RECHTBANK LEEUWARDEN
Sector bestuursrecht
Uitspraak ex artikel 8:84 van de Algemene wet bestuursrecht
de Vereniging Beschermd Stadsgezicht IJlst, statutair gevestigd in de gemeente Wymbritseradiel, verzoekster,
gemachtigde: P.J.M. Hoogeveen, voorzitter,
het college van burgemeester en wethouders van Wymbritseradiel, verweerder,
gemachtigde: R.T. Bouma, werkzaam in gemeentelijke dienst.
Op 3 september 2003 heeft verweerder, onder gelijktijdige verlening van vrijstelling op grond van art. 19 lid 1 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO), aan BAM Vastgoed BV te Zwolle een bouwvergunning verleend voor het oprichten van twee appartementengebouwen op het voormalige Nooitgedagt-terrein aan de Galamagracht te IJlst.
Verzoekster heeft tegen dit besluit op 3 oktober 2003 bij verweerder een bezwaarschrift ingediend. Tevens heeft verzoekster zich bij brief van dezelfde datum tot de voorzieningenrechter gewend met het verzoek om het bestreden besluit bij wege van voorlopige voorziening op grond van art. 8:81 lid 1 Algemene wet bestuursrecht (Awb) te schorsen.
Het verzoek is ter zitting behandeld op 14 oktober 2003. Verzoekster is verschenen bij gemachtigde. Namens verweerder zijn verschenen R. de Boer, wethouder, M.B. Faasse, ambtenaar in gemeentelijke dienst, M.J.C. van de Wiel, stedenbouwkundige, en de gemachtigde Bouma voornoemd. Vergunninghoudster BAM Vastgoed BV (hierna: BAM) heeft zich doen vertegenwoordigen door de heer Van Rooy en mr. H.J. Tijsen, advocaat in dienst van BAM. Gedeputeerde Staten van Fryslân (hierna: GS) hebben zich ter zitting niet doen vertegenwoordigen.
Op grond van art. 8:81 lid 1 Awb kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Ten aanzien van de ontvankelijkheid van het verzoek overweegt de voorzieningenrechter dat niet is gebleken van beletselen om verzoekster te kunnen ontvangen. Voorts is genoegzaam aangetoond dat verzoekster een spoedeisend belang heeft bij de gevraagde voorlopige voorziening.
Voor zover de beoordeling van het verzoek met zich brengt dat het geschil in de hoofdzaak wordt beoordeeld heeft het oordeel van de voorzieningenrechter daaromtrent een voorlopig karakter.
Aan een verzoek als het onderhavige kan in beginsel worden voldaan, indien het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter in de hoofdzaak luidt dat het bezwaar tegen het aangevallen besluit gegrond verklaard zal moeten worden.
De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
Op 10 oktober 2000 heeft de gemeenteraad van Wymbritseradiel het stadsvernieuwingsplan "IJlst-kom" vastgesteld. Bij besluit van 23 april 2001 hebben GS beslist over de goedkeuring van het stadsvernieuwingsplan. Tegen laatstvermeld besluit is beroep ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS).
De AbRS heeft zich bij uitspraak van 18 december 2002 (LJN AF2118) onbevoegd verklaard kennis te nemen van de beroepen die zijn ingesteld tegen dit besluit. Met toepassing van art. 6:15 Awb zijn de beroepschriften doorgezonden naar de rechtbank te Leeuwarden.
De voorzieningenrechter van de rechtbank Leeuwarden heeft het besluit van GS van 23 april 2001 vanwege een bevoegdheidsgebrek vernietigd bij uitspraak van 11 juni 2003 (LJN AH2021).
De bouwaanvraag voor de onderhavige appartementengebouwen is bij verweerder binnengekomen op 9 december 2002.
Met ingang van 15 augustus 2002 en 1 januari 2003 zijn een aantal bepalingen van de Woningwet gewijzigd (Stb. 2002, 411). Op grond van art. VII van de wet van 18 oktober 2001 (Stb. 2001, 518) is op een aanvraag om bouwvergunning als bedoeld in art. 40 lid 1 (oud) Woningwet of een melding als bedoeld in art. 42 lid 1 (oud) Woningwet die is ingediend vóór de inwerkingtreding van de desbetreffende bepalingen, het recht van toepassing zoals dat gold op de dag waarop die aanvraag of melding is ingediend, tenzij art. I onderdeel N van voormelde wet ertoe leidt dat voor het bouwen geen bouwvergunning is vereist. Aangezien het onderhavige bouwplan bij of krachtens art. 43 Woningwet, zoals deze bepaling luidt met ingang van 15 augustus 2002 respectievelijk 1 januari 2003, niet als bouwvergunningsvrij kan worden aangemerkt, dient op grond van voormeld art. VII in de onderhavige zaak te worden getoetst aan de bepalingen van de Woningwet zoals die hebben geluid tot de inwerkingtreding van voormelde wijzigingen.
Gelet op de tekst van art. 31 van de Wet op de stads- en dorpsvernieuwing (Wsdv), zoals die bepaling luidde ten tijde van het besluit van GS over de goedkeuring van het stadsvernieuwingsplan "IJlst-kom", is de voorzieningenrechter van oordeel dat voormeld plan van kracht was (maar nog niet in rechte onaantastbaar) ten tijde van de indiening van de onderhavige bouwaanvraag.
Vast staat, dat het bouwplan niet in overeenstemming is met dit plan. Verweerder heeft de bouwaanvraag daarom, gelet op art. 46 lid 3 Woningwet, mede aangemerkt als een verzoek om vrijstelling als bedoeld in art. 19 WRO. De bouwaanvraag is gepubliceerd in het Sneeker Nieuwsblad van 13 maart 2003, waarbij is aangegeven dat de aanvraag ingaande 14 maart 2003 gedurende een termijn van vier weken voor een ieder ter inzage ligt en dat een ieder binnen deze termijn zijn zienswijze kenbaar kan maken.
Op 12 augustus 2003 hebben GS wederom beslist over de goedkeuring van het stadsvernieuwingsplan "IJlst-kom". Tegen dit besluit is beroep aangetekend bij de AbRS en tevens is de voorzitter van de AbRS gedurende de beroepstermijn verzocht het besluit omtrent de goedkeuring bij wege van voorlopige voorziening te schorsen.
Na inwerkingtreding van de Wet van 3 april 2003 houdende kleine wijzigingen en reparaties in diverse wetten op het terrein van volkshuisvesting, ruimtelijke ordening en milieubeheer (Stb. 2003, 189) op 23 mei 2003, moet op grond van het met ingang van laatstgenoemde datum gewijzigde art. 31 Wsdv, in samenhang met het bepaalde in art. 56b lid 1 WRO, worden geoordeeld dat het stadsvernieuwingsplan "IJlst-kom" ten tijde van verweerders besluit van 3 september 2003 niet van kracht is. Dit betekent dat de bouwaanvraag op grond van art. 44 Woningwet moet worden getoetst aan het bestemmingsplan "IJlst bebouwde kom" zoals vastgesteld op 2 december 1980 en goedgekeurd op 13 juli 1981. Niet in geschil is dat het bouwplan in strijd is met voormeld bestemmingsplan.
Op grond van art. 19 lid 1 WRO kan de gemeenteraad, behoudens het gestelde in het tweede en derde lid, ten behoeve van de verwezenlijking van een project vrijstelling verlenen van het geldende bestemmingsplan, mits dat project is voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing en vooraf van gedeputeerde staten de verklaring is ontvangen, dat zij tegen het verlenen van vrijstelling geen bezwaar hebben. Onder een goede ruimtelijke onderbouwing wordt bij voorkeur een gemeentelijk of intergemeentelijk structuurplan verstaan. Indien er geen structuurplan is of wordt opgesteld, wordt bij de ruimtelijke onderbouwing in elk geval ingegaan op de relatie met het geldende bestemmingsplan, dan wel wordt er gemotiveerd waarom het te realiseren project past binnen de toekomstige bestemming van het betreffende gebied. De gemeenteraad kan de in de eerste volzin bedoelde vrijstellingsbevoegdheid delegeren aan burgemeester en wethouders.
Art. 19 lid 4 WRO bepaalt dat vrijstelling krachtens het eerste lid niet wordt verleend voor een project dat wordt uitgevoerd in een gebied waarvoor (a) het bestemmingsplan niet tijdig overeenkomstig art. 33 lid 1 WRO is herzien of (b) geen vrijstelling overeenkomstig art. 33 lid 2 WRO is verleend, tenzij voor het gebied een voorbereidingsbesluit geldt of een ontwerp voor een herziening ter inzage is gelegd.
In hetgeen hierna volgt zal de voorzieningenrechter onderzoeken of verweerder bevoegd geacht kan worden tot het verlenen van vrijstelling op grond van art. 19 lid 1 WRO.
Het geldende bestemmingsplan "IJlst bebouwde kom" is niet tijdig overeenkomstig art. 33 WRO herzien. De voorzieningenrechter stelt vast dat ten tijde van het primaire besluit een ontwerp voor een herziening van het bestemmingsplan ter inzage lag, zodat is voldaan aan het bepaalde in art. 19 lid 4 WRO.
Ten behoeve van het onderhavige project heeft de raad op 17 juni 2003 besloten om zijn bevoegdheid ter zake van dit project te delegeren aan het college van burgemeester en wethouders, en GS hebben op 2 september 2003 een verklaring van geen bezwaar afgegeven.
In zoverre is voldaan aan de voorwaarden voor het bestaan van voormelde bevoegdheid. De voorzieningenrechter zal thans ingaan op de vraag of het project is voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing, hetgeen is vereist op grond van art. 19 lid 1 WRO.
Uit de parlementaire geschiedenis van deze bepaling blijkt dat een goede ruimtelijke onderbouwing geen procedureel, maar een inhoudelijk criterium is, waarvan de invulling in het algemeen afhankelijk is van de aard en de omvang van de voorgenomen activiteit, de mate van ingrijpendheid, de actualiteit van het gemeentelijk ruimtelijk beleid, de relevantie voor het ruimtelijk beleid van de andere overheden en de aard van de eventueel tegen de voorgenomen activiteit ingebrachte bedenkingen.
Op grond van het geldende bestemmingsplan "IJlst bebouwde kom" rust op de desbetreffende gronden de bestemming "Opslag". De op de kaart als zodanig aangewezen gronden zijn bestemd voor gebouwen ten behoeve van opslag, voor de daarbij behorende terreinen, erven, verhardingen, andere bouwwerken en andere werken. Deze gronden zijn tevens bestemd voor het herstel van de cultuurhistorische waarden van de gebouwde omgeving, zoals omschreven in de toelichting in hoofdstuk IV van het bestemmingsplan. Gebouwen mogen uitsluitend worden opgericht binnen de op de plankaart aangegeven bebouwingsvlakken, waarbij de nokhoogte van de gebouwen niet meer zal bedragen dan 9 meter bij een maximale goot- of boeiboordhoogte van 6 meter. Van het voorschrift dat gebouwen uitsluitend binnen de bebouwingsvlakken mogen worden opgericht, kunnen burgemeester en wethouders vrijstelling verlenen, en toestaan dat gebouwen tevens binnen op de plankaart als "uitbreidingsgebied bedrijfsgebouwen" aangegeven gronden worden gebouwd.
Het onderhavige project ziet op de oprichting van twee gebouwen, die elk voorzien in zeven appartementen. Deze gebouwen meten circa 16 bij 25 meter met een goothoogte van circa 6 meter en een nokhoogte van circa 10 meter en zijn grotendeels geprojecteerd binnen het bebouwingsvlak voor de bestemming "Opslag" en gedeeltelijk op gronden met de aanduiding "uitbreidingsgebied bedrijfsgebouwen".
Gezien de aard en de omvang van dit project is de voorzieningenrechter van oordeel dat weliswaar sprake is van een inbreuk op het bestaande planologische regime, maar dat gelet op de situering van deze voor bewoning bedoelde gebouwen in het centrum van IJlst, niet kan worden gezegd dat het project een aanmerkelijke planologische uitstraling heeft. Het voorgaande betekent volgens de voorzieningenrechter dat er geen grond is voor het oordeel dat de ruimtelijke onderbouwing van het onderhavige project aan extra zware eisen dient te voldoen.
Blijkens de bestreden beslissing bestaat de ruimtelijke onderbouwing waaraan verweerder het project heeft getoetst, bij gebreke van een gemeentelijk of intergemeentelijk structuurplan waarin het project is opgenomen, uit het vastgestelde stadsvernieuwingsplan "IJlst-kom", aangevuld met het standpunt van verweerder over de afwijkingen van het bouwplan ten opzichte van het stadsvernieuwingsplan.
Het stadsvernieuwingsplan "IJlst-kom" maakt binnen de bestemming "Centrumgebied" de bouw van twee appartementengebouwen (van dezelfde afmetingen als thans vergund) op het voormalige Nooitgedagt-terrein aan de Galamagracht weliswaar mogelijk, maar op grond van de planvoorschriften mogen gebouwen, met uitzondering van aan- en uitbouwen en losstaande bergingen, uitsluitend binnen het aangegeven bebouwingsvlak worden gebouwd. Het noordelijke gebouw overschrijdt het bebouwingsvlak aan de noord- en oostzijde met 0,50 meter en ter plaatse van de balkons aan de noord- en zuidzijde met 2,20 meter. Het zuidelijke gebouw is ten opzichte van het bebouwingsvlak 5 meter in noordelijke richting verschoven.
In toelichting hierop is door verweerder aangegeven dat de definitieve inrichting van de openbare ruimte op het Nooitgedagt-terrein ten tijde van de vaststelling van het stadsvernieuwingsplan nog volop in discussie was. De situering van de bouwvlakken op de plankaart heeft conform de destijds beschikbare bouwtekeningen plaatsgevonden. Bij de nadere detaillering van de inrichtingsplannen is gebleken dat het zuidelijke appartementengebouw te dicht op het talud van de brug over de Oostelijke Dijgracht was gesitueerd. Voor een betere bruikbaarheid en bezonning en een groter woongerief van de aldaar te realiseren appartementen, is besloten om dat gebouw in noordelijke richting op te schuiven. Hierdoor kan een alzijdig georiënteerd gebouw met gevelopeningen op het zuiden worden gemaakt. De overschrijdingen van het bouwvlak door het noordelijke gebouw zijn gemotiveerd door er op te wijzen dat het noordelijke gebouw aan kwaliteit zou inboeten indien daar niet -evenals bij het zuidelijke gebouw- een balkon zou kunnen worden gerealiseerd. De verdere, kleine overschrijdingen van het bouwvlak hebben te maken met de plaatsing van het noordelijke gebouw in één lijn met het zuidelijke gebouw.
Verzoekster heeft aangevoerd dat de bouw van de twee appartementengebouwen onverenigbaar is met het besluit van de minister van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur (WVC) van 28 juli 1988, waarbij IJlst is aangewezen als beschermd stadsgezicht. Met name de bebouwing van de open achtererven is volgens verzoekster in strijd met het aanwijzingsbesluit.
De voorzieningenrechter betrekt in zijn beoordeling dat aan het besluit van de minister van WVC van 28 juli 1988 tot aanwijzing van IJlst als beschermd stadsgezicht, onder meer de overweging ten grondslag ligt dat IJlst zich aan een knooppunt van waterwegen heeft ontwikkeld tot een karakteristieke Friese waterstad, waarin de herkenbaarheid van de historische ontwikkeling gepaard gaat met een hoge ruimtelijke belevingswaarde. De in de toelichting op het besluit beschreven kwaliteiten van de bebouwing in IJlst, waartoe onder meer 63 beschermde monumenten behoren, de karakteristieke inrichting van de openbare ruimten en de herkenbaarheid van de ontwikkelingsgeschiedenis in het stadsbeeld, rechtvaardigen volgens de minister een aanwijzing als beschermd stadsgezicht. De omgrenzing van het gezicht wordt daarbij in hoofdzaak gelegd langs de buitenzijde van de dijgrachten, waarbij echter wordt onderkend dat ook het daarbuiten gelegen open weidelandschap een belangrijke bijdrage levert aan het historisch stadsbeeld. Over de achterterreinen is in de toelichting op het aanwijzingsbesluit vermeld dat deze, hoewel er hier en daar uitbreidingen en bergplaatsen zijn opgetrokken, in meerderheid hun open karakter hebben behouden.
De voorzieningenrechter overweegt dat, gelijk in de toelichting op het aanwijzingsbesluit is vermeld, het doel van de aanwijzing is dat de karakteristieke, met de historische ontwikkeling samenhangende, structuur en ruimtelijke kwaliteit van Oud-IJlst wordt onderkend als een zwaarwegend belang bij de verdere ontwikkelingen binnen de stad. Dat behoeft veranderingen niet uit te sluiten, maar kan de basis vormen voor een ruimtelijke ontwikkeling die inspeelt op de aanwezige kwaliteiten, daarvan gebruik maakt en daarop voortbouwt. Anders dan verzoekster lijkt te menen, gaat van dat aanwijzingsbesluit derhalve geen zodanig conserverende werking uit dat elke nieuwe ontwikkeling bij voorbaat is uitgesloten. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is in het aanwijzingsbesluit niet bepaald dat de achtererven hoe dan ook open moeten blijven. Het rechtsgevolg van de aanwijzing is dat de gemeenteraad een bestemmingsplan dient vast te stellen dat strekt tot bescherming van het beschermd stadsgezicht. Het geldende bestemmingsplan "IJlst bebouwde kom" biedt volgens de toelichting op het aanwijzingsbesluit een voldoende basis voor het veiligstellen van de aanwezige historisch-stedenbouwkundige waarden. De voorzieningenrechter wijst er op, dat dit bestemmingsplan -zoals hierboven reeds omschreven- bebouwing van de locatie waar thans de appartementengebouwen zijn geprojecteerd, uitdrukkelijk mogelijk maakt.
GS wijzen er in het besluit over de goedkeuring van het stadsvernieuwingsplan van 12 augustus 2003 op dat reeds in het bestemmingsplan "IJlst bebouwde kom" wordt aangegeven dat een andere invulling van het Nooitgedagt-terrein in de rede ligt. Met de verplaatsing van de fabriek zou een belangrijke kwalitatieve verbetering van het centrumgebied van IJlst kunnen plaatsvinden. In de Structuurvisie IJlst van 1990 en de studie Centrumvorming en Invulling Nooitgedagt is deze gedachte verder uitgewerkt. GS hebben vastgesteld dat het stadsvernieuwingsplan hierop aansluit en de voorstellen concreet invult. Op het voormalige fabrieksterrein wordt een pleinachtige ruimte met een mulifunctioneel gebruik gedacht, die wordt begeleid door bebouwing die de bestaande achtererven afschermt. Binnen dit concept is tevens plaats geboden aan de twee solitaire appartementengebouwen (waarvoor thans bouwvergunning is verleend) in een pakhuisachtige architectuur, die de pleinruimte aan de Oostelijke Dijgracht markeren. Volgens GS, die onder meer zijn afgegaan op het advies van de Commissie gemeentelijke plannen, dat in het onderhavige geval tevens heeft te gelden als een advies van de provinciale stadsvernieuwingscommissie, ontstaat op het voormalige fabrieksterrein een gedifferentieerd bebouwingsbeeld dat enerzijds rekening houdt met de schaal en omvang van de bestaande bebouwing en anderzijds uitdrukking geeft aan de gewenste versterking van de centrumfunctie van dit deel van IJlst, zonder afbreuk te doen aan de historisch-ruimtelijke waarden van het beschermd stadsgezicht.
Op grond van de voorgaande overwegingen en mede gelet op de relatie die in het stadsvernieuwingsplan is gelegd met het geldende bestemmingsplan en op het feit dat de Rijksdienst voor de Monumentenzorg geen aanleiding heeft gezien voor het maken van opmerkingen bij het onderhavige bouwplan, is de voorzieningenrechter van oordeel dat in redelijkheid niet gezegd kan worden dat met de realisering van het onderhavige project in strijd wordt gehandeld met het besluit tot aanwijzing van IJlst als beschermd stadsgezicht. Dit betekent dat verweerder een goede ruimtelijke onderbouwing van het onderhavige project heeft gegeven. Verweerder was derhalve bevoegd te beslissen op het verzoek om vrijstelling op grond van art. 19 lid 1 WRO.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is niet aannemelijk geworden dat bij het onderhavige project niet wordt voldaan aan de norm van 1,5 parkeerplaats per woning. Dat de bewoners van het centrum van IJlst problemen ervaren met het parkeerbeleid, zoals door verzoekster nadrukkelijk aan de orde is gesteld, is geen argument dat in het kader van deze procedure behoeft te worden beoordeeld.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder bij het verlenen van de vrijstelling dan ook geen blijk gegeven van een onevenwichtige belangenafweging.
Vervolgens is aan de orde de vraag of verweerder terecht en op goede gronden een bouwvergunning voor de appartementengebouwen heeft afgegeven.
Uit de gedingstukken blijkt, dat voldaan is aan het vereiste dat GS op grond van van art. 50 lid 1 Woningwet en art. 51 lid 3 Woningwet een verklaring van geen bezwaar dienen af te geven. Ten aanzien van het project heeft de welstandscommissie Hûs en Hiem aangegeven dat het bouwplan in grote trekken voldoet aan redelijke eisen van welstand. Wel acht deze commissie een nadere beoordeling van materiaalmonsters en/of kleurstalen vereist. Mede gelet op de uitlatingen van verweerder ter zitting dat Hûs en Hiem de stenen inmiddels akkoord heeft bevonden maar de dakpannen nog niet, ziet de voorzieningenrechter geen grond voor het voorlopig oordeel dat het bouwplan niet voldoet aan redelijke eisen van welstand. Voor zover de advisering van Hûs en Hiem nog moet worden afgerond, zal dit vóór de beslissing op bezwaar zijn beslag krijgen en naar alle waarschijnlijkheid geen belemmeringen opleveren.
De voorzieningenrechter is op grond van het voorgaande tot de slotsom gekomen dat het bezwaarschrift ongegrond zal worden verklaard. Het verzoek om een voorlopige voorziening zal daarom worden afgewezen.
Er is geen reden voor het uitspreken van een proceskostenveroordeling.
Aldus gegeven door mr. D.J. Keur, voorzieningenrechter, en in het openbaar uitgesproken op 17 oktober 2003, in tegenwoordigheid van mr. F.P. Dillingh als griffier.
w.g. F.P. Dillingh
w.g. D.J. Keur
Tegen deze uitspraak kan geen rechtsmiddel worden aangewend.
Schriftelijke uitspraak verzonden op: 17 november 2003