoegde strafbare feit te hebben schuldig gemaakt, welke zaak derhalve hiermee is afgedaan;
- de vordering van de officier van justitie tot veroordeling van verdachte terzake het primair telastegelegde tot gevangenisstraf voor de duur van acht jaren met aftrek van de tijd die in voorarrest is doorgebracht.
De rechtbank heeft bewezen verklaard dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan gijzeling van het elfjarig meisje [slachtoffer]. Het betreft hier een zeer ernstig delict, vooral omdat het slachtoffer een betrekkelijk jong kind is. Kinderen vormen een kwetsbare groep in onze samenleving. Zij behoren zich voor hun opvoeding en vorming veilig te weten ten opzichte van volwassenen. Ouders zullen op enig moment hun kinderen buiten hun directe toezicht naar school of elders moeten kunnen laten gaan, zonder dat deze onderweg door volwassenen worden lastiggevallen, laat staan meegenomen. Desalniettemin heeft verdachte welbewust zijn slachtoffer gezocht onder fietsende basisschoolkinderen. Deze zaak heeft de rechtsorde dan ook ernstig geschokt omdat hiermee een angst is uitgekomen die vrijwel iedere ouder kent. Verdachte -zelf vader van inmiddels volwassen dochters- was het puur om geldelijk gewin te doen. Hij heeft het slachtoffer gedurende enkele dagen opgesloten in zijn auto, veelal in de bagageruimte. Voorts heeft hij haar zeer matig verzorgd, gedrogeerd en haar een gruwelijk verhaal verteld over het brengen van kinderen naar een orgaankliniek in België. Dit rechtvaardigt op zichzelf reeds een langdurige gevangenisstraf. Het is bekend dat een ontvoering of gijzeling voor een slachtoffer -vooral voor een kind- zo traumatisch kan zijn dat de gevolgen daarvan een leven lang voelbaar blijven. Bovendien heeft verdachte het gezin [achternaam] enkele dagen in wanhopige onzekerheid gelaten. De gevolgen daarvan zullen evenmin snel verdwijnen.
De door het feit veroorzaakte publiciteit wordt door de officier van justitie gezien als strafverhogend, terwijl de verdediging meent dat verdachte hierdoor zodanig is geschaad dat deze strafmatigend moet werken. De rechtbank overweegt enerzijds dat verdachte deze publiciteit aan zichzelf te wijten heeft en dat de hoeveelheid publiciteit indicatief kan zijn voor de mate waarin zijn misdrijf de rechtsorde heeft geschokt. Anderzijds kan de aandacht van de media ook worden verhevigd door factoren die losstaan van de ernst van het feit en de persoon van de dader, zoals de mate waarin betrokkenen de publiciteit zoeken en de beschikbaarheid van overig nieuws. Dergelijke min of meer toevallige factoren behoren niet mede de straf te bepalen. De rechtbank acht derhalve de berichtgeving over deze zaak niet van overwegend belang voor de strafmaat.
Verdachte is zich blijkens de rapportage van het PBC steeds bewust geweest van het onrechtmatige van de gijzeling. Echter, volgens de onderzoekers van het PBC leed verdachte ten tijde van de voorbereiding van het delict en gedurende de eerste momenten van de uitvoering aan een narcistische persoonlijkheidsstoornis met theatrale trekken en een aanpassingsstoornis. De aanpassingsstoornis houdt met name verband met de bypassoperatie die verdachte in 2002 heeft ondergaan. Zijn onmachtsbeleving, maar ook de krenking die volgde toen zijn vriendin werd geconfronteerd met een vermindering van haar WAO-uitkering, vormden uiteindelijk de directe aanleiding tot het delict. Uit het PBC-rapport blijkt dat verdachte verminderd toerekeningsvatbaar was ten tijde van de voorbereiding van de gijzeling en op het eerste moment van de uitvoering daarvan. De confrontatie met de realiteit maakte volgens de deskundige van het PBC dat de toerekeningsvatbaarheid binnen een half uur tot anderhalf uur na aanvang van de ontvoering toenam. De rechtbank rekent het verdachte vooral aan dat hij niet reeds toen een einde aan de ontvoering heeft gemaakt. Integendeel, verdachte heeft nadien nog een losgeld geëist en vervolgens wilde hij proberen het uitgeloofde tipgeld te incasseren. Volgens de onderzoekers heeft verdachte het ongeoorloofde van zijn handelen kunnen inzien maar heeft hij in verminderde mate zijn wil in vrijheid kunnen bepalen. Nu thans geen sprake meer is van een aanpassingsstoornis achten de deskundigen de kans op herhaling gering.
Anders dan de officier van justitie neemt de rechtbank de conclusies in het genoemde rapport en van de deskundige ter zitting over. Zij zal uitgaan van een aanvankelijk verminderde toerekeningsvatbaarheid, hetgeen zal moeten leiden tot een lagere straf dan anders het geval zou zijn. Voorts laat de rechtbank in het voordeel van verdachte meewegen dat hij [slachtoffer] fysiek ongedeerd heeft vrijgelaten na een relatief korte periode. Bovendien speelt een rol dat verdachte een 64-jarige man is zonder strafblad. De rechtbank heeft ook gelet op vergelijkbare gevallen in de jurisprudentie. Alles overwegende komt de rechtbank tot een lagere gevangenisstraf dan door de officier van justitie is gevorderd en zal zij een gevangenisstraf opleggen zoals hierna te bepalen.
BEROEP OP STRAFVERMINDERINGSGROND
De verdediging heeft gesteld dat verdachte tijdens het gerechtelijk vooronderzoek zonder daartoe strekkend bevel van de rechter-commissaris (r.c.) vanuit het huis van bewaring naar het politiebureau is vervoerd voor verhoor. De rechtbank overweegt dat uit de Memorie van toelichting (TK 1999-2000, 26 983, nr. 3, p. 27) blijkt dat 'het lichten van verdachte ten behoeve van het onderzoek' een 'andere maatregel in het belang van het onderzoek' is als bedoeld in art. 62 lid 2 onder a WvSv. Deze bepaling geldt krachtens art. 76 WvSv ook voor de voorlopige hechtenis.
Deze maatregel wordt tijdens het GVO door de r.c. en daarbuiten door de officier van justitie bevolen, aldus art. 62a WvSv. Met de verdediging is de rechtbank van oordeel dat sprake is van een vormverzuim als bedoeld in art. 359a WvSv. Nu gesteld noch gebleken is dat hierdoor nadeel is ontstaan, zal de rechtbank de straf niet vanwege dit verzuim verlagen. Overigens is de rechtbank niet gebleken van vormverzuimen.
BENADEELDE PARTIJ
Namens [slachtoffer] hebben de wettelijke vertegenwoordigers zich voor de aanvang van de terechtzitting als benadeelde partij in het strafproces gevoegd door middel van indiening van het voorgeschreven formulier bevattende de opgave van een vordering tot vergoeding van door haar geleden schade ten gevolge van het aan verdachte onder primair telastegelegde en bewezenverklaarde feit alsmede de gronden waarop deze berust.
De rechtbank is van oordeel dat de gestelde schade voldoende aannemelijk is geworden en in zodanig verband staat met het door verdachte gepleegde strafbare feit, dat deze aan hem als een gevolg van zijn handelen kan worden toegerekend. De rechtbank acht de vordering, die niet door verdachte en diens raadsman is weersproken, derhalve gegrond en zal de vordering bij wijze van voorschot toewijzen.
De rechtbank acht daarnaast oplegging van de schadevergoedingsmaatregel aangewezen.
BENADEELDE PARTIJ
[ouders slachtoffer] hebben zich voor de aanvang van de terechtzitting als benadeelde partijen in het strafproces gevoegd door middel van gezamenlijke indiening van het voorgeschreven formulier bevattende de opgave van een vordering tot vergoeding van door hen geleden schade ten gevolge van het aan verdachte onder primair telastegelegde en bewezenverklaarde feit alsmede de gronden waarop deze berust.
De rechtbank is van oordeel dat de benadeelde partijen rechtstreeks schade hebben geleden aangezien zij zijn getroffen in een belang dat door artikel 282a Wetboek van Strafrecht is beschermd. Een deel van de gestelde schade, te weten hetgeen onder 1. in de vordering is onderbouwd, staat in zodanig verband met het door verdachte gepleegde strafbare feit, dat deze aan hem als een gevolg van zijn handelen kan worden toegerekend. Dit deel van de gestelde schade is voldoende aannemelijk geworden. De rechtbank stelt in redelijkheid en billijkheid een voorschot vast op de geleden schade, te weten een bedrag van € 1000,00 en acht de vordering derhalve tot dit bedrag gegrond en voor toewijzing vatbaar.
De rechtbank zal de vordering voor het overige niet ontvankelijk verklaren, als zijnde van niet zo eenvoudige aard dat deze zich leent voor behandeling in het strafproces.
De rechtbank acht daarnaast oplegging van de schadevergoedingsmaatregel aangewezen.
TOEPASSING VAN WETSARTIKELEN
De rechtbank heeft gelet op de artikelen 36f en 282a van het Wetboek van Strafrecht.
DE UITSPRAAK VAN DE RECHTBANK LUIDT
RECHTDOENDE:
Verklaart het primair telastegelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar in voege als voormeld en verdachte deswege strafbaar.
Veroordeelt verdachte te dier zake tot:
Een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren.
Beveelt, dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en/of voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is telastegelegd dan het bewezenverklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer], wonende te [adres], toe en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van € 5000,00 (zegge: vijfduizend euro), bij wijze van voorschot.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer], te betalen een som geld ten bedrage van € 5000,00 (zegge: vijfduizend euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 100 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 5000,00 ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer], daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en vice versa, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat van dit bedrag komt te vervallen.
Wijst de vordering van de benadeelde partijen [ouders slachtoffer], wonende te [adres], toe tot een bedrag van € 1000,00 en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan deze benadeelde partijen van dit bedrag, bij wijze van voorschot.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partijen gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van de slachtoffers [ouders slachtoffer], te betalen een som geld ten bedrage van € 1000,00 (zegge: duizend euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 20 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 1000,00 ten behoeve van de slachtoffers [ouders slachtoffer], daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partijen dit bedrag te betalen komt te vervallen en vice versa, dat, indien verdachte aan de benadeelde partijen het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat van dit bedrag komt te vervallen.
Bepaalt dat de benadeelde partijen [ouders slachtoffer] in het overige deel van de vordering niet ontvankelijk zijn en dat dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.H.M. Dölle, voorzitter, mr. M.C. Fuhler en mr. K. Post, rechters, bijgestaan door mr. E.M. Troost, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 11 maart 2004.