RECHTBANK LEEUWARDEN
Sector bestuursrecht
Uitspraak ex artikel 8:84 van de Algemene wet bestuursrecht
[A], wonende te [B], verzoekster,
gemachtigden: M.A. Hoven en W. Smit,
het college van burgemeester en wethouders van Sneek, verweerder,
gemachtigden: L. van der Bijl en F.J.T. Tolsma, beiden werkzaam bij verweerders gemeente.
Bij brief van 3 oktober 2003, verzonden 6 oktober 2003, heeft verweerder verzoekster mededeling gedaan van zijn besluit op bezwaar betreffende de toepassing van de Woningwet. Bij dit besluit is een door verzoekster ingediend bezwaar tegen de bij besluit van 1 juli 2003 verleende bouwvergunning aan het bestuur van de Woningstichting De Wieren voor de bouw van 16 appartementen aan de Frittemaleane te Sneek gegrond verklaard, maar is het besluit van 1 juli 2003 gehandhaafd.
Verzoekster heeft tegen dit besluit op 15 oktober 2003 beroep ingesteld bij de rechtbank. Het beroep is bekend onder registratienummer 03/1151 WW44.
Tevens heeft verzoekster zich bij brief van 15 oktober 2003 tot de voorzieningenrechter gewend met het verzoek om op grond van art. 8:81 lid 1 Algemene wet bestuursrecht (Awb) een voorlopige voorziening te treffen. Het verzoek is geregistreerd onder nummer 03/1150 WW44.
Het verzoek is ter zitting behandeld op 27 oktober 2003. Partijen zijn verschenen bij hun gemachtigden. Namens het bestuur van de woningstichting De Wieren (hierna: De Wieren), welke stichting op de voet van art. 8:26 Awb als derde belanghebbende aan het geding deelneemt, is de heer Holthuis verschenen.
Op grond van art. 8:81 lid 1 Awb kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Ten aanzien van de ontvankelijkheid van het verzoek overweegt de voorzieningenrechter dat niet is gebleken van beletselen om verzoekster te kunnen ontvangen. Voorts is genoegzaam aangetoond dat verzoekster een spoedeisend belang heeft bij de gevraagde voorlopige voorziening.
Voor zover de beoordeling van het verzoek met zich brengt dat het geschil in de hoofdzaak wordt beoordeeld heeft het oordeel van de voorzieningenrechter daaromtrent een voorlopig karakter.
Aan een verzoek als het onderhavige kan in beginsel worden voldaan, indien het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter in de hoofdzaak luidt dat het bezwaar tegen het aangevallen besluit gegrond verklaard zal moeten worden.
Indien in onvoldoende mate tot een voorlopig oordeel in de hoofdzaak kan worden gekomen (bijvoorbeeld wegens het ontbreken van gegevens of wegens het vooralsnog bestaan van twijfel ten aanzien van de richting van dit voorlopig oordeel) dient in beginsel beoordeeld te worden of de uitvoering van het aangevallen besluit voor verzoekster een onevenredig nadeel met zich brengt in verhouding tot het belang van verweerder bij onmiddellijke uitvoering van het besluit.
De voorzieningenrechter baseert zich bij zijn oordeelsvorming op onderstaande feiten en omstandigheden.
Het onderhavige bouwplan voorziet in de bouw van 16 appartementen op het perceel Frittemaleane 7-11 tot en met 7-16, 7-21 tot en met 7-26 en 7-31 tot en met 7-34, kadastraal bekend gemeente Sneek, sectie D, nummer 2097.
Het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Stadsfenne" geeft voor dit perceel als bestemming "Bijzondere doeleinden in vier lagen, bejaardencentrum met bijbehorende erven". In art. 20 lid 1 van de bij dit bestemmingsplan behorende voorschriften is bepaald dat de op de kaart als zodanig aangewezen gronden zijn bestemd voor bijzondere doeleinden, waaronder begrepen een bejaardencentrum en bejaardenwoningen, met daarbij behorende dienstwoning, bijgebouwen, andere bouwwerken en erven. In de begripsbepalingen bij het bestemmingsplan en in de toelichting bij dit plan is geen verdere uitleg gegeven ten aanzien van de begrippen "bijzondere doeleinden" en "bejaardencentrum".
Verweerder stelt zich, in navolging van een advies van de algemene kamer van de commissie voor de bezwaarschriften gemeente Sneek (de commissie), op het standpunt dat het bouwplan past binnen de geldende bestemming. Hierbij is overwogen dat onder het begrip "bejaard" ook functioneel bejaard moet worden verstaan, zodat niet alleen gebouwd kan worden voor mensen van vijfenzestig jaar en ouder maar bijvoorbeeld ook voor jong-dementerenden en verstandelijk gehandicapten die deze leeftijd nog niet hebben bereikt. Laatstgenoemde groepen vallen volgens de commissie ook onder het begrip "functioneel bejaarden". Voorts is namens verweerder aangevoerd dat de woorden "waaronder begrepen" in art. 20 van de planvoorschriften aangeven dat de bestemming niet strikt beperkt is tot een bejaardencentrum en bejaardenwoningen. De te bouwen woningen kunnen volgens verweerder aangemerkt worden als zorgwoningen en er zijn qua service en zorg zodanige raakvlakken met een bejaardencentrum en bejaardenwoningen dat het bouwplan past binnen de geldende bestemming.
Namens verzoekster is aangevoerd dat verweerder voor het bouwproject ten onrechte een bouwvergunning heeft verleend zonder een vrijstelling op grond van art. 19 Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO), aangezien het project in strijd is met het ter plaatse geldende bestemmingsplan. Volgens art. 20 van dit plan zijn de gronden waarop zal worden gebouwd, bestemd voor een bejaardencentrum en/of bejaardenwoningen, terwijl de beoogde appartementen niet specifiek voor bejaarden worden gebouwd, maar zullen worden bewoond door verstandelijk gehandicapten, kennelijk ongeacht hun leeftijd. Ook als uit de voorlichting omtrent het toekomstige gebruik zou moeten worden afgeleid dat het in dit geval zal gaan om verstandelijk gehandicapten van 45 jaar of ouder, kan er niet worden gesproken van gebruik door bejaarden, hetgeen in strijd is met de bestemming. Verzoekster is van mening dat het bestemmingsplan geen ruimte laat voor een ruimere interpretatie, aangezien de categorie "bijzondere doeleinden" in dit plan expliciet is verdeeld in 5 verschillende categorieën, waaronder de genoemde voorzieningen voor bejaarden.
Verder meent verzoekster dat het welstandsadvies voor het project te laat is ingediend, namelijk op het moment dat de bouwvergunning al was verleend, terwijl verweerder ook nog niet beschikt over een welstandsnota, terwijl daaraan op grond van de vigerende bouwverordening moet worden getoetst. Tenslotte heeft verzoekster een aantal bezwaren geformuleerd met betrekking tot de onvolledigheid van de bouwaanvraag, onder meer ten aanzien van het te plaatsen terrasscherm, het ontbreken van een onderzoeksrapport ten aanzien van de bodemgesteldheid en een constructierapport, de gestelde voorwaarden ten aanzien van de brandveiligheid, alsmede de bevoegdheid van het afdelingshoofd om de desbetreffende bouwvergunning te verlenen.
De voorzieningenrechter overweegt het volgende.
Het meest verstrekkende argument van verzoekster is haar stelling dat het bouwproject in strijd is met het vigerend bestemmingsplan, omdat geen sprake is van de bouw van een bejaardencentrum of bejaardenwoningen. Voor de beoordeling van deze stelling is het in de eerste plaats van belang om te constateren dat in het bestemmingsplan "Stadsfenne" de betrokken gronden in het algemeen zijn bestemd voor bijzondere doeleinden, maar in de artikelen 20 e.v. van dit plan wordt deze bestemming in 5 categorieën uitgesplitst. Art. 20 draagt als opschrift "Bijzondere doeleinden in vier lagen, in negen lagen, bejaardencentrum, met bijbehorende erven (BD4BJ, BD9BJ). Volgens de aanhef van lid 1 van art. 20 zijn de op de kaart als zodanig aangewezen gronden bestemd voor bijzondere doeleinden waaronder begrepen een bejaardencentrum en bejaardenwoningen, met de daarbij behorende dienstwoning, bijgebouwen, andere bouwwerken en erven. Art. 21 betreft bijzondere doeleinden, kerken, art. 22 bijzondere doeleinden, scholen en art. 23 bijzondere doeleinden zoals educatieve, sociale en culturele doeleinden.
Gelet op deze expliciete onderverdeling van de bestemming "bijzondere doeleinden" in verschillende categorieën is de voorzieningenrechter van oordeel dat aan de bewoordingen van art. 20 geen zodanig ruime uitleg mag worden gegeven, dat ook woonvoorzieningen ten behoeve van niet-bejaarden daaronder kunnen worden begrepen. Tussen partijen is in geschil of de toekomstige bewoners van deze appartementen als bejaard moeten worden beschouwd. Volgens verweerder is dat het geval, omdat verstandelijk gehandicapten in het algemeen niet zo oud worden als niet verstandelijk gehandicapte mensen, zodat zij ook op vroegere leeftijd als bejaard moeten worden beschouwd, door verweerder functioneel bejaard genoemd. Verder heeft verweerder een lijstje overgelegd met de leeftijd van een negental toekomstige bewoners, die allen 45 jaar of ouder zijn.
De voorzieningenrechter is voorshands van oordeel dat indien zou komen vast te staan dat de toekomstige bewoners van de betrokken appartementen als bejaard kunnen worden beschouwd, de bouw daarvan niet in strijd is met de in art. 20 van het geldend bestemmingsplan neergelegde bestemming. Indien het daarbij gaat om verstandelijk gehandicapten die, gelet op hun lichamelijke gesteldheid als bejaard kunnen worden beschouwd, hetgeen op grond van objectieve, deskundige informatie, bijvoorbeeld van de kant van Talant, kan worden vastgesteld, geldt dit evenzeer. In de thans voorliggende stukken zijn naar het oordeel van de voorzieningenrechter te weinig aanknopingspunten te vinden om deze vraag reeds nu te kunnen beantwoorden. In de bodemprocedure kan hierover van de kant van verweerder en/of Talant nadere informatie worden verstrekt. Ook zijn thans nog te weinig concrete gegevens voorhanden omtrent de intenties van Talant ten aanzien van de bewoning van deze appartementen; ook die informatie kan in de bodemprocedure worden gegeven. Om deze reden zal geen toepassing worden gegeven aan art. 8:86 lid 1 Awb.
Op grond van het voorgaande kan, bij gebrek aan voldoende concrete en objectieve gegevens, niet tot een voorlopig rechtmatigheidoordeel ten aanzien van dit geschilpunt in de hoofdzaak worden gekomen. In de bodemzaak zal een en ander nader moeten worden onderzocht. Dit brengt mee dat het belang van verzoekster bij schorsing van het bestreden besluit moet worden afgewogen tegen het belang van verweerder bij een onmiddellijke uitvoering daarvan. De voorzieningenrechter overweegt daaromtrent dat het belang van verzoekster bij schorsing van het bestreden besluit in dit geval dient te prevaleren, omdat zij een onevenredig nadeel zal lijden wanneer de bouw van de appartementen tijdens de bodemprocedure zal worden voortgezet, terwijl het belang van verweerder bij onmiddellijke voortzetting van de bouwactiviteiten niet zodanig urgent is dat hierover anders zou moeten worden geoordeeld.
Dit betekent dat de gevraagde voorziening reeds op grond hiervan voor toewijzing in aanmerking komt, zodat het bestreden besluit zal worden geschorst. De andere argumenten behoeven in dit geding daarom geen nadere bespreking meer.
Er is geen reden voor het uitspreken van een proceskostenveroordeling, wel zal verweerders gemeente het door verzoekster betaalde griffierecht dienen te vergoeden.
- wijst het verzoek toe en schorst het bestreden besluit van 3 oktober 2003 tot twee weken nadat de rechtbank in de bodemprocedure met registratienummer 03/1151 uitspraak heeft gedaan;
- verstaat dat de gemeente Sneek het griffierecht van € 116,00 aan verzoekster vergoedt.
Aldus gegeven door mr. D.J. Keur, voorzieningenrechter, en in het openbaar uitgesproken op 31 oktober 2003, in tegenwoordigheid van mr. P.R.M. Poiesz als griffier.
w.g. P.R.M. Poiesz
w.g. D.J. Keur
Tegen deze uitspraak kan geen rechtsmiddel worden aangewend.
Schriftelijke uitspraak verzonden op: 26 november 2003