Rechtbank Leeuwarden
Sector strafrecht
Uitspraak: 22 januari 2004
Parketnummer: 17/080113-03
VONNIS van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte:
[verdachte]
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende te [adres]
thans gedetineerd in PI Noord, gevangenis De Marwei, te Leeuwarden.
De rechtbank heeft gelet op het ter terechtzitting gehouden onderzoek van 9 januari 2004.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. T. van der Goot, advocaat te Leeuwarden.
Aan dit vonnis is een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van de dagvaarding gehecht, waaruit de inhoud van de telastelegging geacht moet worden hier te zijn overgenomen.
In de telastelegging voorkomende schrijffouten of kennelijke misslagen worden verbeterd gelezen. De verdachte is hierdoor niet in zijn belangen geschaad.
De rechtbank zal verdachte vrijspreken van het onder 2. primair en het onder 2. subsidiair telastegelegde, nu zij dit niet wettig en overtuigend bewezen acht.
De rechtbank acht het onder 1., 2. meer subsidiair, 3., 4. primair, 5. primair en 6. primair telastegelegde bewezen, met dien verstande dat:
1.
hij op 14 februari 2003 te 's-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorge-nomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer 1], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met een mes in een arm van die [slachtoffer 1] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2. meer subsidiair:
hij op 1 juni 2003 te Leeuwarden, opzettelijk mishandelend een persoon, te weten [slachtoffer 2], met kracht een trap in de zij heeft gegeven, waardoor deze letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden;
3.
hij op 20 juni 2003 te Leeuwarden, op/nabij de Nieuwestad ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffers 3 en 4] van het leven te beroven, met dat opzet met een pistool, een kogel in de rug van die [slachtoffer 3] heeft geschoten en kogels heeft afgevuurd op die [slachtoffer 4], waarbij die [slachtoffer 4] door twee schampschoten op zijn rug is geraakt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
4. primair:
dat [A] in de periode van 21 juni 2003 tot en met 22 juni 2003 te Leeuwarden, ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedach-ten rade [B.] en [C.] en [D.] van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, een pistool met gestrekte arm op die [B.] en [C] en [D] heeft gericht, zulks terwijl deze personen zich op enige afstand van die [A.] bevonden en heeft die [A.] vervolgens kogels op die [B.] en [C] en [D] afgevuurd, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid, tot het plegen van welk feit verdachte toen aldaar, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk een middel heeft verschaft, immers hebben verdachte en verdachtes mededader een pistool aan die [A.] verstrekt;
5. primair:
hij op 26 juni 2003 te Leeuwarden, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 5] van het leven heeft beroofd, immers hebben verdachte en zijn mededader met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, met een pistool kogels in het hoofd van die [slachtoffer 5] geschoten, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 5] is overleden;
6. primair:
hij op 26 juni 2003 te Leeuwarden, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 6] van het leven te beroven, tezamen en in vereniging met een ander, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, met een pistool kogels in het hoofd van die [slachtoffer 6] heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De verdachte zal van het meer of anders telastegelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Het bewezene levert op de misdrijven:
1. Poging tot zware mishandeling.
2. meer subsidiair: Mishandeling.
4. primair: Medeplegen van medeplichtigheid tot poging tot moord.
5. primair: Medeplegen van moord.
6. primair: Medeplegen van poging tot moord.
Ten aanzien van het onder 3. telastegelegde is namens verdachte een beroep gedaan op putatief noodweerexces inhoudende dat verdachte voor het leven van [E] vreesde omdat hij stelt te hebben gezien dat een van de Chinezen iets scherps uit zijn zak wilde halen en meende dat [E] met dit voorwerp zou worden aangevallen.
De rechtbank stelt voorop dat het bij de beoordeling van een dergelijk verweer gaat om hetgeen door verdachte op of voor het moment van handelen werd waargenomen, ondervonden of verondersteld. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij zag dat de man naar zijn zak reikte en dat hij dacht dat de man iets zou pakken om te gaan steken of iets dergelijks. De rechtbank is van oordeel dat van een verontschuldigbare dwaling op dit punt niet is gebleken nu er, ondanks het uitgebreide opsporingsonderzoek waarbij diverse getuigen zijn gehoord, geen omstandigheid aannemelijk is geworden die verdachte redelijkerwijs aanleiding kon geven te veronderstellen dat een dergelijke wederrechtelijke aanranding zich voor zou doen.
De door de raadsman geciteerde passage uit de verklaring van getuige [S] kan daar niet toe dienen nu uit de gehele context en samenhang, mede gezien de tweede door deze getuige ten overstaan van de politie afgelegde verklaring, duidelijk is dat de getuige heeft bedoeld te zeggen dat het geweld van de zijde van de donkergekleurde jongens kwam en dat dit niet in de vorm van een verdedigend terugslaan was.
De stelling dat uit de door [E] op 5 juli 2003 afgelegde verklaring blijkt dat er inderdaad een scherp voorwerp was gebruikt, schuift de rechtbank, als niet geloofwaardig, terzijde met name nu uit de stukken ook blijkt dat verdachte en [E] achteraf samen over dit schieten door verdachte hebben gesproken.
De rechtbank verwerpt derhalve het gevoerde verweer.
De rechtbank acht verdachte strafbaar nu ook overigens niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.
De rechtbank neemt bij de bepaling van de hierna te vermelden strafsoort en strafmaat in aanmerking:
- de aard en de ernst van de gepleegde feiten;
- de omstandigheden waaronder deze zijn begaan;
- de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken en deze naar voren komt uit het uittreksel uit het algemeen documentatieregister, het voorlichtingsrapport en de psychologische en psychiatrische rapportage;
- de eis van de officier van justitie tot veroordeling van verdachte terzake het onder 1., 2. primair, 3., 4. meer subsidiair, 5. primair en 6. primair telastegelegde tot twintig jaren gevangenisstraf.
Verdachte is binnen enkele maanden, na eerst zonder enige serieuze aanleiding een man met een mes te hebben verwond, betrokken geweest bij in elk geval een vijftal zeer ernstige geweldsmisdrijven. Daarbij zijn steeds mannen beschoten met een wapen dat verdachte, samen met zijn mededader, voortdurend onder handbereik had. Als gevolg daarvan vielen twee licht gewonden, twee zwaar gewonden en een dode te betreuren. Aannemelijk is dat de twee zwaar gewonden blijvend ernstige gevolgen van hun letsel zullen ondervinden.
Zoals reeds uit de terzake opgemaakte processen-verbaal, alsook bij de behandeling ter terechtzitting, kon blijken is verdachte daarbij samen met zijn mededader steeds zonder enige emotie te werk gegaan. Uiteindelijk hebben zij [slachtoffer 5], zoals tevoren afgesproken, met het vuurwapen meedogenloos vermoord, omdat zij vermoedden dat hij voornemens zou zijn een verklaring bij de politie af te leggen omtrent hun rol in een vorige zaak. Ook ten aanzien van [slachtoffer 6] was door verdachte en zijn mededader afgesproken dat hij zou worden gedood. Reden hiervoor was dat [slachtoffer 6], om de enkele reden dat was besloten om [slachtoffer 5] in het huis van [slachtoffer 6] te doden, getuige was van de moord op [slachtoffer 5].
Uit de stukken blijkt voorts dat verdachte soms, hoewel hij niets steeds zelf het wapen ter hand heeft genomen, een overheersende rol heeft gespeeld.
De opstellers van de multi-disciplinaire rapportages komen tot de conclusie dat bij verdachte enige gewetensfunctie ontbreekt; bij verdachte is sprake van een persoonlijkheids-stoornis, die er echter niet toe leidt dat hij in verminderde mate in staat is zijn wil te bepalen, of de consequenties van zijn gedragingen te overzien. De deskundigen achten verdachte volledig toerekeningsvatbaar en zijn voorts van mening dat de kans groot is dat verdachte opnieuw zal recidiveren. De deskundigen zien ten slotte geen aanknopingspunten voor een behandeling. De deskundige psycholoog/psychotherapeute stelt daaromtrent dat verdachte geen binding aangaat en geen vermogen heeft tot enige vorm van zelfinzicht, er geen besef van de kwaadaardigheid van zijn gedrag is en er daarbij geen wens tot verandering bestaat.
De rechtbank kan zich verenigen met die conclusies en maakt die tot de hare.
Een en ander kan tot geen ander oordeel leiden dan dat verdachte tot een lange vrijheidsstraf, en wel van na te melden duur, dient te worden veroordeeld nu sprake is van buitengewoon ernstige feiten en groot recidivegevaar, zodat bescherming van de maatschappij bij de bepaling van de straf een overwegende rol dient te spelen.
1. [slachtoffer 1] heeft zich voor de aanvang van de terechtzitting als benadeelde partij in het strafproces gevoegd door middel van indiening van het voorgeschreven formulier bevattende de opgave van een vordering tot vergoeding van door hem geleden schade ten gevolge van het aan verdachte onder 1. telastegelegde en bewezenverklaarde feit alsmede de gronden waarop deze berust.
De rechtbank is van oordeel dat de gestelde schade met betrekking tot de kosten van ambulancevervoer ad € 409,80 voldoende aannemelijk is geworden en in zodanig verband staat met het door verdachte gepleegde strafbare feit, dat deze aan hem als een gevolg van zijn handelen kan worden toegerekend. De rechtbank acht dit onderdeel van de vordering derhalve gegrond en voor toewijzing vatbaar. De rechtbank acht daarnaast oplegging van de schadevergoedingsmaatregel voor dit bedrag aangewezen.
De rechtbank acht de vordering ten aanzien van de overige schadeposten niet van zo eenvou-di-ge aard dat dit zich leent voor behandeling in het strafgeding zodat de benadeelde partij hierin niet ontvankelijk zal worden verklaard.
2. [slachtoffer 3] heeft zich voor de aanvang van de terechtzitting als benadeelde partij in het straf-proces gevoegd door middel van indiening van het voorgeschreven formulier bevattende de opgave van een vordering tot vergoeding van door hem geleden schade ten gevolge van het aan verdachte onder 3. telastegelegde en bewezenverklaarde feit alsmede de gronden waarop deze berust.
De rechtbank is van oordeel dat het gevorderde voorschot op de immateriële schade ad
€ 10.000,00 voldoende aannemelijk is geworden en in zodanig verband staat met het door verdachte gepleegde strafbare feit, dat deze aan hem als een gevolg van zijn handelen kan worden toegerekend. De rechtbank acht dit deel van de vordering derhalve gegrond en voor toewijzing vatbaar. De rechtbank acht daarnaast oplegging van de schadevergoedings-maatregel voor dit bedrag aangewezen.
De rechtbank acht de vordering ten aanzien van de overige schadepost niet van zo eenvou-di-ge aard dat dit zich leent voor behandeling in het strafgeding zodat de benadeelde partij hierin niet ontvankelijk zal worden verklaard.
3. [slachtoffer 4] heeft zich voor de aanvang van de terechtzitting als benadeelde partij in het strafproces gevoegd door middel van indiening van het voorgeschreven formulier bevattende de opgave van een vordering tot vergoeding van geleden schade ten gevolge van het aan verdachte onder 3. telastegelegde en bewezenverklaarde feit alsmede de gronden waarop deze berust.
De rechtbank is van oordeel dat deze vordering niet van zo eenvoudige aard is dat zij zich leent voor behandeling in het strafgeding, zodat de benadeelde partij daarin niet ontvankelijk moet worden verklaard.
4. [slachtoffer 6] heeft zich tijdens het onderzoek ter terechtzitting als benadeelde partij in het strafproces gevoegd door middel van het mondeling indienen van een vordering tot vergoe-ding van door hem geleden schade ten gevolge van het aan verdachte onder 6. telastegelegde en bewezenverklaarde feit alsmede de gronden waarop deze berust.
De rechtbank is van oordeel dat de gestelde schade voldoende aannemelijk is geworden en in zodanig verband staat met het door verdachte gepleegde strafbare feit, dat deze aan hem als een gevolg van zijn handelen kan worden toegerekend. De rechtbank acht de vordering derhalve gegrond en voor -hoofdelijke- toewijzing vatbaar.
De rechtbank acht daarnaast oplegging van de schadevergoedingsmaatregel aangewezen.
TOEPASSING VAN WETSARTIKELEN
De rechtbank heeft gelet op de artikelen 36f, 45, 47, 48, 57, 287, 289 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.
DE UITSPRAAK VAN DE RECHTBANK LUIDT
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 2. primair en subsidiair is telastegelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1., 2. meer subsidiair, 3., 4. primair, 5. primair en 6. primair telastegelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar in voege als voormeld en verdachte deswege strafbaar.
Veroordeelt verdachte te dier zake tot:
Een gevangenisstraf voor de duur van achttien jaren.
Beveelt, dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en/of voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is telastegelegd dan het bewezenverklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
1. Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1], wonende te [adres], toe als na te melden en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van € 409,80 (zegge: vierhonderd en negen euro en tachtig eurocent).
Bepaalt dat de benadeelde partij in het overige deel van de vordering niet ontvankelijk is en dat dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1], te betalen een som geld ten bedrage van € 409,80 (zegge: vierhonderd en negen euro en tachtig eurocent euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 8 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 409,80 ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1], daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en vice versa, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat van dit bedrag komt te vervallen.
2. Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3], wonende te [adres], bij wijze van voorschot toe als na te melden en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van € 10.000,00 (zegge: tienduizend euro).
Bepaalt dat de benadeelde partij in het overige deel van de vordering niet ontvankelijk is en dat dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 3], te betalen een som geld ten bedrage van € 10.000,00 (zegge: tienduizend euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 185 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 10.000,00 ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 3], daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en vice versa, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat van dit bedrag komt te vervallen.
3. Bepaalt dat de benadeelde partij [slachtoffer 4] niet ontvankelijk is in zijn vordering en dat deze slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Bepaalt dat deze benadeelde partij en verdachte ieder de eigen kosten draagt.
4. Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 6], p/a mr. A.J. de Boer, advocatenkantoor Winnips & Schütz, Postbus 2662, 8901 AD Leeuwarden, toe bij wijze van voorschot en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van € 20.000,00 (zegge: twintigduizend euro), in dier voege, dat indien dit bedrag door de mededader van verdachte geheel of gedeeltelijk is of wordt betaald, verdachte in zoverre is of zal zijn bevrijd.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 6], te betalen een som geld ten bedrage van € 20.000,00 (zegge: twintigduizend euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 235 dagen dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft en in dier voege, dat indien dit bedrag door de mededader van verdachte geheel of gedeeltelijk is of wordt betaald, verdachte in zoverre is of zal zijn bevrijd.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 20.000,00 ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 6], daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en vice versa, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat van dit bedrag komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. G. Bracht, voorzitter, mr. M.C. Fuhler en mr. G.A.M. Peper, rechters, bijgestaan door T.L. Komrij, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 22 januari 2004.
w.g. Bracht VOOR EENSLUIDEND AFSCHRIFT
Fuhler de griffier van de rechtbank
Peper te Leeuwarden,
Komrij