ECLI:NL:RBLEE:2004:AO2276

Rechtbank Leeuwarden

Datum uitspraak
21 januari 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
58608 HA ZA 03-409
Instantie
Rechtbank Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van een instructeur bij een ongeval tijdens marathonrijden

In deze zaak, die voor de Rechtbank Leeuwarden werd behandeld, stond de aansprakelijkheid van een instructeur centraal na een ongeval tijdens een marathoncursus voor beginners. De eiser, die deelnam aan de cursus, liep letsel op toen hij met zijn pony een hindernis nam. De instructeur, gedaagde, had de cursisten voorafgaand aan de hindernis instructies gegeven, maar de eiser kwam onder de wagen terecht toen deze kantelde. De eiser stelde dat de instructeur tekort was geschoten in zijn verplichtingen, omdat hij niet op de bok was gaan zitten om tijdig in te grijpen en omdat hij de eiser niet had moeten toelaten tot de cursus gezien zijn en de pony's ervaring.

De rechtbank oordeelde dat het ongeval zich voordeed tijdens een cursus en dat de vraag was of de instructeur toerekenbaar tekort was geschoten in zijn instructies. De rechtbank verwierp het verweer van de gedaagde dat de eiser zelf aansprakelijk was op grond van artikel 6:179 BW, omdat het ging om een vermeende fout van de instructeur en niet om een ongeval veroorzaakt door een mede-cursist. De rechtbank concludeerde dat de gedaagde als deskundig instructeur had gehandeld en dat er geen sprake was van grove schuld. De exoneratieclausule die de gedaagde had ingeroepen, werd geaccepteerd, omdat er geen bewijs was dat de gedaagde bewust roekeloos had gehandeld.

Uiteindelijk werd de vordering van de eiser afgewezen en werd hij veroordeeld in de proceskosten. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van instructeurs in sportieve situaties en de toepassing van exoneratieclausules in dergelijke gevallen.

Uitspraak

Rechtbank Leeuwarden
Sector civiel recht
afdeling handelsrecht
Uitspraak: 21 januari 2004
Zaak-/Rolnummer: 58608 / HA ZA 03-409
VONNIS
van de enkelvoudige handelskamer in de zaak van:
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
procureur: mr. W.J.H. Alderse Baas,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
procureur: mr. J.F. Rouwé-Danes,
advocaat: mr. R. Gruben te Voorburg.
PROCESGANG
De zaak is bij dagvaarding van 23 mei 2003 aanhangig gemaakt. [gedaagde] heeft een conclusie van antwoord genomen. Bij vonnis van 20 augustus 2003 heeft de rechtbank een comparitie van partijen gelast. [eiser] heeft vóór de comparitie een akte houdende in geding brengen stukken genomen. De comparitie -waarvan proces-verbaal is opgemaakt- heeft plaatsgevonden op 11 november 2003. [eiser] heeft bij brief een opmerking van tekstuele aard over de inhoud van het proces-verbaal gemaakt. Deze brief is aan het proces-verbaal gehecht.
Partijen hebben producties overgelegd. Ten slotte is door partijen vonnis gevraagd.
RECHTSOVERWEGINGEN
1. De vordering
De vordering van [eiser] strekt er toe dat de rechtbank, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] veroordeelt om aan hem te vergoeden de schade en kosten die hij heeft geleden ten gevolge van een ongeval op 6 mei 2000 als ten processe bedoeld, één en ander op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van het geding.
[gedaagde] heeft tegen de vordering verweer gevoerd met conclusie tot afwijzing van de vordering en tot veroordeling van [eiser] in de kosten van het geding, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
2. Vaststaande feiten
Tussen partijen staat als gesteld en niet of onvoldoende betwist, alsmede op grond van de niet-betwiste inhoud van de overgelegde producties onder meer het volgende vast:
2.1 [gedaagde] exploiteert in [woonplaats] een mensportcentrum, waar hij onder andere menlessen verzorgt. [gedaagde] beschikt over meerjarige ervaring in de (samengestelde) mensport en heeft twee keer de nationale kampioenstitel behaald.
2.2 [gedaagde] is in 1995/1996 begonnen met lesgeven en is in 1996 begonnen met het volgen van een instructeursopleiding bij de Stichting Opleiding Ruiter Unie Nederland (Stichting ORUN). Deze opleiding bestaat uit een basisinstructeursopleiding en een instructeursopleiding, die drie verschillende fasen kent. Eerst na het volgen van de opleiding meninstructeur derde fase kan men zich "gediplomeerd ORUN-(men)instructeur" noemen. [gedaagde] heeft in mei 2000 de opleiding meninstructeur tweede fase met succes afgesloten.
2.3 [eiser] is in 1998 begonnen met het aangespannen rijden van zijn pony. Hij heeft hiervoor menlessen bij [gedaagde] gevolgd. In juni 1998 heeft hij het koetsiersdiploma behaald. In de periode september 1998 tot mei 2000 reed [eiser] ongeveer twee keer per week aangespannen met de pony. Hij volgde in deze periode lessen bij [gedaagde] en ook bij de familie [W.] (menvereniging [G.]).
2.4 In 2000 is [gedaagde] begonnen met het geven van een zogenoemde "marathoncursus voor beginners". Hierbij wordt de koetsier getraind in met name het onderdeel marathonrijden van een samengestelde menwedstrijd. De lessen bestaan uit een theorieavond en vier praktijklessen. De praktijklessen worden onder andere op het recreatiepark Nienoord in Leek gegeven, waar zich een terrein met vaste hindernissen bevindt. In de folder "cursusaanbod zomerseizoen 2000" van het mensportcentrum wordt ook de marathoncursus voor beginners (hierna: de cursus) beschreven. Hierover wordt -voor zover hier van belang- het volgende vermeld:
Voor deelname dient u over menervaring te beschikken. Daarnaast heeft u een paard of pony van minimaal 4 jaar met een redelijke basisconditie. De deelname is voor eigen risico van de menner.
2.5 [eiser] heeft in het voorjaar van 2000 aan de cursus deelgenomen. Zijn dochter nam eveneens aan de cursus deel en fungeerde als groom. [gedaagde] heeft aan het einde van één van de lessen zelf met de pony en wagen van [eiser] gereden en heeft toen opgemerkt dat de pony lastig te rijden was.
2.6 Tijdens de vierde les, die plaatsvond op 6 mei 2000, moesten de cursisten door vaste hindernissen rijden. [gedaagde] gaf bij iedere hindernis, voordat deze door de cursisten werd genomen, uitleg over de wijze waarop de hindernis moest worden genomen en waarschuwde voor de risico's.
2.7 Eén van de hindernissen betrof een waterbak, die men recht (door het water) in moest rijden en vlak voor het einde via een bocht aan de rechterkant moest verlaten. [eiser] had deze hindernis tijdens de derde les ook al genomen, maar toen luidde de instructie dat hij rechtuit door de waterbak moest gaan. Tijdens de vierde les gaf [gedaagde] bij de waterbak de specifieke instructie dat niet van de route door de waterbak mocht worden afgeweken, omdat anders het risico bestond dat de combinatie zou omvallen. Toen [eiser] de hindernis nam, liep [gedaagde] langs de hindernis met de combinatie mee en gaf daarbij aanwijzingen. [gedaagde] nam de bocht evenwel te krap, waardoor de wagen aan de rechterkant teveel omhoog kwam en vervolgens kantelde. [eiser] is onder de wagen terechtgekomen en heeft daarbij letsel opgelopen. Hij is zes maanden lang volledig arbeidsongeschikt geweest en is thans voor 65% blijvend arbeidsongeschikt.
2.8 L. [H.] van de vennootschap onder firma [H.] v.o.f. te [L.], heeft desgevraagd bij brief van 2 februari 2001 aan de verzekeraar van [eiser] -voor zover hier van belang- geschreven:
Uw vraag is of het gebruikelijk is dat een instructeur op de bok meerijdt als menner een hindernis neemt tijdens bijvoorbeeld een marathoncursus voor beginners.
Mijn antwoord luidt als volgt:
Als een marathon-hindernis wordt genomen door een menner met weinig ervaring in de wijze van besturen hiervan, is het inderdaad gewenst dat de instructeur plaatsneemt op de bok en als het ware meestuurt.
2.8 A. [W.] -bestuurslid van de menvereniging Gorredijk en jurylid bij menwedstrijden- heeft op 20 januari 2002 de volgende verklaring op schrift gesteld:
Hierbij verklaard ondergetekende tegen [eiser] te hebben gezegd, na het hem overkomen ongeval tijdens een marathontrainingscursus:
Jaap, wanneer ik had geweten dat jij je zou opgeven voor die cursus, zou je daar gezien jouw ervaring met het mennen en jouw pony zo goed kennende niet nog maar een jaartje mee wachten. De pony heeft twee jaar bij ons op stal gestaan. Dawaij is 100% eerlijk in de omgang, maar ongeschikt als marathon leerpony voor beginnende menners zoals jij.
2.9 [W.] heeft op 21 januari 2002 de volgende verklaring op schrift gesteld:
Hierbij verklaard ondergetekende als verenigingsinstructeur tegen [gedaagde] te hebben gezegd:
Jaap je was nog lang niet aan een marathoncursus toe, gezien jouw menervaring. Ik had je beslist afgeraden deze cursus te volgen.
2.10 [gedaagde] heeft over het ongeval van [eiser] een verklaring op schrift gesteld. In deze verklaring wordt onder meer vermeld:
De pony gaat inderdaad moeilijk in het water maar eenmaal in het natte gaat de pony wel stuurbaar verder wat dus geen probleem hoeft te zijn mits de koetsier hem geconcentreerd verder stuurt.
(...)
Verder vinden wij de aantijgingen van [gedaagde] niet juist omdat:
- Hij zijn pony onvoldoende trainde en daardoor over te weinig conditie beschikte om de instructeur mee te voeren in de zware hindernissen. De bedoeling van de cursus was het begeleiden van menner en groom een derde persoon op de wagen was voor deze pony echt te zwaar geworden.
Het geschil en de beoordeling daarvan
3. [eiser] heeft aan de vordering ten grondslag gelegd dat [gedaagde] toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van de op hem rustende verbintenis. Hiertoe heeft [eiser] in de eerste plaats aangevoerd dat [gedaagde] hem niet tot de cursus had moeten toelaten nu zowel hij als de pony over onvoldoende ervaring beschikten om marathonhindernissen te nemen. Voorts heeft [eiser] gesteld dat [gedaagde] hem bij het nemen van de hindernis onvoldoende zorgvuldig heeft begeleid. Volgens [eiser] had [gedaagde] bij hem op de bok moeten plaatsnemen, zodat hij tijdig had kunnen ingrijpen. [gedaagde] wist immers dat de pony lastig te rijden was. Ook heeft [gedaagde] volgens [eiser] verzuimd om na te gaan of er ter hoogte van de bocht naar rechts sprake was van spoorvorming, waardoor de kans dat de wagen vast zou komen te zitten aanmerkelijk groter zou zijn. [eiser] heeft bij het volgen van de cursus vertrouwd op de kennis en kunde van [gedaagde], maar achteraf moet worden vastgesteld dat [gedaagde] over onvoldoende ervaring en kennis beschikte om als instructeur op te treden. In dit verband is van belang dat [gedaagde] nog niet beschikte over het diploma van de meninstructeursopleiding derde fase. Overigens heeft [eiser] opgemerkt dat de handelwijze van [gedaagde] gekwalificeerd moet worden als grove schuld, zodat een beroep op de door [gedaagde] gebruikte exoneratie -namelijk dat deelneming aan de cursus op eigen risico is- in strijd komt met de redelijkheid en billijkheid.
3.1 [gedaagde] heeft zich primair tegen de vordering verweerd door te stellen dat [eiser] op grond van artikel 6:179 Burgerlijk Wetboek (BW) zelf aansprakelijk is voor de schade als gevolg van het ongeval. Het is volgens [gedaagde] een feit van algemene bekendheid dat het deelnemen aan men- en marathoncursussen en het rijden door vaste hindernissen, juist vanwege de eigen energie van het dier en het hierin gelegen onberekenbare element, risico's met zich brengt.
3.2 De rechtbank verwerpt dit verweer. Het ongeval heeft zich weliswaar voorgedaan tijdens een cursus, waaraan met een dier werd deelgenomen, maar de vraag die in dit geding beantwoord moet worden betreft of de instructeur toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van zijn verbintenis, ofwel of het ongeluk is ontstaan als gevolg van bijvoorbeeld een gebrekkige of onjuiste instructie door [gedaagde]. Het volgende verweer van [gedaagde], inhoudende dat de aansprakelijkheidsvraag beantwoord moet worden op de wijze zoals in "sport- en spelsituaties" faalt om in feite dezelfde reden. Het gaat hier immers niet om een ongeval, dat door een mede-cursist is veroorzaakt, maar om een beweerdelijk gemaakte fout door de instructeur.
4.1 [gedaagde] heeft voorts aangevoerd dat hij een deskundig meninstructeur is en dat hij heeft gehandeld zoals in de gegeven omstandigheden van een deskundig meninstructeur verwacht mag worden. [eiser] voldeed aan de eisen om aan de cursus deel te mogen nemen en er was op grond van de eerdere praktijklessen geen aanleiding om te veronderstellen dat aan het nemen van de waterbak (grote) risico's waren verbonden. De pony ging weliswaar moeilijk het water in, maar van een oncontroleerbare situatie was geen sprake. Bovendien was er bij de pony sprake van progressie. Er was dan ook geen enkele aanleiding om af te wijken van de wijze van instructie, die inhield dat de koetsier zelf het paard bestuurt en dat de instructeur slechts meeloopt om aanwijzingen te geven. In theorie is het denkbaar dat bij de bocht naar rechts spoorvorming is ontstaan, maar toen de andere combinaties de hindernis namen is daar niets van gebleken. Gelet op al deze omstandigheden kan dan ook niet staande worden gehouden dat er aan de zijde van [gedaagde] sprake is van grove schuld, zodat de vordering op grond van de overeengekomen exoneratie moet worden afgewezen, aldus nog steeds [gedaagde].
4.2 De rechtbank overweegt allereerst dat de enkele omstandigheid dat [gedaagde] ten tijde van het ongeval (nog) niet beschikte over het diploma meninstructeur derde fase, hem niet (per definitie) tot een ondeskundig instructeur maakt, op grond waarvan reeds tot aansprakelijkheid kan worden geconcludeerd. Overigens komt aan de kwestie van de diploma's van [gedaagde] in dit geding geen zelfstandige betekenis toe, nu de vordering niet is gebaseerd op de grond dat [eiser] terzake door [gedaagde] zou zijn misleid.
4.3 Bij de beantwoording van de vraag of [gedaagde] te goeder trouw een beroep kan doen op de exoneratie wordt voorop gesteld dat een exoneratieclausule zoals de onderhavige buiten toepassing moet blijven voor zover die toepassing in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn. Dit zal in het algemeen het geval zijn indien de schade is te wijten aan opzet of bewuste roekeloosheid (ook wel: grove schuld) van de schuldenaar. Tussen partijen is niet in geschil dat van opzet geen sprake is geweest. De rechtbank is van oordeel dat [gedaagde] terecht heeft gesteld dat bewuste roekeloosheid in dit geval ook niet aan de orde is, zodat hij te goeder trouw een beroep kan doen op de exoneratie. Zij overweegt hiertoe dat [eiser] in de eerste plaats onvoldoende feiten heeft gesteld om tot het oordeel te kunnen komen dat [gedaagde] bewust roekeloos heeft gehandeld door hem tot de cursus toe te laten. Deze stelling is enkel gebaseerd op de verklaringen van het echtpaar [W.] en is niet of nauwelijks met argumenten onderbouwd. Het had echter wel op de weg van [eiser] gelegen om hierover de nodige feiten te stellen, met name nu hij wel voldeed aan de toelatingseisen die [gedaagde] aan (potentiële) cursisten stelde. Het betoog dat [gedaagde] door zijn wijze van instructie bewust roekeloos heeft gehandeld faalt eveneens. Wat er ook zij van de discussie over het al dan niet bestaan van de noodzaak dat de instructeur meerijdt op de bok, vast staat dat [gedaagde] meeliep langs de hindernis en daarbij aanwijzingen gaf. Voor zover al geoordeeld zou moeten worden dat [gedaagde] onvoorzichtig heeft gehandeld door niet op de bok plaats te nemen, is onvoldoende gesteld dat de mate van onvoorzichtigheid dan zodanig is, dat dit als bewuste roekeloosheid moet worden gekwalificeerd. Voorts wordt overwogen dat niet aannemelijk is geworden dat er daadwerkelijk sprake is geweest van spoorvorming in de hindernis en dat dit (mede) als oorzaak van het ongeval moet worden aangemerkt. [eiser] heeft immers niet betwist dat het nemen van de hindernis bij de andere cursisten in dit opzicht niet op problemen stuitte.
4.4 De rechtbank komt op grond van het bovenstaande tot de slotsom dat de vordering moet worden afgewezen. [eiser] zal als de in het ongelijk te stellen partij worden verwezen in de kosten van het geding.
BESLISSING
De rechtbank
wijst de vordering af;
veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [gedaagde] begroot op 205,00 euro aan verschotten en 780,00 euro aan salaris procureur;
verklaart het vonnis uitvoerbaar bij voorraad voor zover het de proceskostenveroordeling betreft.
Dit vonnis is gewezen door de rechter mr. C.M. Telman en in het openbaar uitgesproken door de rolrechter op 21 januari 2004.
fn 85