ECLI:NL:RBLEE:2003:AL9036

Rechtbank Leeuwarden

Datum uitspraak
8 oktober 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
47684 1346/01
Instantie
Rechtbank Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bepaling van alimentatie ten behoeve van minderjarige en ex-partner met invloed van nieuwe partner en inkomensterugval

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Leeuwarden op 8 oktober 2003, gaat het om de vaststelling van een alimentatiebijdrage voor een minderjarige en de ex-partner van de man. De man, vertegenwoordigd door procureur mr. R. Smit, en de vrouw, vertegenwoordigd door procureur mr. Th. Kremers, zijn betrokken in een geschil over de alimentatieverplichtingen van de man. Tot 4 maart 2003 heeft de man de lasten van de echtelijke woning gedragen en ook de aflossing van huwelijkse schulden. De rechtbank oordeelt dat de man tot die datum geen draagkracht had, mede door het wegvallen van het inkomen van zijn nieuwe partner. De rechtbank benadrukt dat de alimentatieplicht jegens de minderjarige zwaarwegend is en dat de man zijn woonlasten moet matigen om aan zijn verplichtingen te voldoen.

De rechtbank overweegt dat de alimentatieplichtige rekening moet houden met de financiële situatie van zijn nieuwe partner, maar dat deze situatie niet zonder meer ten koste mag gaan van de minderjarige. De rechtbank stelt vast dat de man een alimentatiebijdrage van € 160 per maand moet betalen voor de minderjarige, ondanks de financiële druk die de nieuwe partner op hem uitoefent. De rechtbank verwijst de zaak voor de alimentatiebijdrage ten behoeve van de vrouw naar een nadere zitting, waarbij de man meer informatie moet verstrekken over de inkomenssituatie van zijn partner.

De beslissing van de rechtbank is dat de man met ingang van 4 maart 2003 een maandelijkse bijdrage van € 160 moet betalen voor de minderjarige, en dat de zaak voor de vrouw opnieuw zal worden behandeld op 21 november 2003. De rechtbank houdt verdere beslissingen aan en benadrukt dat partijen tijdig moeten voldoen aan de opdrachten die zijn gegeven.

Uitspraak

RECHTBANK LEEUWARDEN
sector civiel recht
afdeling familierecht
Uitspraak: 8 oktober 2003
Rekestnummer: 1346/01
Zaaknummer: 47684
ALIMENTATIE
BESCHIKKING
van de rechtbank te Leeuwarden, enkelvoudige familiekamer, in de zaak van:
[de man],
wonende te [woonplaats],
hierna ook te noemen de man,
procureur mr. R. Smit,
tegen
[de vrouw],
wonende te [woonplaats],
hierna ook te noemen de vrouw,
procureur mr. Th. Kremers.
PROCESGANG
Bij beschikking van deze rechtbank van 21 mei 2003 is de zaak wat betreft de alimentatiebijdragen ten behoeve van de vrouw en de minderjarige [kind], geboren op [geboortedatum] in de gemeente Smallingerland, andermaal verwezen naar een terechtzitting.
Behandeling vond plaats ter terechtzitting met gesloten deuren van deze rechtbank op 26 augustus 2003.
Bij de stukken bevinden zich brieven d.d. 2 juni 2003 en 1 september 2003, van mr. R. Smit, en een brief d.d. 4 september 2003, van mr. Th. Kremers.
De minderjarige is in de gelegenheid gesteld zijn mening kenbaar te maken.
RECHTSOVERWEGINGEN
Gelet op het ter zitting verhandelde en op de stukken overweegt de rechtbank als volgt.
Tot 4 maart 2003 heeft de man de lasten van de echtelijke woning gedragen. De rechtbank acht voldoende aannemelijk dat de man tot die datum eveneens de aflossing van de huwelijkse schulden voor zijn rekening heeft genomen. De rechtbank gaat ervan uit dat de huwelijkse schulden zijn voldaan uit de opbrengst van de echtelijke woning. Gelet hierop en op de bij brief van 4 januari 2002 door de man overgelegde draagkrachtberekening had de man tot 4 maart 2003 geen draagkracht.
Voorts heeft de partner van de man, met wie hij samenwoont, naar hij stelt sinds begin januari 2003 geen eigen inkomsten meer. Dit heeft een negatieve invloed op de draagkracht van de man. De rechtbank overweegt terzake het volgende.
alimentatie ten behoeve van de minderjarige
Hoewel in beginsel iemand op wie een alimentatieplicht jegens zijn minderjarig kind rust vrij geacht moet worden te gaan samenwonen met een nieuwe partner, is het niet zo dat de eventuele negatieve financiële effecten daarvan op het gezin van de man, ook als die pas in een later stadium ontstaan -zoals in deze zaak door het wegvallen van het inkomen van de partner- zonder meer kunnen worden afgewenteld op de minderjarige, gezien de zwaarwegendheid van bedoelde alimentatieplicht. Hiervan kan slechts sprake zijn indien zonder die afwenteling de belangen van het gezin van de man op onaanvaardbare wijze in het gedrang komen. Dit laatste is naar het oordeel van de rechtbank niet het geval wanneer aan de man ten behoeve van de minderjarige de door de vrouw verzochte alimentatiebijdrage van € 160,-- per maand wordt opgelegd. Bij de beoordeling van de financiële effecten hiervan neemt de rechtbank tot uitgangspunt de door de vrouw bij brief van 10 april 2003 overgelegde draagkrachtberekening, die uitgaat van een situatie waarbij de partner in haar eigen onderhoud voorziet. Deze berekening komt de rechtbank, mede gelet op de daarbij gegeven toelichting en op de door de man overgelegde stukken, correct voor en resulteert in voldoende draagkracht om bovenbedoelde bijdrage te kunnen voldoen. Ook indien er aanleiding mocht zijn uit te gaan van een situatie waarin de partner geen of slechts geringe inkomsten geniet -dit laatste is op dit moment niet duidelijk- leidt dit er naar het oordeel van de rechtbank niet toe dat de belangen van het gezin van de man, afgewogen tegen die van de minderjarige, op onaanvaardbare wijze in het gedrang komen. In dat geval ligt het namelijk weliswaar in de rede om uit te gaan van de alimentatievrije voet van een gezin, maar mag tevens van de man worden gevergd dat hij zijn woonlasten aanzienlijk matigt, terwijl er daarnaast aanleiding is om niet slechts 45% maar een hoger percentage van zijn draagkrachtruimte aan te wenden voor alimentatie ten behoeve van de minderjarige.
Op grond van het bovenstaande zal de rechtbank op het verzoek tot vaststelling van een alimentatiebijdrage ten behoeve van de minderjarige beslissen als na te melden.
De rechtbank volstaat ermee op deze plaats te verwijzen naar genoemde draagkrachtberekening, nu deze bij partijen genoegzaam bekend mag worden verondersteld.
alimentatie ten behoeve van de vrouw
Naar het oordeel van de rechtbank kan het onder omstandigheden redelijk zijn dat bij de bepaling van de alimentatie ten behoeve van de voormalige partner geheel of ten dele rekening wordt gehouden met een inkomensterugval aan de zijde van de huidige partner van de alimentatieplichtige. Niettemin geldt dat de onderhoudsplicht van de alimentatieplichtige jegens zijn voormalige partner een uit de wet voortvloeiend gegeven is, waarmee zowel de alimentatieplichtige als diens huidige partner reeds op het moment dat zij gingen samenwonen op de hoogte waren. Dit brengt met zich mee dat van de nieuwe partner van een alimentatieplichtige mag worden gevergd dat deze, weliswaar binnen redelijke grenzen, zorgvuldig omgaat met diens alimentatieplicht jegens zijn voormalige partner, door bijvoorbeeld onredelijke inkomensachteruitgang te voorkomen. Bij de bepaling van die redelijke grenzen dienen de persoonlijke omstandigheden van alle betrokkenen en hun onderlinge relatie te worden gewogen, alsmede wat maatschappelijk aanvaard kan worden geacht.
De alimentatieplichtige zelf zal zonder meer steeds zorgvuldig dienen om te gaan met bovenbedoelde belangen van de voormalige partner.
In deze zaak kan de man niet worden tegengeworpen dat zijn partner onzorgvuldig heeft gehandeld in bovenbedoelde zin door te stoppen met werken. Voldoende aannemelijk is, gelet op de door de man bij brief van 1 september 2003 overgelegde verklaringen van de partner van de man en van haar werkgever, dat de partner begin januari 2003 in labiele toestand is gestopt met werken en dat zij niet in staat is in haar toenmalige werkkring terug te keren.
De vraag is thans of er vervolgens een situatie is ontstaan, waarbij gesproken moet worden van een onzorgvuldig handelen aan de zijde van de man of diens partner dat gevolgen moet hebben bij de bepaling van de bij de man voor de vrouw aanwezige alimentatiedraagkracht.
Kennelijk heeft de partner tot heden nog niet getracht vervangend inkomen, zoals een ZW-uitkering of een WW-uitkering te verkrijgen, of om ander werk te vinden. Onduidelijk is ook of zij daartoe in verband met haar huidige toestand -naar de man stelt is zij ook nu nog behoorlijk aangeslagen- in staat is en daarmee is ook onduidelijk of en, zo ja, in hoeverre (en ten aanzien van welke periode) zij onzorgvuldig handelt of heeft gehandeld als bovenbedoeld.
Gelet op de omstandigheden van het geval doemt eveneens de vraag op of de man onzorgvuldig heeft gehandeld jegens de vrouw. Voor zover zijn partner daartoe buiten staat was, was de man immers de eerst aangewezene om te waken over haar financiële belangen, bijvoorbeeld door haar aan te zetten tot actie of door anderszins stappen te ondernemen. Zorgvuldigheid betrachten ten aanzien van de belangen van de vrouw brengt met zich mee dat de man doet wat in zijn vermogen ligt om zijn gezinsinkomen en daarmee zijn draagkracht op peil te houden.
De man dient over de hierboven genoemde vraagpunten meer (gedetailleerde) informatie te verschaffen, zo mogelijk onder overlegging van bewijsstukken.
In verband hiermee zal de zaak wat betreft de alimentatiebijdrage ten behoeve van de vrouw worden verwezen naar een nadere terechtzitting, voor een pro forma behandeling, met opdrachten aan partijen als na te melden.
BESLISSING
De rechtbank:
bepaalt dat de man aan de vrouw met ingang van 4 maart 2003 als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige [kind], geboren op [geboortedatum] in de gemeente Smallingerland, telkens bij vooruitbetaling -voor zover de termijnen nog niet zijn verstreken- moet uitkeren een bedrag van € 160,-- (honderdzestig euro) per maand, vermeerderd met het bedrag van iedere uitkering die hem op grond van geldende wetten en/of regelingen ten behoeve van deze minderjarige kan of zal worden verleend;
veroordeelt de man in de kosten op de tenuitvoerlegging gevallen, voor zover deze door hem zijn veroorzaakt;
verwijst de zaak wat betreft de alimentatiebijdrage ten behoeve van de vrouw naar de terechtzitting van de enkelvoudige kamer van deze rechtbank van 21 november 2003, voor een pro forma behandeling;
draagt de man op om uiterlijk drie weken voor voormelde zitting aan de griffier van de rechtbank en de vrouw te zenden:
-schriftelijke informatie omtrent de inkomenssituatie van diens partner, in het bijzonder omtrent zijn en haar (on)mogelijkheden om stappen te ondernemen ter verkrijging van inkomen aan de zijde van de partner en omtrent de stappen die feitelijk zijn ondernomen, één en ander zoveel mogelijk vergezeld van bewijsstukken;
draagt de vrouw op om uiterlijk één week voor voormelde zitting aan de griffier van de rechtbank en de man een schriftelijke reactie te zenden op hetgeen de man tot dan toe heeft gesteld en ingezonden, voor zover zij zich daarmee niet kan verenigen;
bepaalt dat, indien partijen niet, niet tijdig of niet volledig aan bovenvermelde opdrachten voldoen zonder daartoe tijdig uitstel te hebben verzocht en verkregen, de rechtbank daaraan de gevolgtrekkingen zal verbinden die zij dan geraden acht;
bepaalt dat aan de hand van de op voormelde zitting voorhanden zijnde gegevens -zo mogelijk- een beslissing zal worden genomen, tenzij partijen dan gemotiveerd te kennen hebben gegeven alsnog een mondelinge behandeling te wensen, althans aanhouding tot een nadere pro forma behandeling;
bepaalt dat partijen in geval van aanhouding tot een nadere behandeling tegen die behandeling op dezelfde wijze aan voormelde opdrachten dienen te voldoen, voor zover dat dan nog niet is geschied en de rechtbank niet anders heeft bepaald;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven te Leeuwarden door mr. M. van der Hoeven, lid van de kamer, en uitgesproken ter openbare terechtzitting op woensdag 8 oktober 2003, in tegenwoordigheid van de griffier.
Van de einduitspraak in deze beschikking kan binnen 3 maanden hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Leeuwarden. Indien u in deze procedure bent verschenen start deze termijn op de dag van de uitspraak. Als u niet in de procedure bent verschenen kan de termijn op een latere datum beginnen. Volgens de wet bent u verplicht om voor het instellen van hoger beroep een advocaat in te schakelen. In verband met de beperkte termijn dient u zo spoedig mogelijk contact met uw/een advocaat op te nemen!
De griffier.